31
Ze reden op de grote weg naar Amsterdam. Schetsky had zijn kant van het verhaal verteld, tenminste wat hij er van wilde loslaten.
Hij zat nu even te denken aan hoe het verder was gegaan. Bodo had het busje bij hem in de Jordaan voor de deur gezet en de autosleutels in de bus gedaan. Het kostte Schetsky de rest van de dag en een goed deel van de nacht om hem terug te vinden. Hij liet overal in de stad boodschappen voor hem achter en uiteindelijk belde Bodo hem zelf op. Hij maakte zijn excuses en zat vol vage uitleggingen. Hij was in paniek geraakt, zei hij, het had met de dood van zijn ouders te maken of zoiets. Maar aanvankelijk weigerde hij om te helpen Papa Schmidt op te halen en in z’n eentje kon Schetsky dat niet klaren. Dus moest hij wat harde druk toepassen, in de vorm van bedreigingen en wat zachte, in de vorm van geld, om Bodo zo ver te krijgen. Bodo was bang voor Despin, die hij absoluut niet onder ogen wilde komen. Hij kende hem van vroeger en zei dat hij altijd een levensgevaarlijk mannetje was geweest.
Ze hadden Papa Schmidt naar Mutti Schmidt gebracht en gezegd dat hij achter het stuur was gestorven en dat zijn lijk om veiligheidsredenen nu pas vrijgegeven kon worden en enfin, ‘t was niet aangenaam geweest, niet bepaald verheffend. De ambassadeur was Mutti Schmidt persoonlijk komen kalmeren.
Schetsky’s gedachtenstroom werd onderbroken door Despin. ‘Kunnen we even stoppen?’ Hij wees op een benzinestation dat ze naderden. Het lag er verlaten bij maar er was een telefooncel. ‘Ik wil m’n verloofde bellen.’
‘Oké.’ Werner reed het benzinestation binnen en stopte voor de telefooncel. Jos stapte uit en ging de cel binnen. Hij stopte een paar kwartjes in de automaat en draaide Josefina’s nummer.
‘Ja hallo?’ Het was een andere stem, die wel op de hare leek. Haar zuster natuurlijk. Hij begon omstandig uit te leggen wie hij was maar het zusje was van alles op de hoogte, en haar stem verraadde een grote nieuwsgierigheid toen ze zei: ‘Ik zal mijn zuster even roepen.’
Josefina kwam aan de telefoon en zei: ‘Jij hoeft niet meer te bellen.’ Ze klonk zo definitief dat hij wist dat het tussen hen over was.
‘Maar ze namen me mee…’ zei hij. ‘Ik kon niets doen…’
‘Wat er ook gebeurde, je had me even kunnen waarschuwen datje wegging,’ zei ze koel. ‘Ik heb de afgelopen dagen voortdurend op je zitten wachten. Daar bedank ik voor.’
‘Maar Coca had een gun,’ zei hij en hij dacht eraan hoe Coca in koelen bloede Bodo had doodgeschoten en in de donkere nacht jacht op Werner had gemaakt.
‘Ja, dat zal best,’ zei Josefina luchtig. ‘Het leven met jou is me veel te riskant. Tot ziens, Jos. Het was leuk om je te kennen.’
Ze hing op. Hij kon wel janken en toen hij zich omdraaide deed hij dat ook bijna, want terwijl hij stond te telefoneren was Werner er in het busje vandoor gegaan. Moederziel alleen stond hij daar nu.
Hij liep naar de autoweg om te gaan liften. Meteen de eerste auto die hij aanhield stopte. Er zat een echtpaar in, wat oudere mensen.
‘Hoe komt u hier zo alleen langs de autoweg, meneer?’ vroeg de man verbaasd.
‘Ik kreeg ruzie met mijn vriendin, toen heeft ze me hier laten staan,’ legde hij uit, terwijl hij zich tussen zijn krukken op de achterbank liet zakken.
De meneer en de mevrouw raakten gegeneerd omdat het zo lang duurde en de mevrouw zei zachtjes tegen haar man: ‘Dat is ook niet bepaald netjes, om zo iemand langs de weg te laten staan.’
‘Nee,’ zei haar man, die in het achteruitkijkspiegeltje zat
toe te kijken hoe Jos het allemaal deed, ‘bepaald niet.’
‘ ‘t Is nooit netjes om wie dan ook aan de kant van de weg te laten staan,’ zei Jos, terwijl hij de autodeur sloot.
Ja, nee, ja, dat waren de meneer en de mevrouw wel met hem eens, maar in zijn geval, als je zo gehandicapt bent, leek het hun toch nog erger.
Hij leunde achterover en sloot zijn ogen. Hij dacht aan het lijk in zijn bed. Aan Kareltje, Bodo, Coca. Zoveel doden. Hij had er zelf ook bij kunnen zijn. ‘t Was een dubbeltje op z’n kant geweest, maar het liet hem onverschillig, ‘t Meest miste hij haar.