13
Om een uur of half vier kwam Jos, die wist dat de Antje al een paar dagen bij de Montelbaanstoren lag, op een ook voor hem beloopbare afstand van de Nieuwmarkt, bij Mikkie langs met de bedoeling een paar meier te lenen om naar een casino op de Wallen te gaan.
Piet zat aan dek naast het openstaande luik dat toegang tot het ruim gaf en aan de manier waarop de scheepshond aansloeg hoorde Mikkie, die beneden bezig was, dat er vertrouwd bezoek aan boord kwam. Hij riep dat Jos maar naar beneden moest komen en zonder hulp daalde Jos het smalle steile scheepstrappetje af, wat hem met veel inspanning en behendigheid lukte. Hij had het al vaker gedaan.
Na de begroeting ging hij in een luie stoel bij de kachel
naast de trap zitten om bij te komen. Mikkie stond achter de bar glazen te poetsen en vertelde hem over de pokersessie die straks aan boord ging plaatsvinden. Hij was bezig met de laatste voorbereidingen.
Het scheepsruim, dat rook naar de pas gedweilde houten vloer, was ongeveer tien meter diep en de bar waarachter Mikkie stond besloeg de breedte van het schip. Deze was van donkerrood mahoniehout met geslepen spiegels en afkomstig uit een Fries cafeetje. In het midden stond de speeltafel, een ronde stamtafel uit weer een ander cafeetje, volge-krast met letters en namen van generaties Friese alcoholisten. Langs de twee met vurehout betimmerde wanden waarin hoog boven de patrijspoorten zaten, stonden een paar cafétafeltjes met kaarsen in flessen en schaaltjes met mandarijnen en dadels. Bij de snorrende kolenkachel stonden twee crapeauds en een tafeltje met kranten en tijdschriften. Een smalle deur naast de bar gaf toegang tot het achterschip waar de wc was. Tevens was daar Mikkie’s slaapvertrek.
De zon had, nu de middag ten einde liep, besloten om er nog even uit te komen en haar laagvallende stralen priemden door de patrijspoorten naar binnen. In de lichtbundels dansten stofjes op en neer. Geluiden van de naburige schepen, het gebons van rubber stootbanden, het gerammel van kettingen en gekraak van touw, drongen door in het ruim en daarbovenuit klonk het gebeier van een carrillon in de verte.
Jos dacht aan Karei, dood en stijf in zijn vervuilde woning. Ratten liepen nu misschien over het lijk, vraten de resten van tafel, woelden in zijn zakken, op zoek naar iets eetbaars.
Hij vroeg zich af of hij Mikkie zou vertellen over Kareis dood. Maar wat schoot hij er mee op? Mikkie had Karei nooit gekend. Poen had hij nodig, voor de begrafenis. Z’n opoe had voorspeld dat hij de tweehonderd vijftig ballen die
hij op zak had, aan een speeltafel kon vermenigvuldigen. Hij zei: ‘Ik zou wel mee willen doen.’
‘Moetje luisteren…’ Mikkie hield een glas tegen het licht om te zien of het schoon was. ‘Er komen een paar kanjers. Birch Tree en O’Keefe…’
Jos knikte. ‘Ik heb een rare droom gehad.’
‘Nat?’
‘Ik zat hier bij jou te pokeren en ik won verschrikkelijk veel poen. Daarom ben ik naar je toe gekomen.’
‘Perfect man!’ riep Mikkie enthousiast. ‘Je moet meedoen! Misschien speel je ze straks allemaal plat!’
‘Zonder meer. Alleen heb ik niet genoeg contanten.’
‘Aha.’ Mikkie had het laatste glas afgewassen en droogde zijn handen af. ‘Hoeveel moet je hebben?’
‘Met duizend piek kom ik een eind.’
‘Oké,’ zei Mikkie. ‘Tegen de gebruikelijke condities.’
Die waren dat hij vijftien procent van de eventuele winst kreeg en dat Jos, als hij verloor, hem binnen een week terug betaalde. Zonder fente overigens.
Op dat moment liet Piet aan dek weten dat de eerste gasten gearriveerd waren.
Birch Tree was een al wat oudere zilverharige yank, een elegante hipster, die betrokken was bij een of andere green-peace-achtige organisatie. Voor het onduidelijke werk dat hij deed reisde hij de hele wereld af en dat financierde hij met pokeren. Er werd gezegd dat hij vroeger in de wetenschap had gezeten, onderzoek had gedaan op een laboratorium.
Jos vermoedde dat Birch, die hij graag mocht, lsd over de wereld transporteerde. Hij had er geen aanwijzingen voor, ‘t was zijn intuïtie die hem dat idee had gegeven.
Hij was een keer, vóór het ongeluk, met een stel gabbers van de visclub Van Wal Tot Wal een weekje in Las Vegas gaan potverteren. Op een feestje dat daar ter hunner ere in een casino werd gegeven had hij een man ontmoet die qua
uiterlijk sterk afweek van de maflatypes die hun gastheren waren geweest. In feite leek hij als twee druppels op Birch Tree. Hij had ook die vanzelfsprekende elegantie gehad. Hij droeg een zwarte fluwelen broek, een wit zijden overhemd, cowboylaarzen en een leren schoudertas. Zijn lange zilverkleurige haar werd bij elkaar gehouden door een haarband met een rode veer. Hij werd door de kleine, gedrongen Italiaanse mannetjes van het casino, die hem met een zekere eerbied behandelden, voorgesteld en aangesproken als professor Silberstein. Toen Jos na vele whiskies en lijntjes coke had gevraagd waar hij professor in was, had Silberstein hem knipogend toegefluisterd: ‘Hallucigenics.’ Later had Jos begrepen dat de fabrikage, transport en handel van lsd, althans in de Verenigde Staten, in handen waren van intellectuelen, die natuurlijk wel contacten met de mafia onderhielden.
Birch Tree kwam samen binnen met de onvermijdelijke O’Keefe. Deze was bijna twee meter groot en woog meer dan honderd kilo. Zijn zakken puilden uit van chocoladerepen, marsen en stroopwafels, die hij onophoudelijk consumeerde. Zomer en winter droeg hij een wollen slobbertrui, een ribfluwelen tuinmansbroek en schoenen met dikke gummizolen. Hij was wel aardig maar Jos meed hem toch een beetje want hij rook niet al te fris, een beetje zurig. Hij was niet iemand die van water hield, des te meer van bier. Hij kon twee pijpjes pils tegelijk in zijn mond leeggieten. Hij was jong, nog geen dertig, scheen een computerwonder te zijn en hij had in de zes maanden die hij in Amsterdam woonde uitstekend Nederlands leren spreken. Zijn vader had een kroeg in Dublin en sinds zijn vroegstejeugd speelde hij poker. Toen hij net in Amsterdam was en de weg nog niet kende had hij in cafés gespeeld. Tijdens zo’n kroegspelletje had hij Birch ontmoet. Ze hadden eikaars meesterschap onmiddellijk herkend en waren vrienden geworden. Birch Tree had hem geïntroduceerd in het milieu waarin hij
zijn geld verdiende: de floating pokergames.
Freddy arriveerde als derde. Hij was een Amerikaan die een paar dure boetieks in Amsterdam en Den Haag dreet Een goedlachse vijftiger die zijn ware aard verborg achter een zwarte zonnebril die hij zelden afzette. Jos vermoedde dat zijn textielimporten, hij liet kleren maken in India, Thailand en Indonesië, een dekmantel waren voor een haschisch- of marihuanasmokkellijn. Hij dacht niet dat Freddy, die schatrijk was, in harddrugs deed. Daar was hij het type niet voor. Te vrolijk en hij rookte ook te veel stuff. Hij introduceerde in het gezelschap zijn twee jonge zakenrelaties die uitgekeken waren op de sexhuizen en de grote casino’s in de stad. Julio en David waren Amerikanen van Cubaanse origine, uit Miami.
De somber kijkende bleke jongemannen schenen nogal overdonderd te zijn door de omgeving en zeiden niet veel. Ook de anderen in het gezelschap stonden onwennig bij elkaar op de open plek tussen de kachel en de speeltafel. Mik-kie deelde glazen uit, kondigde aan dat het eerste rondje van de zaak was en zei dat hij nog een paar spelers verwachtte.
O’Keefe was meteen al aan de speeltafel gaan zitten, die zat nu eenmaal liever dan hij stond. Zijn rechterhand bewoog zich onophoudelijk tussen een schaal pinda’s op tafel en zijn mond heen en weer.
Mikkie vulde de glazen met whisky of wodka, naar keuze, er werd mompelend getoast en ze spraken over het weer.
Jos zag dat Freddy zich afwendde en snel, met behulp van een lepeltje, een snuif uit een doosje nam dat om zijn nek hing. O’Keefe had het ook gemerkt. Hij wenkte Freddy en riep hem zachtjes, maar aan diens gezicht was te zien dat dat niet de bedoeling was. Hij bromde iets, knipte het doosje dicht en liet het aan een kettinkje terugzakken in het dikke kroeshaar op zijn borstkas.
Jos zag hoe O’Keefde reageerde: in zijn houding was geen
enkele reactie op Freddy’s afwijzing waar te nemen, maar terwijl hij mechanisch pinda’s bleef eten zakten zijn oogleden omlaag en even zat hij met gesloten ogen, terwijl zijn kaken doormaalden, als een soort reptiel. Waarschijnlijk, dacht Jos, neemt hij zich nu voor om Freddy straks kapot te spelen.
Birch Tree, geen man van veel woorden, was op een stoel gestapt en stond door een patrijspoort over de gracht naar buiten te kijken. Mikkie bracht Jos een glas tomatensap en intussen vertelde hij hoe hij de boot in Friesland had gekocht en haar daar had opgeknapt, wat weer leidde tot een serie anekdotes over het Friese leven, die hij altijd gebruikte om nieuwe gasten op hun gemak te stellen. Mikkie was een geboren verteller. Hij had een enorm repertoire van sterke verhalen over zijn jeugd in de Bronx, baseball, Friesland, pokeren en drugs. Alleen over Vietnam sprak hij nooit.
Hij onderbrak zijn woordenstroom omdat Piet aan dek achterdochtig aansloeg. Hij excuseerde zich, verdween snel naar boven en kwam meteen al weer terug, gevolgd door de twee laatste gasten. Een van hen was Karate Bodo, die Jos al lang niet meer gezien had. Hij was in gezelschap van een man met lang haar dat hij in een paardestaart droeg, en met een groot gouden kruis aan zijn nek. Hij zou een haschisch-smokkelaar kunnen zijn. Jos vroeg zich af of Bodo zijn lijfwacht was.
De twee nieuwkomers voegden zich bij de anderen, maar niemand stelde zich voor. Dat was geen gewoonte in dit milieu. Toen Bodo Jos zag staan leek hij even van zijn stuk gebracht, maar hij herstelde zich meteen en sloeg hem op zijn schouders: ‘Heejossie! Ben jij d’r ook? Ouwe gabber, wat een toeval!’Jos grinnikte en knikte en knipoogde, maar zijn aandacht werd vooral getrokken door de hippie die achter Bodo stond. Het zonlicht werd weerkaatst in zijn merkwaardig diepliggende, waterblauwe ogen, waardoor er een vreemde gloed in leek te smeulen. Hun blikken kruisten elkaar en hij knikte Jos bemoedigend en tegelijk pijnlijk getroffen toe, als iemand die geconfronteerd wordt met eer-ongeneeslijk zieke waar hij niets mee te maken wil hebben.
‘May I have your attention, please!’ Mikkie tikte met een glas tegen een wijnfles. Alle blikken richtten zich op hem. Birch stapte van zijn stoel af en O’Keefe stond op. Hij was de enige die nog langer dan Mikkie was, maar Mikkie was beresterk, terwijl O’Keefe meer een teddybeer was.
In het rossige namiddaglicht deed Mikkie, in zijn militaire fantasiekostuum, zijn kaarsrechte houding en afgemeten manier van spreken, Jos denken aan de hoge officieren die hij in het korps had meegemaakt.
Mikkie legde de huisregels uit: ‘Geen wapens en geen harddrugs.’
Onder harddrugs rekende hij ook cocaïne, dus verzocht hij Freddy om zijn cokestash, die hij in het doosje om zijn nek meedroeg, af te geven. Mikkie had altijd alles in de gaten. Hij stak een hand uit en glimlachte: ‘Freddy?’
Er viel even een pijnlijke stilte, maar toen nam Freddy, binnensmonds mopperend, het kettinkje af. Mikkie verzekerde hem dat hij het na afloop terug zou krijgen. Het werd nu alleen zodanig door hem verborgen dat het bij een eventuele inval niet gevonden zou worden.
Maar Freddy kreeg, voor hij het doosje aan Mikkie gaf, een idee. ‘Er zit niet veel in,’ zei hij, grijnzend van oor tot oor. ‘Laten we het nu hier met z’n allen ter plekke opmaken.’
Mikkie keek over de aanwezigen heen als een generaal die tijdens een inspectie zijn troepen taxeerde op hun gevechts-waarde. ‘Very good.’
‘Ah!’ Freddy haalde met een verheugd gezicht het doosje te voorschijn, nam een spiegeltje uit zijn zak en begon met snelle bewegingen een aantal cocaïnelijnen uit te spreiden. De andere aanwezigen vertoonden onmiddellijk het soort gedrag dat je altijd kunt waarnemen als er cocaïne in de
buurt is. Mensen doen alsof er niets aan de hand is, terwijl ze uit hun ooghoeken blijven opletten wat er gebeurt, klaar om toe te springen.
‘Gentlemen, mag ik u verzoeken?’ Freddy had op het spiegeltje negen gave lijnen neergelegd. Mikkie, die een slokop en allesvreter was en tevens gastheer, kreeg als eerste het lepeltje aangeboden. Na hem was Freddy zelf aan de beurt, toen Birch Tree, O’Keefe. Even aarzelde Freddy tussen Jos en de twee Cubanen, maar Jos stapte naar voren en nam het lepeltje uit zijn hand. Hij had besloten dat het goed was om nu high te worden. Dat zou hem straks helpen, in het spel.
Na hem kwamen de Cubanen, en toen lagen er nog twee lijnen, voor Bodo en z’n kennis, maar die hoefden niet. Freddy nam het spiegeltje terug, stopte een van de lijnen in zijn eigen neus en bood het andere aan Mikkie aan, maar deze zei: ‘Geef maar aan Jos.’
En zo geschiedde. Terwijl Jos over de spiegel gebogen stond zei Mikkie, achter zijn rug, tegen de twee Cubanen op honingzoete toon: ‘Mijne heren, mag ik u verzoeken mij uw pistolen te overhandigen?’
Het werd doodstil in het ruim en in die stilte snoof Jos duidelijk hoorbaar voor iedereen de coke naar binnen. Hij richtte zich op en keerde zich om.
Mikkie stond met uitgestrekte hand voor de twee jongens. Jos schatte hen achter in de twintig. In de revers van hun zwarte kostuums flonkerde kleine diamantjes en ze droegen Italiaanse schoenen. Dure heertjes met een dure smaak, dacht Jos.
‘Wij zijn nooit zonder onze wapens,’ zei degene die met zijn rug naar Jos toe ‘t dichtst bij hem stond in het Engels.
‘It’s not safe,’ zei de ander, wiens gezicht Jos wel kon zien. Dat gezicht leek op een glimlachend dodenmasker.
‘Hier ben je volkomen veilig,’ verzekerde Mikkie hem.
‘Op dit bootje?’
Mikkie knikte.
‘Iedereen kan hier binnenkomen.’ Als de jongen spraK kwamen er vouwen in het masker.
‘Nee hoor,’ zei Mikkie, heel luchtig, maar Jos hoorde toch een zweem van dreiging in zijn stem.
Op hetzelfde moment begon Piet op het dek als een razende te blaffen en twee andere honden mengden zich daar doorheen.
‘See what I mean,’ zei de ene Cubaan, maar Mikkie zei: ‘It’s allright. It ‘s a woman. Listen.’
Iedereen in het ruim stond stil, enigszins voorovergebogen, te luisteren. Piet was opgehouden met blaffen en maakte kirrende geluidjes en nu hoorden ze het lichte tikken van naaldhakken op het dek. Boven werd het deurtje geopend en even later daalden twee slanke, in ragfijne nylons gestoken benen het trappetje af. De benen werden gevolgd door een witte bontjas die een enorme hond torste, en ten slotte verscheen er een hoofd dat, toen Inez eenmaal in een bundel zonlicht stond, omkranst leek te zijn door rode vlammen.
‘Coca!’ zei Mikkie verrast. ‘Wat leuk datje ook bent gekomen!’
‘It loeks laik epartie,’ zei Coca Inez met haar rokerigste stem. ‘Ken ai sjoin duffun?’ Ze zette Imanak op de grond. Achter haar scharrelde Leo, nu versierd met een grote roze strik, het trappetje af.
‘Please Coca, we are honoured,’ lachte Mikkie en iedereen, behalve de twee Cubanen, lachte mee.
‘Wel, indetkees…’ Coca ontdeed zich met een elegante draai van haar bontjas die ze in dezelfde beweging op een stoel achterliet. Ze droeg een zwart jurkje, diep uitgesneden en met een hoge split. In haar opzienbarende decolleté flonkerde een antiek sieraad.
Freddy complimenteerde haar meteen met haar uiterlijk en Birch en O’Keefe, die blij waren dat door haar komst de
situatie was veranderd, liepen naar hen toe en begonnen mee te praten. Maar Mikkie riep het gezelschap tot orde. ‘Sorry mensen, maar mijn probleem is nog niet opgelost, regel van het huis is: geen wapens. En ik maak geen uitzonderingen. ‘ Hij stond weer voor de twee Cubanen en strekte opnieuw zijn rechterhand uit.
‘Let ‘s take him,’ zei degene diejos het best kon zien. Ze gingen tegelijk een paar stappen achteruit zodat ze buiten het bereik van Mikkie’s lange armen waren. Hun rechterhanden verdwenen in hun colberts, ze zakten door hun knieën, schoven hun rechtervoet naar voren en toen hun handen terugkwamen hielden ze ieder een groot zwart pistool op Mikkie’s ruime buik gericht.
Degene die het dichtst bij Jos stond mompelde iets, waarop de ander, het gezelschap onder schot houdend, naar het scheepstrappetje liep. Hij ging een paar treden omhoog, strekte zijn rechterarm met het pistool en ondersteunde dit met zijn linkerhand. Langzaam bewoog hij het pistool van de ene aanwezige naar de andere.
De andere man, Jos was tot de conclusie gekomen dat het broers waren, drukte de loop van zijn pistool tegen Mikkie’s slaap en begon op zachte toon, maar zeer indringend, te spreken. ‘Freddy,’ zei hij. ‘Loop naar de trap en leg al het geld datje bij je hebt op de vloer. Daarna ga je daar op de grond zitten. Hij wees op een plek naast de kachel.
Freddy was asgrauw geworden, zijn hoofd hing naar voren alsof zijn nek geknakt was en uit zijn openhangende mond droop speeksel. Omdat hij zijn zwarte bril op had was er niet precies te zien wat er met hem aan de hand was, maar het leek erop dat hij aan de rand van een hartaanval was. In ieder geval stortte zijn wereld in elkaar. Hij werd beroofd door zijn eigen gasten!
Jos voelde de cocaïne door zijn hersens spuiten. Golven van ongerustheid klutsten door hem heen. De cokekristallen kriebelden in zijn neus en plotseling moest hij hard niezen, drie, vier keren achter elkaar. Het pistool van de mar. op de trap zwaaide in zijn richting.
‘Hey you, clown, hou daarmee op of ik schiet je poten eraf,’ gromde de Cubaan die Mikkie onder schot hield.
‘Move!’ schreeuwde de andere woedend tegen Freddy. Freddy kwam naar voren, haalde zijn portefeuille te voorschijn, nam er een bundel bankbiljetten uit en gooide deze bij de trap op de grond.
Over het gezicht van de jonge gangster rimpelde een lachje maar meteen gebaarde hij al weer met zijn pistool: ‘Zitten!’
Freddy wankelde naar de aangewezen plek, zakte daar op de grond, trok zijn benen op, en begroef zijn gezicht, dat nat van het zweet was, tussen zijn knieën.
De man die Mikkie onder schot hield, wees nu Birch Tree als tweede aan. Uit de uitdrukking op diens voorname gezicht was niet op te maken hoe hij zich voelde of wat hij dacht. Met afgemeten stappen liep hij naar de trap, nam een dun bundeltje bankbiljetten uit zijn schoudertas en met een geoefende beweging waaierde hij de biljetten uit, alsof het speelkaarten waren en liet ze los. Het papiergeld dwarrelde en fladderde rond. Terwijl Birch naar Freddy toeliep, zei de Cubaan op de trap: ‘Fuck you, asshole.’
‘With pleasure,’ zei Birch Tree minzaam, terwijl hij naast Freddy op de grond ging zitten. O’Keefe en Jos, die zijn sexuele voorkeur kenden, lachten zachtjes. Zelfs Mikkie glimlachte.
Mikkie stond al enige tijd met gesloten ogen. Op het moment dat hij het koude staal van het pistool tegen zijn slaap voelde was hij in een soort trance geraakt. De vele keren dat hij gedood had of bijna gedood was, hadden een leegte in hem achtergelaten die hij vulde door aardig voor zijn vrienden en de mensen in het algemeen te zijn. Hij speelde dat hij een aardige gek was, een vermomming waar iedereen in geloofde, hijzelf inclusief, maar nu was alles plotseling zoals
vroeger: hij was maar een seconde van de dood verwijderd. Met gesloten ogen stond hij zich op zijn ademhaling te concentreren. Hij maakte zich volkomen leeg. Ieder spoortje van angst liet hij uit zich wegvloeien, voor hij tot actie overging—
Jos voelde dat de coke hem gevoelloos maakte. De onrust verdween en maakte plaats voor woede over de belediging van de Cubaan en onverschilligheid voor gevaar. Hij was van plan om bij de eerste gelegenheid die hij kreeg de Cubaan die Mikkie onder schot hield met zijn krukken neer te slaan. Een van de anderen zou die goser op de trap dan wel te pakken nemen.
Bodo bijvoorbeeld.
Bodo had zijn voeten uit elkaar geschoven en stond met licht gekromde knieën. Zijn armen hingen ontspannen naast zijn lichaam en, onmerkbaar voor zijn omgeving, stond hij zijn ademhaling te coördineren. Ook hij moest eerst volkomen kalm zijn voor hij kon toeslaan.
Achter Jos stond Coca Inez, volkomen verbijsterd: in wat voor sien was ze nou weer terecht gekomen? De twee honden waren meteen op de grond gaan liggen en leken in slaap te zijn gevallen. Imanak lag aan haar voeten en Leo had zich bescheiden een meter verder teruggetrokken.
De dikke O’Keefe dacht dat het nu zijn beurt was, na Birch Tree en liep naar voren.
‘Zal ik dan maar?’ vroeg hij olijk. Hij was iemand die alles probeerde op te lossen met een ontwapenende lach.
Maar de jongen op de trap gebaarde nijdig met zijn pistool: ‘Terug jij!’
De ander zei tegen Coca: ‘Miss, please…’
‘Ik?’ vroeg Coca, met grote ogen en een tuitend mondje, op en -top een kindvrouwtje.
‘Ja jij…’ zei de jongen op de trap.
Ze liep heupwiegend naar hem toe, bleef uitdagend voor hem staan en opende het kleine tasje dat ze bij zich had. Er
vielen wat kwartjes en guldens uit, kleingeld voor de par-keermeter.
‘Sorry schatje, dit is alles wat ik heb, ik ben hier niet gekomen om te spelen.’
Ze stak een vinger in haar mond en stond hem zo, met grote knipperende ogen, aan te kijken.
De gangster op de trap knipte met zijn vingers. ‘Die steen tussen je tieten, geef op!’
‘Nee!’ riep Coca geschrokken. ‘Die heb ik van mijn overleden moeder geërfd!’ Ze bedekte haar fraaie boezem en keek hem tragisch aan. Intussen zei ze iets tegen Imanak. Deze rekte zich uit. De man knipte nog eens met zijn vingers. ‘Een beetje vlug!’ snauwde hij.
Langzaam, met overdreven theatrale gebaren, maakte zij de hanger los. Ze knielde op de grond om het sieraad niet te beschadigen en legde het op het stapeltje bankbiljetten dat Freddy daar had gedeponeerd.
Terwijl Coca zo zat, op haar knieën, voorovergebogen, met haar rug naar het gezelschap en haar gezicht naar de gangster toe, zei ze, en het commando klonk als een zweepslag: ‘Imanak! Kü!’
Het ging allemaal zo snel dat Jos niet precies begreep wat er gebeurde maar het leek wel of er een brullend monster door het ruim kwam aangevlogen.