HOOFDSTUK VIERENDERTIG
Robbie haastte zich naar het hotel terug om zich klaar te maken voor zijn avond stappen. Hij had geen tijd gehad om naar de voorkwalificatiewedstrijden te kijken, maar hij had een heel productieve laatste dag in Monaco gehad. Hij had losse eindjes aan elkaar geknoopt en meer bewijs gevonden om zijn beweringen mee te staven. Hij had met een voormalige rechercheur gesproken die naar Italië was gegaan om Darcies dood te onderzoeken. De man had vanaf het begin veel verdachte zaken gevonden; Darcie had bijvoorbeeld blauwe plekken rond haar mond en op haar polsen en armen gehad. ‘Vrienden’ van Giancarlo LaFata hadden hem gewaarschuwd zich er niet mee te bemoeien en toen de familie LaFata had aangedrongen op een particuliere autopsie, hadden de superieuren van de rechercheur daar toestemming voor gegeven. Darcies dood was beoordeeld als zelfmoord en daarmee eindigde het onderzoek. Niet lang daarna was de rechercheur ontslagen. Hij werd ervan beschuldigd te hebben geknoeid met bewijsmateriaal tijdens een onderzoek naar gokonregelmatigheden. De man was duidelijk verbitterd en wilde zijn gram halen, maar Robbie geloofde hem toen hij vertelde dat Fatty LaFata zijn carrière had vernietigd.
Toen Patterson Robbie belde en hem vroeg hoe het ging, had hij zijn baas beloofd dat hij de volgende middag achter zijn bureau zou zitten met het schandaligste, meest sensationele misdaadverhaal dat de krant ooit had geplaatst. Het was te groot om te negeren, ongeacht de consequenties. Het moest gepubliceerd worden, maar hij was ervan overtuigd dat Fran het zou begrijpen.
Fran. Heerlijke, mooie Fran. Hij had tegen haar gezegd dat hij van haar hield. Het was er gewoon uitgefloept tijdens hun telefoongesprek, maar hij meende het echt. Hij kon zich voorstellen wat zijn vrienden zouden zeggen als ze het wisten. ‘Zie je ze vliegen, Robbie?’ Hij was echter niet gek. Hij was helemaal, volledig en absoluut bij zijn volle verstand. Ze vertelden elkaar alles – nu ja, bijna alles – en hij had het gevoel dat ze hem beter begreep dan iemand anders. Natuurlijk zou ze hem vergeven. Hij deed toch gewoon zijn werk?
Hij wilde haar wanhopig graag zien voordat hij morgenochtend naar huis vloog, maar het leven spande tegen hen samen. Ze was de hele ochtend in de weer geweest met de politie en was ’s middags bij haar zusje in het ziekenhuis geweest. En nu had hij die stomme casinoavond met de jongens. Robbie had het willen afzeggen, maar Fran had gezegd dat hij moest gaan.
NEE, JE MOET GAAN, SCHAT. IK BEN VANAVOND TOCH GEEN PRETTIG GEZELSCHAP. A GAAT LICHAMELIJK VOORUIT, MAAR GEESTELIJK IS HET NIET GOED. EN DAN W… MAAR OVER HEM KUNNEN WE NIET PRATEN. MISSCHIEN KAN IK JE OP EEN DAG, ALS DIT ALLEMAAL ACHTER DE RUG IS, VRAGEN STELLEN OVER JE WERK EN KUN JIJ ME VRAGEN STELLEN OVER MIJN FAMILIE. IK KIJK ERNAAR UIT! VEEL PLEZIER VANAVOND EN VERLIES NIET AL JE GELD. MISSCHIEN KUNNEN WE MORGEN SAMEN ONTBIJTEN VOORDAT JE VERTREKT? XXX
Ontbijt was beter dan niets, dacht Robbie. Maar een uur samen zou nooit voldoende zijn. De waarheid was dat hij ertegen opzag om naar huis te gaan, terug naar Heather en de regen. Hij wilde zijn dochters dolgraag zien en omhelzen, maar dat betekende dat hij Fran moest achterlaten en dat brak zijn hart. Robbie hield van zijn werk, maar er waren andere kranten. Hij kon Frans leren of voor een emigrantenkrant gaan werken. Misschien kon hij Rivièra-correspondent voor een krant in Schotland worden. Als zijn dochters er niet waren geweest, zou hij alles opgeven en bij Fran blijven, in de zon. Dat zou echter nooit gebeuren. Hij had kinderen en hij hield verschrikkelijk veel van hen, dus was hij voor altijd aan Edinburgh gebonden. Morgen zouden ze samen een snelle croissant eten en hij had er geen idee van wanneer ze elkaar weer zouden zien.
Hij was laat voor zijn afspraak met Dan en Simon. Hij had afgesproken om halfacht met hen te gaan eten en het was inmiddels al tien voor acht. Hij rende de hotellobby in en stormde net naar de lift toen de receptioniste hem nariep. ‘Monsieur McLean! Ik heb een bericht voor u!’ riep ze.
Hij bleef staan, pakte het papier van haar aan en las het in de lift.
Bernie Ferguson had uit Edinburgh gebeld over een man met de naam Enzo LaFata junior. Dat was een onverwachte wending. Toen hij in zijn kamer was, sms’te Robbie snel naar Dan om hem te laten weten dat hij er over tien minuten zou zijn en daarna toetste hij Bernies nummer met trillende handen in.
Francesca liep in haar slaapkamer heen en weer terwijl ze in zichzelf mompelde en probeerde kalm te blijven. William. Er was heel weinig wat ze aan William kon doen. De politie had haar verteld dat Interpol was ingeschakeld en dat er een internationaal opsporingsbevel was uitgevaardigd. Als hij een grens overstak met een vliegtuig of een veerboot of een trein, zou hij gepakt worden. William had echter twee dagen de tijd gehad om te vluchten voordat ze beseften dat hij verdwenen was. Volgens de informatie van zijn mobiel was hij gisterochtend in Italië geweest. Italië? Waarom was hij in Italië geweest? Inmiddels was zijn mobiel echter uitgeschakeld en niemand wist waar hij daarna naartoe was gegaan. Hij kon inmiddels overal zijn. Francesca stelde zich voor dat hij in het Caribische gebied met een hawaïhemd aan een cocktail bij een strandbar dronk. Hij had altijd genoten van hun vakanties naar West-Indië. Niemand zou hem daar vinden. Als ze hem nu in haar handen kreeg, zou ze zijn nek omdraaien.
En dan Angelica, arme, verwarde Angelica. Francesca was buiten zichzelf van bezorgdheid om haar zusje. De arts had uitgelegd dat ze leverschade had en dat ze nooit meer alcohol mocht drinken of drugs mocht gebruiken. Bovendien was haar hart verzwakt door het jarenlange drugsgebruik en haar nieren waren er eveneens slecht aan toe. Gelukkig was ze zo jong dat haar lichaam mettertijd zou kunnen herstellen, zolang ze maar clean bleef, maar Francesca was erg bezorgd over wat de psycholoog had gezegd.
Angelica is bijzonder onevenwichtig. Haar greep op de werkelijkheid is beperkt en ze vertoont tekenen van misleidend, paranoïde, narcistisch, ik durf zelfs te zeggen schizofreen gedrag. Als ze fysiek is aangesterkt, moeten we natuurlijk meer onderzoek doen om een diagnose te kunnen stellen, maar ik geloof dat de langetermijneffecten van haar alcohol- en drugsafhankelijkheid eerder mentaal dan fysiek zijn.’
Schizofreen! Francesca bleef het woord inwendig herhalen. Misleidend? Ja, dat was Angelica. Paranoïde? Hmm, misschien. Narcistisch? Ja, absoluut. Maar schizofreen? Het klonk heel ernstig. Schizofrenie was een nachtmerrie vol gecapitonneerde isoleercellen en dwangbuizen.
‘Ze hoort stemmen,’ had Carlo tegen haar gezegd terwijl hij op zijn niet-aanwezige nagels kauwde. ‘Ze blijft erover doorgaan dat ze tegen haar schouders praat.’
‘Ze heeft zware kalmerende middelen gekregen.’ Francesca probeerde verontschuldigingen voor Angels gedrag te zoeken. ‘En volgens de toxicologische rapporten heeft ze voldoende drugs genomen om een olifant te vloeren, dus is het logisch dat ze een beetje in de war is.’
‘Ik weet het niet,’ had Carlo gezegd. ‘Ze is bij kennis, maar ze is er niet helemaal bij, Frankie. Het meisje dat in het ziekenhuis ligt is niet de Angel die ze was.’
Toen Francesca Angels kamer binnenkwam, zat ze in een stoel bij het raam. In eerste instantie had Francesca gedacht dat dat goed was. De laatste keer dat ze haar zusje had gezien was ze bewusteloos geweest, en nu was ze van de hartbewaking af en zat ze rechtop. Ze zag er natuurlijk nog steeds uit als een geest – doodsbleek, met grote zwarte kringen onder haar ogen en zo pijnlijk dun onder haar ziekenhuishemd dat Francesca bang was dat ze zou breken als ze haar omhelsde – maar ze leefde in elk geval.
‘Hoi, Frankie,’ zei Angel met een vreemde, hese, afwezige stem. Ze keek even naar haar zus en staarde daarna weer uit het raam.
‘Ik praat met hen,’ zei ze terwijl ze uit het raam wees.
Francesca liep naar Angel toe, bleef naast haar stoel staan en sloeg haar arm voorzichtig rond de knokige schouders van haar zusje.
‘Met wie praat je, liefje?’ vroeg ze verward. Francesca zag alleen het Cimetière de Monaco en de helderblauwe zee daarachter als ze uit het ziekenhuisraam keek.
‘Wat een vreemde plek om een ziekenhuis te bouwen,’ mompelde Francesca. ‘ Vlak naast het kerkhof. Het lijkt me nogal deprimerend om uitzicht te hebben op een rij graven.’
‘Nee, dat is niet zo,’ antwoordde Angel. ‘Het is volkomen logisch.’
‘Wat bedoel je, liefje?’ vroeg Francesca. ‘Dat je eraan herinnerd wordt dat je daar ook zou kunnen liggen?’
Angel knikte. ‘Ja, min of meer. Ik ben vannacht bijna gestorven, Frankie. Ik heb ervoor gekozen om het niet te doen. Ik zweer dat ik het allemaal heb gezien. Ik zag mezelf alsof ik in een film speelde en ik mocht kiezen: blijven of weggaan. Ik heb ervoor gekozen om te blijven.’
Francesca beet hard op haar lip en kneep in Angels schouder. Ze begon te begrijpen wat Carlo bedoelde. Angel was de werkelijkheid absoluut een beetje uit het oog verloren. Was ze uitgetreden? Hemel…
‘En omdat ik een van hen was,’ ging ze verder, ‘je weet wel, omdat ik even dood ben geweest, praten ze nu tegen me. Het is dus eigenlijk een perfecte plek voor een ziekenhuis, omdat de levende doden kunnen praten met de echte doden, zodat niemand eenzaam hoeft te zijn, snap je?’
‘Dat is fijn, lieverd,’ zei Francesca geduldig glimlachend, hoewel ze wilde huilen van wanhoop. Angel praatte met geesten!
Dit was niet goed. Dit was helemaal niet goed.
Francesca liep nog steeds heen en weer. Carlo was de hele dag in het ziekenhuis geweest en had met de dienstdoende psycholoog gepraat over de mogelijkheid van langdurige psychiatrische zorg voor Angelica. Carlo leek het een goed idee te vinden, een stap voorwaarts, maar Francesca was daar niet zo zeker van. Angelica was toch niet gek? Een beetje fragiel en narcistisch misschien. En ze was duidelijk gevoelig voor verslavingen, maar dat betekende opnieuw een ontwenningskliniek in plaats van een psychiatrisch ziekenhuis. Trouwens, sinds wanneer nam Carlo dit soort beslissingen? Carlo was altijd een wisselvallig, roekeloos, chaotisch kind geweest, die auto-ongelukken kreeg, verjaardagen vergat en met iedereen naar bed ging. Hij had geen verantwoordelijke cel in zijn lichaam. En toch praatte hij plotseling met het ziekenhuispersoneel en had hij een mening over wat er met Angelica moest gebeuren. Francesca zei al jaren tegen hem dat hij volwassen moest worden, maar nu hij dat eindelijk deed wist ze niet zeker of ze dat prettig vond.
Angelica was op dit moment gelukkig in goede handen. Het belangrijkste was dat ze beter werd, daarna konden ze erover nadenken wat er verder moest gebeuren. Francesca had ernstigere problemen. Ze moest de jongens vertellen dat hun vader was vertrokken en dat ze hem misschien nooit meer zouden zien en ze had er geen idee van hoe ze dat nieuws moest brengen. Ze had hun net over hun opa verteld. Ze had uitgelegd dat hij van het jacht was gevallen en was verdronken. Ze had gedacht dat ze het best eerlijk kon zijn en hun geen valse hoop moest geven dat hun opa op een dag misschien weer op zou duiken. Francesca geloofde geen moment dat ze haar vader ooit nog zou zien, en dat was iets waar ze zich allemaal bij neer moesten leggen. Maar William… O god, wat moest ze hun over William vertellen?
Francesca wist niet dat ze zoveel woede kon voelen. Als ze eraan dacht wat hij haar en hun zoons had aangedaan wilde ze op muren stompen, tegen deuren trappen, het hele huis bij elkaar schreeuwen. Ze was altijd kalm en rationeel geweest, maar als William nu door de deur naar binnen zou lopen, zou ze zijn hoofd met liefde verpletteren met alles wat ze bij de hand had.
William kwam echter niet binnenlopen. De klootzak was verdwenen en Francesca moest de draad weer oppakken. Ze dacht aan Dubrovski en huiverde. Hoe moest ze voor morgen in vredesnaam aan tien miljoen euro zien te komen? De fraudebrigade had alle bedrijfsrekeningen bevroren en William was gevlucht met het beetje dat er over was. Ze stond nu natuurlijk in een herenhuis dat miljoenen waard was, met een driedubbele garage en een oprit vol belachelijk dure auto’s. Ze had een jacht in de haven en een landhuis bij Valbonne. Ze had diamanten in haar kluis, een wijnkelder vol exclusieve vintages en er hing onbetaalbare kunst aan de muren, maar ze kon niets daarvan voor morgen verkopen om aan contant geld te komen. Dat was gewoon onmogelijk.
Ze haalde moeizaam adem terwijl de paniek haar overviel als een zwerm boze bijen. Haar hoofd zoemde en ze kon niet helder meer denken. Het was te benauwd in de kamer. Ze duwde de balkondeuren open, strompelde naar buiten en hield zich vast aan de smeedijzeren reling.
‘Haal adem,’ zei ze tegen zichzelf. ‘Haal gewoon adem.’
Ze staarde over de daken, zoals ze al duizenden keren had gedaan, naar het glinsterende Monaco waar het leven doorging, ondanks haar problemen. Ze dacht aan de groepen opgewonden toeristen die binnenstroomden voor de grand prix, vrolijk en opgewonden, tot in de puntjes verzorgd, klaar om de stad onveilig te maken. Ze dacht aan Robbie, die met zijn vrienden dineerde en zich totaal niet bewust was van de problemen die ze had. Wat zou hij doen als ze hem over de Rus vertelde? Zou hij haar helpen? Kon hij haar helpen? Hij had geen geld, op die manier kon hij haar zeker niet helpen, maar zou hij haar redden als hij dat kon? Ze wist het antwoord, maar het was te veel om te vragen. Ze moest het alleen afhandelen.
Francesca keek naar de sterren aan de heldere, zwarte hemel die twinkelen zoals ze al ontelbare jaren deden. Wat maakte het ze uit als een kleine familie ten gronde ging? Wat maakte het in het grote geheel gezien voor iets of iemand uit? Er zou niets veranderen als ze allemaal verdwenen. De wereld zou blijven draaien, de sterren zouden aan de hemel blijven staan en de toeristen zouden nog steeds naar Monaco komen voor de grand prix.
Ze voelde haar eigen nietigheid duidelijker dan ooit. Ze was maar een klein levend wezen op deze planeet. Alleen een bundel cellen, niet meer of minder belangrijk dan ieder ander. Ze herinnerde zich dat ze een paar weken geleden bij de bank was geweest, voordat alles verkeerd ging. Ze had in de rij gestaan en had bedacht hoe gevangen ze zich voelde in haar huwelijk met William, toen er plotseling een vrouw had geschreeuwd en Francesca zich bewust was geworden van een flapperend geluid boven zich. Een duif was de bank in gevlogen en vloog in paniek door de zaal. Plotseling was hij met een misselijkmakende bonk tegen het raam gevlogen en was bewusteloos op de grond gevallen. Sommige klanten lachten. Een vrouw had gezegd: ‘Wat walgelijk. Breng hem naar buiten.’ Francesca had geschokt gezien hoe de arme vogel overeind krabbelde en opnieuw tegen het raam vloog. Op dat moment wist Francesca precies hoe de vogel zich voelde. Gevangen. In staat om de buitenwereld en de vrijheid achter het raam te zien, maar niet in staat om er te komen. Hij vernietigde zichzelf bij zijn pogingen, maar hij was absoluut vastbesloten om vrij te zijn.
Terwijl iedereen toekeek, was Francesca naar de vogel gelopen en had hem opgepakt. Hij was nog warm, maar ze had er geen idee van of hij nog ademde.
‘Raak hem. niet aan, mevrouw,’ had een oudere man tegen haar gezegd. ‘Duiven zijn schadelijk. Ze dragen ziekten bij zich.’
Francesca had hem genegeerd. Ze had de vogel voorzichtig naar buiten gedragen, was op een bank gaan zitten en had zijn veren gestreeld in de hoop dat hij bij zou komen. Langzaam was de vogel gaan bewegen. Francesca had recht in zijn zwarte kraalogen gekeken. ‘Hier heb je je vrijheid, vogeltje. Je hebt er recht op,’ had ze gezegd. Daarna had ze de duif in de lucht gegooid en verwonderd toegekeken hoe hij wegvloog. De duif vloog twee cirkels rond haar hoofd voordat hij over de daken wegvloog en voor altijd verdween.
Francesca wilde dat iemand haar zou oppakken en zou redden. Ze vloog al jarenlang tegen het raam en ze was hier geëindigd – bang en alleen. Haar vader had haar altijd het gevoel gegeven dat ze onoverwinnelijk was. Hij had haar laten geloven dat niets haar kon raken omdat ze een LaFata was. Hij had ongelijk gehad. Het enige dat hij had gedaan was een glazen barrière tussen zijn familie en de rest van de wereld bouwen, en nu was het glas gebarsten en lag het in splinters op de grond. De LaFata’s waren niet speciaal. Ze waren niet belangrijker dan andere families. Ze hadden geluk gehad, dat was alles. En nu was dat geluk verdwenen.