VIERDE BEDRIJF, DERTIENDE SCÈNE
GODERICS EIND, IN HET HUIS VAN JAMES EN LILY POTTER, 1981
We bevinden ons in de puinhopen van een woning, een woning waar verschrikkelijk is huisgehouden.
HAGRID loopt door de puinhopen.
HAGRID
James?
Hij kijkt om zich heen.
Lily?
Hij loopt langzaam verder, want hij wil niet direct alles zien. Hij is totaal verpletterd.
En dan ziet hij hen liggen. Hij blijft staan en is even stil.
O. O. Dat is niet – dat is niet – ik was niet... ze zeiden ’t wel, maar – ik had op beter gehoopt...
Hij kijkt naar hen en buigt zijn hoofd. Hij mompelt een paar woorden, haalt dan wat verwelkte bloemen uit zijn diepe zakken en legt die op de grond.
’t Spijt me, maar ze zeiden, hij zei, Perkamentus zei, dat ik niet ken blijven. Dadelijk kommen d’r Dreuzels, snappen jullie, met van die blauwe zwaaidingen, en ik denk niet dat ze ’t leuk zouden vinden als d’r dan nog zo’n grote lomperik als ik rondhing.
Hij snikt.
Al is ’t moeilijk om jullie zo achter te laten. Maar jullie motten weten dat jullie nooit vergeten zullen worden – niet door mijn – door niemand.
Maar dan hoort hij een geluid: het gesnotter van een baby. HAGRID loopt in de richting van het geluid. Zijn passen zijn nu een stuk doelbewuster.
Hij blijft staan en staart naar het kinderbedje, dat een soort licht lijkt uit te stralen.
Hé, hallo daar. Jij mot Harry wezen. Hallo, Harry Potter, ik ben Rubeus Hagrid. En ik word je vrind, of je ’t nou leuk vindt of niet. Want je heb een hoop ellende achter de rug, al weet je dat zelf nog niet, en je heb alle vrinden nodig die je krijgen ken. En nou denk ik dat je maar beter met mij mee kunt kommen, vind je ook niet?
Terwijl blauwe zwaailichten de kamer laten baden in een haast etherische gloed, neemt hij HARRY voorzichtig in zijn armen.
Zonder nog om te kijken loopt hij met grote passen weg door het huis.
En langzaam wordt het toneel donker.