HOOFDSTUK TIEN

Padre Gabriele Fontana zat op zijn zonovergoten terras en bewonderde het uitzicht over de baai van Palermo terwijl hij een heerlijk glas chianti dronk. Hij staarde over het hoofd van zijn gezelschap en luisterde maar half naar de man, die over zijn reis praatte. Hij had de bezoeker niets te drinken aangeboden. Hij zou niet lang blijven.

‘Vind je mijn huis mooi, Marco?’ vroeg Fontana plotseling. Het verhaal van de jongeman verveelde hem.

Marco knikte enthousiast. ‘Het is heel mooi, Padre,’ zei hij. ‘En het is een eer om hier te zijn.’

Fontana knikte. Natuurlijk was deze onnozele jongen onder de indruk van zijn huis. Het was een prachtig middeleeuws gebouw, dat tegen een berghelling boven Palermo was gebouwd en een panoramisch uitzicht over de stad en de zee daarachter bood. Wie zou er niet onder de indruk zijn van zoveel schoonheid?

‘Goed, laten we de zaak afhandelen,’ zei Fontana. Hij was er plotseling op gebrand om het achter de rug te hebben, zodat deze Marco kon vertrekken. ‘Heb je de aktetas?’

‘Jazeker,’ zei Marco trots.

Hij pakte de tas en legde hem voorzichtig voor de priester op tafel neer.

‘Ik heb gehoord dat de inhoud heel waardevol is, Padre. Ik heb hem met mijn leven verdedigd,’ zei Marco trots.

‘Ik had niet anders verwacht,’ antwoordde Fontana.

De jongeman staarde verwachtingsvol naar de tas. Hij wilde duidelijk dat Fontana hem openmaakte. Ze hadden hem gekozen voor de opdracht omdat hij naïef was en niet vertrouwd met de gang van zaken. Hij had er geen idee van waarbij hij betrokken was geraakt. Bovendien stonden zijn ogen te ver uit elkaar, besloot Fontana. Hij vond het niet prettig nog langer naar hem te kijken en voelde irritatie over deze inbreuk op zijn dag. Hij was absoluut niet van plan de aktetas te openen voordat Marco vertrokken was. Het was niet erg dat de jonge idioot de inhoud zag, maar Fontana wilde hem gewoon het plezier niet doen.

‘Ben je betaald?’ vroeg Fontana abrupt.

Marco knikte. ‘Erg royaal, ja, dank u, Padre.’

‘Goed, dan kun je gaan, Marco,’ zei Fontana ongeduldig. ‘Vooruit. Kst.’

Marco’s gezicht verraadde zijn teleurstelling, maar hij besefte dat hij niet moest treuzelen als er tegen hem werd gezegd dat hij moest vertrekken.

‘Het was een eer om u van dienst te zijn, Padre,’ verkondigde hij zelfingenomen.

Fontana lachte om Marco’s stommiteit.

‘Ik ben een priester, geen god,’ schold hij. ‘Je hoeft niet voor me te kruipen, zoon. Mijn dienstmeisje brengt je naar de deur. Addio.’

‘Arriverderci, Padre,’ zei Marco terwijl hij een buiging maakte en struikelde omdat hij achterwaarts naar het huis liep, waar Fontana’s dienstmeisje Karina op hem wachtte. Ze was lang en robuust voor een vrouw van haar leeftijd en ze pakte Marco’s elleboog stevig vast, waarna ze hem het huis in leidde. Eindelijk was hij verdwenen en had Fontana rust. Hij bleef nog even genieten van de wijn en het uitzicht. Het was het eind van de middag en de zon stond laag aan de hemel. Nog even en dan ging de zon onder, Fontana’s favoriete tijdstip van de dag.

Marco was een halfuur weg toen Fontana de aktetas opende. Hij deed het langzaam en methodisch, om zo lang mogelijk te genieten van het moment, alsof hij een cadeau uitpakte waarnaar hij al heel lang verlangde. Toen hij de inhoud eindelijk had blootgelegd, was deze precies zoals hij in zijn herinnering had. De kostbare inhoud van de aktetas was terug op Sicilië, waar deze thuishoorde. Fontana had jaren op dit moment gewacht en nu was zijn droom dankzij Giancarlo LaFata eindelijk uitgekomen. Fontana glimlachte, schonk nog een glas chianti in en leunde achterover om de zonsondergang boven de baai te bewonderen. Hij hief zijn glas en riep: ‘Salute, Fatty!’ Zijn stem echode tegen de rotsen. Fatty, Fatty, Fatty…

Padre Gabriele Fontana kon zich niet herinneren wanneer hij zich ooit zo tevreden had gevoeld. Hij wilde alleen dat zijn verre neef en goede vriend Giancarlo Roberto LaFata bij hem was om dit moment met hem te vieren.

 

Marco stuurde zijn Vespa door de kronkelende achterafstraten van Palermo. Zijn hart sloeg razendsnel en hij voelde zich duizelig. Vijfduizend euro! Voor één dag werk! Het was krankzinnig. Als hij zich haastte kon hij bij de juwelier zijn voordat deze dichtging. Hij stelde zich Gabriella’s gezicht voor als hij haar de ring gaf. Ze zou zo gelukkig zijn, zo trots, zo verrast! Hij had haar al heel vaak naar de ringen zien staren als ze op weg naar haar werk bij de kapsalon op de hoek langs de juwelier liep. Ze vond saffieren het mooist, die blauw waren als de zee, en Marco zou de grootste saffieren verlovingsring voor haar kopen die er voor vijfduizend euro te krijgen was.

Hij kon zijn oren niet geloven toen zijn neef hem over de klus vertelde. Het enige dat hij hoefde te doen was een chic geklede man in een café in de buurt van de luchthaven ontmoeten, de aktetas aanpakken en hem de bergen in brengen, naar het huis van Padre Gabriele Fontana. Om eerlijk te zijn was de man in het café nogal angstaanjagend geweest, maar Marco had maar vijf minuten in zijn aanwezigheid hoeven doorbrengen. En nu had hij voldoende geld om een ring voor zijn mooie Gabriella te kopen en vanavond, tijdens een etentje in een chic restaurant, zou hij om haar hand vragen. Misschien wilde Padre Fontana hen wel trouwen. Zou dat niet de kers op de bruiloftstaart zijn?

Marco scheurde zo snel de hoek om dat hij bijna op een stilstaande Fiat botste. Hij remde abrupt en toeterde drie keer. Hij had haast! Hij moest een ring kopen! De auto ging niet rijden. De steeg was nauw en er was geen ruimte voor Marco om hem te passeren. Misschien had de auto pech. Normaal gesproken zou Marco aangeboden hebben te helpen, maar vanavond had hij daar geen tijd voor. Hij zou keren en een andere route nemen. Op het moment dat hij achteruit wilde rijden, kwam er een tweede auto de steeg in scheuren, die met piepende banden achter hem stopte. Mio dio! Nu zat hij vast. Dit ging niet volgens plan.

‘Vooruit. Rijden, rijden!’ riep Marco ongeduldig terwijl hij met zijn armen naar de auto achter hem gebaarde. ‘Achteruit!’

De tweede auto kwam echter ook niet van zijn plek, en even later ging het portier open en stapte er een man uit. Hij was chic gekleed in een zwart kostuum en Marco herkende hem onmiddellijk als de man uit het café eerder die dag. De man die hem de aktetas had gegeven.

‘Is er iets?’ vroeg Marco. Hij voelde zich plotseling zenuwachtig terwijl de man naar hem toe liep. ‘Ik heb Padre Fontana de aktetas gegeven, precies zoals u had gezegd.’

‘Geef me het geld,’ zei de man kil. Hij was minstens tien centimeter langer dan Marco, en veel breder. ‘De vijfduizend euro. Geef ze me.’

‘Nee,’ zei Marco. ‘Ik heb gedaan wat u me hebt gevraagd. Waarom zou ik mijn geld dan afgeven?’ Marco was niet bijzonder moedig, maar hij had een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel, en dit was absoluut onrechtvaardig. Hij was niet van plan gemakkelijk afstand te doen van het geld, niet nu hij er een verlovingsring voor Gabriella van ging kopen. De lange man trok een mes uit zijn broekband en hield het glanzende lemmet bij Marco’s hals. ‘Geef me het geld, kleine worm,’ zei hij dreigend.

Marco voelde het koude staal tegen zijn huid. Het bloed trok uit zijn gezicht, zijn knieën knikten en hij voelde dat zijn blaas het begaf. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar kon geen woorden vinden. De lange man smeet hem op de grond en Marco voelde zijn wenkbrauwbot breken op de stoeprand. De bruut ging op zijn rug staan en bukte zich om hem te fouilleren. Marco’s portefeuille was niet moeilijk te vinden; die zat in de achterzak van zijn spijkerbroek. Hij keek over zijn schouder en zag dat de man het geld pakte, het telde en de portefeuille daarna op straat gooide. Hij stopte de bankbiljetten in zijn borstzak, greep Marco bij zijn schouders en trok hem overeind. Marco voelde het bloed langs zijn gezicht stromen. Hij dacht aan zijn moeder en aan Gabriella, en bad tot God dat de beproeving snel voorbij zou zijn. De man hield het mes nog steeds in zijn hand.

Eindelijk had Marco zijn stem terug. ‘Wat zou Padre Fontana hiervan zeggen?’ vroeg hij, in de hoop het geweten van de dief te raken.

‘Ha!’ De man gooide zijn hoofd achterover en lachte. ‘Padre Fontana zei dat je gezicht hem niet aanstond. Hij zei dat je ogen te ver uit elkaar staan.’

Marco staarde verbijsterd en gedesoriënteerd naar de man. Hij had het gevoel dat de wereld onder zijn voeten bewoog. Wat zei hij? Wat bedoelde hij? Hij was zijn hele leven een goede katholiek geweest. Devoot. Hij miste nooit een kerkdienst. Hij ging regelmatig biechten en hij aanbad de priesters, net zoals zijn moeder hem had geleerd. Kon een priester die zo beroemd en bekend was als Padre Fontana iets te maken hebben met deze misdaad? Nee. De man loog. Hij speelde met Marco’s brein. Hij was niets meer dan een gewone dief en een verdomde leugenaar!

Op het moment dat Marco zijn mond opendeed om zijn aanvaller te vertellen wat hij van hem vond, zag hij een flits van metaal en voelde hij een stomp voorwerp tegen zijn keel stoten. Hij kon geen woord uitbrengen, alleen gorgelen en gesmoorde geluiden maken terwijl het bloed zijn mond vulde. De laatste gedachte die Marco had toen hij op de straat in elkaar zakte, was dat die arme Gabriella haar saffier nu nooit zou krijgen.