HOOFDSTUK ZESTIEN
Robbie lag in bed en dacht na over de dag die voor hem lag. Hij probeerde te denken aan aanknopingspunten en contacten, maar zijn gedachten bleven teruggaan naar één persoon. Naar haar. Ze hadden elkaar zes maanden geleden in de bar van Hotel de Paris ontmoet. Robbie had zich niet op zijn gemak gevoeld in zijn slonzige kleren, en zij had een zwarte kokerrok, een spierwitte bloes en zwarte stiletto’s gedragen die de perfecte ronding van haar kuiten accentueerden. Hij had haar de mooiste, meest gracieuze en elegantste vrouw gevonden die hij ooit had gezien. Hij had gedacht dat ze ver boven zijn niveau was.
Er was niets gebeurd tussen hen. Ze hadden elkaar niet eens gezoend. Het was gewoon zo’n toevallige ontmoeting die iets of helemaal niets kon betekenen. Maar wat het ook was, hij kreeg het niet uit zijn hoofd. Hij kreeg haar niet uit zijn hoofd. Ze had hem geraakt. En nu was hij terug, in haar stad, en hij vroeg zich af of hij moest proberen contact met haar op te nemen.
Het was allemaal heel onschuldig begonnen. Ze waren met elkaar in gesprek geraakt, hij had een drankje voor haar gekocht en daarna hadden ze de middag kletsend met elkaar doorgebracht. Ze had tegen hem gezegd dat zijn accent sexy was en daarna had ze gebloosd. Hoewel ze heel zelfverzekerd en talentvol was, had ze toch iets naïefs over zich.
Ze hadden elkaar aan het lachen gemaakt en daarna had hij haar aan het huilen gemaakt doordat hij naar haar huwelijk vroeg. Om de een of andere reden had ze hem verteld hoe ongelukkig ze was en daarna had hij haar natuurlijk verteld over zijn scheiding en hoe erg hij zijn dochters miste. Het had een band tussen hen gekweekt. Twee eenzame mensen die samen dronken werden in Hotel de Paris.
Hoe meer ze praatte, des te meer raakte hij door haar gefascineerd. Alles wat ze zei klonk heel verstandig en hoewel ze min of meer een vreemde voor hem was, dacht hij: dit is de vrouw met wie ik had moeten trouwen.
Dit is haar! Misschien was het alleen de drank geweest, of de omgeving, of de opwinding omdat hij met zo’n prachtige vrouw in gesprek was, maar aan de andere kant was Robbie geen dwaas. Hij was geen onnozele romanticus of verliefde tiener. Er was een echte band tussen hen geweest. Hij had het zich niet verbeeld. Daarom was hij ook zo teleurgesteld toen hij het verpestte. Misschien had hij openhartiger tegen haar moeten zijn en had hij meteen tegen haar moeten zeggen dat hij journalist was. Maar hij had niet met haar gepraat als een verslaggever, hij had met haar gepraat als een man. Het was geëindigd in ruzie. Ze was zo snel naar buiten gestormd dat Robbie de vonken zowat van haar hakken had zien spatten toen haar pumps over de marmeren vloer roffelden.
Robbie probeerde niet aan haar te denken, maar dat was moeilijk. Hij was in Monaco en was heel dicht bij haar in de buurt. Maar ze haatte hem waarschijnlijk. Ze had tegen hem gezegd dat ze hem nooit meer wilde zien. Ze zou hem dus niet echt met open armen ontvangen. Trouwens, misschien herinnerde ze zich hun ontmoeting niet eens meer. Misschien was het alleen voor hem belangrijk geweest? Hij scrolde langs de contactenlijst op zijn telefoon om te controleren of hij haar telefoonnummer, dat ze aan hem had gegeven voordat ze ruzie kregen, nog steeds had. Had hij voldoende lef om contact met haar op te nemen? Niet op dit moment, dat was zeker.
Hij begroef zich in plaats daarvan in zijn werk; hij belde met of ging langs bij alle contacten die hij had gemaakt toen hij in Monaco was geweest voor het LaFata-verhaal. Als hij een persoonsbeschrijving over Fatty wilde publiceren, zou hij voldoende materiaal hebben. Iedereen wilde vertellen hoe grappig, briljant, charismatisch, sterk en gul Giancarlo was. De nadruk lag absoluut op was. Niemand geloofde een moment dat hij nog leefde. De berg bloemen die op de kade naast de aanlegplek van de Vigorosa was gelegd, groeide met het uur, hoewel het jacht er niet lag. De politie had het meegenomen naar de politiesteiger, waar het afgeschermd van het publiek lag terwijl het forensische team het jacht grondig onderzocht.
De meeste mensen leken te denken dat het een tragisch ongeluk was geweest – een combinatie van een stevige borrel drinken, aan ernstige obesitas lijden en niet kunnen zwemmen – en dat het lichaam elke dag kon aanspoelen. In een paar samenzweringstheorieën werd gesuggereerd dat Fatty banden met de maffia had gehad, maar dat was natuurlijk belachelijk. Fatty was op zijn vijftiende van Sicilië vertrokken en was nooit teruggegaan. Bovendien wist iedereen dat de Italiaanse maffia niets meer voorstelde. Tegenwoordig regeerde de Russische maffia. Robbie was dan ook het meest geïnteresseerd in de Russische connecties. Fatty had met nogal wat Russische bedrijven en particulieren zaken gedaan en dat waren volgens de berichten niet allemaal heiligen.
‘Hallo, Simon,’ zei hij terwijl hij zich naast zijn vriend op een stoel liet vallen op het terrasje dat uitkeek over de baai. ‘Hoe gaat het?’
‘Langzaam,’ zei Simon met een zucht. ‘Het gaat niet bepaald snel.’
‘Dat geldt ook voor mij,’ zei Robbie. ‘Ik weet dat het brutaal is, Simon, maar kun je me details over LaFata’s Russische zakenrelaties geven? En als ik iets voor jou heb, krijg jij dat natuurlijk van mij.’
Simon trok sceptisch een wenkbrauw op. Robbie wist dat hij net de journalistencode had verbroken. Maak je bronnen nooit bekend en vraag een rivaliserende journalist nooit om het moeilijke werk voor je te doen.
‘Hoe bedoel je? Als in voor wat hoort wat?’ vroeg Simon.
Robbie knikte. Hij had hulp nodig. Hij had een verhaal nodig. En wanhopige situaties vroegen om wanhoopsmaatregelen. Hij verwachtte dat Simon tegen hem zou zeggen dat hij moest opsodemieteren, maar de oudere journalist knikte in plaats daarvan. ‘Ik geef je alles wat ik over de Russen heb als jij me alles geeft wat je hebt over William Hillier, de schoonzoon.’
‘Afgesproken,’ zei Robbie dankbaar. ‘Ik weet vrij veel over hem, maar hij lijkt me een heel saaie vent. Ik betwijfel of je veel compromitterende dingen over hem vindt.’
‘Dat weet ik niet zo zeker,’ zei Simon geheimzinnig. ‘Ik heb zijn hedge-fondsportefeuille bekeken en dat is behoorlijk interessant leesvoer.’
Op dat moment slenterde Dan met een zelfvoldane grijns op zijn gezicht het café in. ‘Goedemorgen, dames!’ riep hij vrolijk.
‘Het is middag,’ stelde Simon vast.
‘Echt waar?’ vroeg Dan. ‘Nu al? Jezus, ik ben net pas opgestaan. Ik heb tot twee uur in de stad rondgehangen. Toen besloten de LaFata-kinderen eindelijk te stoppen met feesten en naar huis te gaan zodat ze om hun vader konden rouwen. Daarna ben ik nog tot halfvier opgebleven om mijn verhaal te schrijven. Het was vanochtend voorpaginanieuws, dus het is het allemaal waard!’
‘Jouw baan stelt niets voor, hè, Dan?’ zei Robbie pesterig. ‘Simon en ik pijnigen onze hersenen over criminelen en financiën, en het enige dat jij hoeft te doen is beschrijven wat Angelica droeg en in wat voor soort auto Carlo reed.’
‘Er zit iets meer aan vast, Robbie,’ antwoordde Dan nog steeds grijnzend. ‘Maar niet zoveel meer. Ik moest ook opschrijven naar welke bars en nachtclubs ze zijn geweest en het schokkende feit rapporteren dat Angelica, die na de ontwenningskliniek schijnbaar geheelonthouder is, twee glazen champagne heeft gedronken.’
‘Twee glazen champagne? Lik m’n reet!’ riep Robbie spottend terwijl hij aan haar lege ogen dacht. ‘Twee glazen champagne en een halve ton drugs lijkt er meer op.’
‘Ja, natuurlijk,’ zei Dan. ‘Maar dat kan ik alleen bewijzen als ik haar naar het damestoilet zou volgen, en de advocaten van LaFata zijn net pitbulls. Ze zouden me onmiddellijk laten vervolgen als ik dat opschreef. Het is dus mijn belangrijkste doel om de een of andere proleterige dealer te vinden die toegeeft dat hij haar van drugs voorziet. Als hij daarvoor genoeg betaald krijgt natuurlijk.’
‘Ik wilde dat ik jouw budget had,’ zei Simon mismoedig. Het was een treurig feit dat roddelbladen meer betaalden dan kwaliteitskranten, en dat showbusinessjournalisten de meest gulle onkostenrekeningen van allemaal hadden.
‘Sterren verkopen nu eenmaal het best,’ antwoordde Dan met een brutale knipoog. ‘Daar staat een bepaald kostenplaatje tegenover. Jij zou toch de eerste moeten zijn die dat begrijpt, Simon.’
‘Dat is dus jouw week, Dan?’ vroeg Robbie. ‘Je gaat jacht maken op Angel?’
Dans grijns werd nog breder. ‘O, het wordt alleen maar beter, jongens. Ik mag eerst jacht maken op Angel, dan ga ik naar Cannes voor het filmfestival en daarna kom ik hier terug voor de grand prix. Kun je je voorstellen hoe bruin ik ben regen de tijd dat ik naar Schotland terugga? Tenminste, als ik ooit terugga. Ik hou van deze plek. Ik denk dat ik mijn spirituele thuis heb gevonden. Zouden ze een baan voor me hebben bij de Monaco Times?’
‘Geluksvogel,’ zei Robbie jaloers.
Hij zou er alles voor overhebben om tot na het weekend aan de Rivièra te blijven! Niet omdat hij naar Cannes wilde of de grand prix wilde zien – als hij eerlijk was zou hij het fantastisch vinden om de grand prix te zien – maar omdat de kans dat hij haar zou tegenkomen groter werd naarmate hij langer in Monaco bleef.
Robbie zag een man van ongeveer Dans leeftijd aan het tafeltje naast hen zitten. Hij was alleen, las een Italiaans tijdschrift en zag er ongelofelijk cool uit. Robbie merkte dat hij de man nauwkeurig bekeek. Hoe lukte het die kerels toch om er zo verdomd verzorgd uit te zien? Hij droeg een zwarte broek met strakke pijpen, een wit overhemd, een Hermès-riem (zelfs Robbie herkende het logo) en glanzende zwarte veterschoenen met een smalle neus. Zelfs zijn zwarte sokken zagen eruit alsof ze waren gestreken. Hij was opvallend goed verzorgd en er stak geen borsthaar uit zijn open overhemd, alleen gladde, gebruinde huid. Hij was gladgeschoren en had geen puisten of pokdalige plekken op zijn gezicht. Het tweeënhalve centimeter lange litteken op zijn rechterwang leek zijn glamourgehalte alleen maar te verhogen. Zijn wenkbrauwen waren dik, maar netjes in model, zijn nagels schoon en vierkant. Hij droeg een gouden horloge en een eenvoudige gouden trouwring. Zijn tanden waren bijna net zo wit als het spierwitte tafelkleed. Robbie kon zijn aftershave vanaf zijn plek ruiken.
Hij wreef over zijn eigen ruwe wangen. Hij had zich al een paar dagen niet geschoren. Met de woorden van Dan nog nagalmend in zijn oren keek hij naar zijn versleten Converses, zijn vertrouwde Levi’s die bijna door was bij de knieën en de inktvlekken op zijn nagels. Hij zag er niet uit. Hoe haalde hij het in zijn hoofd om te fantaseren over een vrouw zoals zíj. Kijk naar de mannen die haar omringden. Waarom zou ze in vredesnaam geïnteresseerd zijn in hem?
‘Is alles goed met je, Jade?’ vroeg Francesca met die irritante, heilige glimlach van haar. ‘Ik weet dat het heel moeilijk voor je moet zijn, lieverd, maar sluit jezelf alsjeblieft niet op. We zijn je familie en we zijn er voor je.’
Jade dwong zichzelf om zwakjes naar Francesca te glimlachen. ‘Dank je, maar ik denk dat ik liever alleen ben.’
‘Tja, als je dat zeker weet,’ zei Francesca. ‘Je weet waar je me kunt vinden als je me nodig hebt.’
Francesca zette een kop thee en een stuk tarte aux fraises op Jades nachtkastje. Het was verdomme alsof ze met Mary Poppins in één huis woonde. Niemand kon zó aardig zijn. Niet voortdurend. Ze durfde er wat om te verwedden dat Francesca er ’s nachts over droomde mensen te vermoorden.
‘Soms is het beter om gezelschap te hebben,’ voegde Francesca eraan toe terwijl ze de kamer uit liep. ‘Ik ben in de salon.’
Jade vroeg zich af of Francesca degene was die naar gezelschap hunkerde. Ze moest zich alleen voelen. William sloot zich voortdurend in zijn kamer op en de kinderen waren altijd bij het kindermeisje. Niet dat Jade zich iets aantrok van Francesca’s gevoelens. Ze had niemand van de LaFata’s in haar hart toegelaten.
Jade vond het niet moeilijk om mensen op afstand te houden. Ze wist hoe ze vriendelijk moest zijn en hen tevreden moest houden zonder dat ze liet zien wat er in haar hoofd omging. Ze was geen type voor woede-uitbarstingen. Ze hield er niet van om te schreeuwen. In het kindertehuis had ze geleerd dat schreeuwen en gillen helemaal niets opleverde, alleen meer problemen. Het was beter om je mond dicht te houden, je hoofd te buigen en door te gaan met waar je mee bezig was. Op die manier kreeg je niet het etiket van onruststoker opgeplakt en had je meer kans om ergens als pleegkind geplaatst te worden.
Francesca had er geen flauw idee van dat Jade in een kindertehuis was opgegroeid. Niemand wist dat, behalve Fatty. Hij had haar geholpen een vals verleden te creëren dat ze kon gebruiken als iemand haar vroeg wie ze was en waar ze vandaan kwam. Ze hadden een broer voor haar verzonnen die in de garage van haar vader werkte, en ze hadden bedacht dat Jade croupier was geweest. Ze had Fatty zogenaamd ontmoet aan een pokertafel in een casino in Londen. Het klonk allemaal heel knus, maar in werkelijkheid was Jade wees en enig kind.
Ze was de tel kwijtgeraakt van het aantal pleeggezinnen waar ze gedurende de jaren had gewoond. Waren het er elf of twaalf? In sommige gezinnen had ze het fijner gevonden dan in andere, maar de meeste waren redelijk geweest. Jade had gemerkt dat ze het met bijna iedereen kon vinden als ze zich gedroeg als het kind dat ze wilden dat ze was. De familie Smith hield van voetbal, dus zat Jade elke zaterdag juichend voor hun team op de tribunes. De familie Robinson hield van bordspelletjes, dus werd Jade een kei in scrabble en yahtzee. De Johnsons waren buitenmensen, dus trok Jade haar wandelschoenen aan en ging ze door weer en wind met hen mee de bergen in. De familie Flannighan was sportief, dus verfijnde Jade haar talent voor gymnastiek zodat ze trots konden zijn op de medailles die ze won. Ze herinnerde zich hoe ze de bekers die ze won op hun schoorsteenmantel naast haar schoolfoto hadden uitgestald. Ze hadden zelf geen kinderen en ze had echt gedacht dat dit het was. Ze had gedacht dat ze een rasechte Flannighan zou worden. Ze was gaan geloven in de ‘en ze leefde nog lang en gelukkig’ -afloop. Wat een vergissing was dat geweest. Ze hadden haar laten vallen, net als iedereen haar altijd had laten vallen. Ze was een mooi meisje en gedroeg zich netjes op school. De meeste pleeggezinnen hadden haar willen adopteren tot het moment dat ze haar psychologische rapport hadden gezien. Daarna veranderden ze altijd van gedachten. De Flannighans bleken niet anders te zijn.
Het systeem had Jade op haar zevende een stempel opgedrukt: teruggetrokken, emotieloos, niet in staat om een sterke band met anderen aan te gaan, gebrek aan inlevingsvermogen. De lijst was lang. Hoe konden ze zo over een klein meisje praten? Natuurlijk, ze gaven er uitleg bij. Het rapport gaf een gedetailleerd verslag van haar eerste jaren. Het beschreef het misbruik en de verwaarlozing, de manier waarop haar zogenaamde moeder haar dagen achter elkaar alleen had gelaten, in vieze luiers, met niets te eten en niemand om op haar te letten terwijl zij stal en zich prostitueerde in Londen, wanhopig verlangend naar haar volgende shot. Jezus, geen wonder dat Jade een hekel had aan junks.
Jades eerste herinnering was dat ze alleen was in een koude, donkere flat, hongerig en bang en roepend om haar moeder. Haar moeder kwam echter niet. Het bleek dat ze in een kraakpand in Camberwell was overleden aan een overdosis heroïne. Toen de maatschappelijk werkers haar kwamen ophalen, was ze ondervoed, uitgedroogd en had ze bloedarmoede. Ze was toen vier jaar.
Ondanks al haar pogingen om erbij te horen had ze nooit de kans gekregen om deel uit te maken van een echt gezin. Ze bleef een paar maanden en ging dan terug naar het kindertehuis, tot ze naar het volgende gezin ging en het hele circus opnieuw begon. Het was haar lot om van de ene groep mensen naar de andere te drijven en nooit echt ergens bij te horen. Niets was permanent in Jades leven.
Ze deed het nog steeds, ook hier bij de LaFata’s. Ze had haar rol gespeeld als het belachelijke trofeevrouwtje omdat ze dat van haar verwachtten. En dus had ze gedaan alsof ze verontwaardigd was toen Fatty zijn jacht niet naar haar wilde vernoemen, en had ze gedaan alsof ze aan zijn lippen hing, en had ze gedaan alsof ze wanhopig was toen hij vermist werd. Misschien had dat rapport toch gelijk. Als je het bovenste laagje wegkraste, had Jade geen echte gevoelens. Emotieloos, niet in staat om sterke banden met anderen aan te gaan, het was allemaal waar. Of in elk geval was het tot voor kort zo geweest. Tot ze hém had ontmoet.
Ze had zich voor hem opengesteld. Hij had haar begrepen omdat hij ook gevangen had gezeten in een huichelachtig huwelijk. Ze begon hem te vertrouwen en vertelde hem haar meest duistere geheimen over haar verre en niet zo verre verleden. Hij hield haar stevig vast en streelde haar haar en zei dat alles goed zou komen, dat ze hem nu had en dat hij haar zou redden. Hij zou haar lotsbestemming veranderen.
Hij kromp niet ineen toen ze hem vertelde over haar carrière als domina. Hij knikte alleen en zeí dat hij het begreep, dat het geen verrassing was na al die jaren van verwaarlozing en misbruik. Hij zei tegen haar dat het gewoon een uitlaatklep was voor haar onderdrukte woede en frustraties. Dat het een manier was om wat macht terug te krijgen, en om mensen pijn te doen zoals ze haar pijn hadden gedaan. Het zat in de menselijke natuur om wraak te nemen. Jade deed het alleen letterlijker dan de meesten – met een zweep in haar hand. Hij zei dat hij haar bewonderde om de manier waarop ze haar leven onder controle had. Ze had nooit drugs gebruikt en had nooit problemen met de politie gehad en ze had veel geld verdiend. Hij zei dat ze een vechter was, een overlever. Hij noemde haar zijn oorlogsprinses. Het was een beetje sentimenteel, maar het beviel haar.
Jade had nooit liefde gekend. Eigenlijk had ze er tot pasgeleden helemaal niet in geloofd. Hoe kon ze geloven in iets wat ze nooit had gevoeld? Hoe kon ze weten dat het echt was? Nu begon ze er echter heel langzaam in te geloven. Hij hield van haar. Dat wist ze zeker en ze begon zichzelf toe te staan van hem te houden. Ze had een deurtje in haar hart geopend en had hem naar binnen laten sluipen. En nu gingen ze samen weg. Nog een paar dagen en dan misschien, heel misschien, kreeg Jade de ‘en ze leefde nog lang en gelukkig’ -afloop waarvan ze nooit had durven dromen.
Haar gedachten werden verstoord doordat er weer op de deur werd geklopt. Het was die verdomde Francesca weer.
‘Jade, ik wil je laten weten dat de politie er is. Ze gaan het huis doorzoeken. Ik neem aan dat ze hier ook komen, omdat dit Fatty’s slaapkamer is…’
Jade was niet in paniek. Ze had alles weggehaald wat nodig was. De politie zou niets bezwarends vinden.
‘Wil je bij mij komen zitten terwijl ze hier zijn?’ vroeg Francesca.
Hemel, die vrouw was wanhopig!
‘Nee, dank je, Frankie,’ antwoordde Jade met haar liefste stem. ‘Ik denk dat ik ga zwemmen. Daar krijg ik hopelijk een helder hoofd van.’
‘O, oké,’ zei Francesca. ‘Als dat je helpt, lieverd.’
‘Angelica, de politie is er,’ zei Francesca.
Shit! Angelica ging rechtop in haar bed zitten. Daar had ze niet aan gedacht. Natuurlijk waren die verdomde klootzakken hier om rond te snuffelen. Ze wilden weten wat er met haar vader was gebeurd, maar ze zouden in Angelica’s kamer misschien meer vinden dan waar ze rekening mee hielden.
‘Eh, oké,’ zei ze zenuwachtig. ‘Geef me heel even de tijd, Frankie.’
Ze wachtte tot ze Frankies voetstappen op de trap hoorde en stopte het Tiffany-sieradendoosje daarna in haar beha. O verdomme, wat had ze hier verder verborgen? Ze woonde al jaren niet meer in Le Grand Bleu, niet officieel in elk geval, en haar slaapkamer was nog steeds ingericht met het roze bloemenfeebehang dat ze had uitgekozen toen ze negen was. Zelfs het witte hemelbed in de vorm van Assepoesters koets stond er nog. Het was allemaal misselijkmakend zoet en een scherp contrast met haar boho-chic appartement in een art-decoappartementencomplex in de stad.
Ze kwam hier echter altijd als haar leven misliep. Als de ontwenningskliniek niet hielp, de roddelbladen ontdekten dat ze een relatie had met een getrouwde man, ze schandelijk werd ontslagen als het gezicht van een beroemd cosmeticamerk, was dit de plek waar ze naartoe holde. Terug naar haar roze kamer in Le Grand Bleu. Terug naar haar vader. Het probleem was dat Angelica zich altijd wendde tot haar kleine zakje snoepgoed als er iets misging. Ze bewaarde haar voorraad voor noodgevallen hier. Ze had overal in de slaapkamer uppers, downers, xtc, speed, coke en wiet verborgen. Angelica zocht in haar favoriete verstopplekken – het poppenhuis, het muziekjuwelendoosje, het pyjamakussen in de vorm van een poes, de ballettas, de klarinetkoffer, onder het zadel van het houten hobbelpaard – tot ze een flinke hoeveelheid had gevonden. Wauw! Ze had niet zoveel verwacht. Dit zou haar de hele week op de been houden!
Ze controleerde alle hoeken en gaten en controleerde ze daarna nog eens, tot ze ervan overtuigd was dat ze alles had. Daarna nam ze een paar uppers (omdat ze zich nog steeds gedeprimeerd voelde over haar vader) en bekroonde dat met een lijntje coke. Ze voelde zich heel wat beter dan vanochtend.
‘Zie je, ik heb het je toch gezegd,’ zei het duiveltje op haar linkerschouder opgewekt.