7
Het regende en Jos had er behoorlijk de pest in, want hij droeg alleen maar jeans en dat dunne overhemd en hij haatte natte kleren. Maar hij was in het steegje waar zijn grootmoeder haar bordeel had en hij kon wel even bij haar in het halletje schuilen. Toen hij dichterbij kwam zag hij haar vollemaansgezicht spiegelen in het spionnetje naast het raam op de eerste verdieping. Als er geen klanten waren zat Opoe in het spionnetje te loeren naar wat er in de steeg gebeurde. Door deze strategische positie had ze contact met het plein aan de ene kant en de gracht aan de andere kant van de steeg.
Terwijl hij het bordeel naderde zag hij haar uit het spionnetje verdwijnen. Hij kon vermoeden wat er nu binnen gebeurde: ze gaf een teken aan Soesja dat hij er aan kwam, door via het trapgat naar beneden te roepen, of misschien via het hypermoderne Zweedse intercomsysteem dat Opoe onlangs tot in alle uithoeken van het oude huis had laten installeren.
Toen hij bij de voordeur arriveerde stak Soesja inderdaad haar oude reptielehoofd naar buiten.
‘Kom gauw binnen, Jossie. Je moet niet in zo’n dun bloesje in de regen lopen. Je Opoe komt speciaal voor jou naar beneden.’
Jos trok de voordeur achter zich dicht en ging het halletje
in. De stalen tussendeur stond open en in het donkere trapgat klonk gestommel. Opoe Willie was zo omvangrijk dat ze, om het smalle steile trappetje af te dalen, zich als het ware omlaag het zakken. Ze kwam dan ook zelden beneden en nooit meer buiten. Voor het raam boven stonden, gescheiden van de bar door een rood pluche gordijn, een bed, een kleuren-tv en sinds kort ook een videorecorder.
Opoe was kolossaal en ouderwets van vorm, met een bijna vierkante boezem, die ze als een plateau voor zich uit torste. Toen ze nog een café dreef met Opa Jos was Opoe verslaafd geraakt aan likeur. Dagelijks consumeerde ze een fles crème de cacao. Dag en nacht droeg ze een zwarte kimono. Ze was de topattractie van het huis, maar dat wisten alleen de ingewijden.
Nou ja, je kon over die dingen denken zoals je wilt. Jos z’n oudste zuster bijvoorbeeld, die notabene zeifin een top-lessbar stond, wilde haar grootmoeder niet meer zien en zelfs nooit over haar praten, maar Jos was gefascineerd door het dikke, oude monster, dat bijna in niets meer leek op de vrouw die met Opa Jos getrouwd was geweest. Alleen haar waterblauwe ogen deden aan vroeger denken. En haar hoge zachte stem, die wel gesuikerd leek door al die zoete likeur.
‘Wat zie je pips, m’n kind,’ zei ze, toen ze eindelijk op de begane grond was beland. ‘Je gebruikt toch geen drugs?’
‘Nee Opoe.’
‘Ga zitten, jongen. Ik kan zien datje me nodig hebt.’
Jos liet zich op een van de twee bankjes zakken, Opoe nam plaats op het andere, dat vervaarlijk begon te kraken. ‘Breng ons wat te drinken, Soesja.’
Soesja zette een klaptafeltje uit, spreidde er een wit servet overheen en zette er een likeur-en een bierglas op. Opoes glas schonk ze vol crème de cacao, voor Jos was er prik.
Opoe Willie hief haar glas en proostte haar kleinzoon zwijgend toe. Soesja was teruggelopen naar haar loge en zat met haar rug naar hen toe aan haar bureau. Jos hoorde het
scherpe tikken van een scheermesje op een spiegel. Opoe nam een slok likeur, alle drie zwegen ze een tijdje. In de verte begon de Oude Kerk te klepelen, even later gevolgd door de Zuiderkerk. Eén uur.
Plotseling maakte Opoe een snel gebaar met haar mollige handen boven het servet, watje van zo’n dikke oude vrouw niet zou verwachten. Er klonk een ritselend geluid, alsof er een muis wegvluchtte, en op het witte, kanten servet lag een kaartspel in een gave cirkel uitgespreid.
Opoe had leren handlezen en kaartleggen toen ze als jonge prostituée een tijdje in Antwerpen had gewerkt. Nu, op haar oude dag, las ze af en toe de kaart voor de meisjes uit het leven die met hun problemen bij haar kwamen. Maar haar grootste passie was nu het spiritisme. Ze beweerde dat het Opa Jos was die haar alles influisterde. Een groot deel van de dag en ook de nacht bracht ze door in haar hol achter de bar, tussen het gordijn en het raam. Ze tuurde de wereld in door het spionnetje, maar als ze zich omdraaide stond daar op een sokkeltje, bedekt door een zwarte fluwelen doek, een kristallen bol, waarin ze een heel andere wereld zag. De astrale wereld noemde ze die. Soms zat ze urenlang in haar eentje te mummelen. Met Opa Jos praten, zei ze dan. Jos paste er wel voor op om over haar malligheid te spotten, sinds ze twee maanden voor zijn ongeluk had gezegd: ‘Kom van die glazenwassersladder af, Jos. Je begaat een misstap. Je Opa laatje waarschuwen.’
Ze zat nu met gesloten ogen op het bankje tegenover hem en liet haar mollige handen boven de kaarten zweven.
Soesja in haar loge boog zich voorover en Jos hoorde haar tweemaal diep snuiven. Buiten druilde de regen.
Opoe liet haar handen op het kaartspel neerkomen. Haar vingers trippelden over de kaarten en zonder te kijken koos ze er vier uit die ze opzij legde. Nog steeds met gesloten ogen, haar hoofd een beetje omhoog, pakte ze de rest op,
schudde het spel en legde het aan de andere kant van het tafeltje neer. Vervolgens pakte ze de bovenste kaart van de vier die ze had uitgekozen op, legde deze voor zich neer er. draaide hem om. Nu pas opende ze haar ogen. Tussen her. in lag een beduimelde schoppen zeven.
‘Ai, de dood van een vriend,’ zei Opoe op vioolzachte fluistertoon, ‘en daardoor verwarring en problemen.’
Jos sloot zijn ogen en zag Karei, zoals hij hem ruim eer. uur geleden had verlaten, in zijn beschimmelde hol waar het rook naar dood en verrotting, aan tafel zitten met zijn hoofd in een bord hondevoer.
Opoe draaide de volgende kaart om. Klaver tien.
‘Het geld datje nodig hebt zal komen,’ fluisterde ze, ‘maar pas op voor een vreemde vrouw.’
De volgende was een schoppen tien. Opoe schudde haar hoofd en keek Jos ernstig aan met haar waterblauwe pop-peogen.
‘De dood is om je heen. Je bent er nog niet mee klaar, Jos.’
‘Ikzelf?’ Zijn stem klonk krasserig. Hij staarde haar aan.
Ze hief haar rechterhand op, liet deze boven de overgebleven kaart hangen en draaide hem met een dramatisch gebaar om. Ze schudde haar grijze krullen die iedere dag door Soesja met een krultang werden ingezet. ‘Nee kind, jij niet. Maar pas op voor een verraderlijke vriend.’
Ze sloot haar ogen weer en bewoog beide handen in een cirkelvormige beweging over de vier kaarten die voor haar op het witte servet lagen.
‘Ik zie een man…’ begon ze aarzelend, ‘met een zwarte ziel. Wees heel de dag voorzichtig.’
‘Ken ik hem?’
‘Nee.’
‘Wat wil hij dan van me?’
‘Niets. Maar jullie paden kruisen elkaar.’
Ze verstarde en even zat ze met gesloten ogen en gefronst voorhoofd in zichzelf te mompelen. Nu opende ze haar
ogen: ‘Je Opa laat weten dat deze man hard en meedogenloos is. Hij is gevaarlijk, pas voor hem op.’
Ze nam een slok likeur, pakte het kaartspel op, voegde de losse kaarten erbij en schudde opnieuw. Toen vroeg ze: ‘Heb je nog wat te vragen, Jossie?’
‘Ik heb poen nodig, Opoe.’
‘Dat komt, dat zei ik toch al.’
‘Ja, maar kunt u ook zien hoe?’
Ze glimlachte, ritste met haar duim langs het spel, trok er een kaart uit, ruiten heer, waar ze even naar tuurde, voor ze hem terug schoof.
‘Ga maar naar een speeltafel. Daar win je watje nodig hebt. Maar pas op voor die vreemde vrouw.’
Er werd gebeld. Opoe keek gealarmeerd naar de deur. Soesja kwam uit de loge, liep naar de voordeur en keek door het kijkgaatje naar buiten.
‘O, dat is de Professor. Ik dacht dat die pas over een uur zou komen.’
‘Zeg maar tegen hem dat hij over tien minuten welkom is,’ zei Opoe. ‘Ik wil eerst naar boven.’
Soesja opende een luikje in de deur, gaf de boodschap door en deed meteen het luikje weer dicht. Opoe Willie stond op waardoor het kleine halletje half gevuld was. Terwijl zij zich naar het trapgat begon te verplaatsen sjorde Jos zich aan zijn krukken omhoog.
‘Dag kind,’ zei Opoe, terwijl ze wegwaggelde.
‘Dag Opoe.’ Jos keek naar haar achterkant die immens was. Haar billen waren enorme kussens onder de zijden kimono.
Bij het trapgat stond ze stil. ‘Ga nu maar kind,’ zei ze, zonder naar hem te kijken. Ze wilde niet dat hij getuige was van de klimpartij waar ze nu aan ging beginnen. Jos vermoedde dat Soesja haar omhoog duwde. Deze stond bij de voordeur om hem uit te laten.
Hij nam afscheid en ging naar buiten. De regen was opgehouden. Aan de andere kant van de steeg drentelde een gebrilde jongeman in een grijze regenjas met een aktentas onder zijn arm. Toen hij Jos uit het bordeel zag komen wendde hij zich haastig af. Ongetwijfeld was hij de Professor die nog even moest wachten voor hij geholpen kon worden.
Jos was er zeker van dat er op dat moment geen andere vrouwen in het bordeel aanwezig waren, dat betekende dat zijn Opoe het werk deed. Vond hij geen prettig idee. Maar hij wist dat er mannen van heinde en ver kwamen aange-reisd om door zijn Opoe persoonlijk aan hun gerief geholpen te worden. Zo hebben we allemaal wat. Hij begon in de richting van de Nieuwmarkt te lopen.