2

Opa Knil, de eigenaar van het Volkskoffiehuis, deed de deur al voor hem open met een zwierig gebaar.

‘Móge Jossie.’

Binnen rook het naar boenwas en sigaren en de radio stond aan. Jos ontbeet hier vrijwel iedere dag, het koffiehuis was een soort verlengstuk van zijn woning. Hij had zelf geen telefoon en ‘s ochtends zat hij vaak bij Opa Knil te bellen. Opa nam ook boodschappen voor hem aan.

Het was een kleine, smalle ruimte waarin plaats was voor een tiental tafeltjes, die nu leeg waren; alleen bij het raam zaten vier oude stamgasten te klaverjassen. Toen Jos binnenkwam brak buiten de zon door en tegelijkertijd begon de kanarie in zijn koperen kooi boven de toog achterin de zaak te zingen.

Jos liet zich op zijn vaste plaats zakken aan de ronde stamtafel midden in de zaak, waarop ook de kranten lagen, en zette de krukken aan weerskanten van zijn stoel tegen de tafel. Opa Knil zette ongevraagd een kop koffie voor hem neer. Alles leek zo normaal, een dag als altijd.

‘Hoe wil je je uitsmijter?’

‘Ham en kaas, Opa.’

Terwijl Opa Knil in het keukentje achter de tap zijn uitsmijter stond te bakken - door de openstaande deur dreven heerlijke geuren naar binnen - las Jos de koppen in de ochtendbladen. Oorlog, ongelukken en stront in de politiek. Het was donderdag. Bij een inval op de Haarlemmerdijk was een kilo heroïne gevonden en een aanwezige buitenlander die verzet had geboden, lag met een kogel in zijn pens in een ziekenhuis. Ook in Arnhem, Middelburg, Parijs en Lissabon waren in een door Interpol gecoördineerde actie mensen van hun bed gelicht. Door het oprollen van deze lijn was de internationale narcoticahandel een gevoelige slag toegebracht. Volgens de kranten dan.

Jos grinnikte meewarig. Het oprollen van een of ander heroïnenet was alleen maar voordelig voor de concurrentie, die de klantjes van de opgepakte dealer overnam. Het was water naar de zee dragen, maar de ambitieuze jonge hoofdinspecteur die tijdelijk de leiding had over de Amsterdamse Narcotica Brigade had zijn babyface weer eens op de voorpagina’s, waarmee hij weer een stapje dichterbij zijn felbegeerde promotie naar de cri, de Centrale Recherche Inlichtingen, was gekomen.

Terwijl Jos zo door de kranten ging werd zijn aandacht

afgeleid door een grote rat, die heel bedaard uit de keuken kwam aangewandeld alsof hij, en niet Opa Knil, de eigenaar van de zaak was. Jos had hem al vaker zien rondscharrelen. Het dier had uit de keuken iets te eten meegebracht, ging in de deuropening zitten en begon te peuzelen, terwijl hij met zijn rooie kraaloogjes naar Jos staarde. Af en toe keek hij even achterom de keuken in om te zien wat Opa Knil deed.

‘Zo collega,’ grinnikte Jos en hij moest lachen toen de rat haastig wegschoot naar een schuilplaats onder de toog omdat Opa Knil uit de keuken kwam.

Opa deed of hij het beest niet gezien had en zette Jos’ ontbijt op tafel.

‘Hier Jossie. Ik heb der extra zuur bij gedaan, dat lus je toch zo graag? Waar wasje gisterochtend? Ik heb je gemist.’

Jos sneed de boterhammen in moten, heel voorzichtig om de dooiers niet te breken.

‘Wezen dansen,’ zei hij. Hij stak een dooier in zijn mond en gaf Opa Knil een knipoog.

‘Ja, ‘t moet wel feest zijn geweest. De Kleine Rooie zag je ‘s middags thuiskomen. Hij zei datje behoorlijk in de lorum was.’

‘Moet wel, want ik weet er geen moer meer van,’ zei Jos met volle mond en hij begon de tweede dooier los te snijden.

‘Hee verrek!’ riep Opa Knil verrast en hij wees op een brommer die de straat was ingereden. ‘Daar zal je Chrissie net hebben! Ken-ie ‘t je zelf vertellen!’

Chris, die in de buurt de Kleine Rooie werd genoemd vanwege zijn lengte en zijn haarkleur - er was vroeger ook een Grote Rooie geweest, een communist met blond haar, maar die was inmiddels naar Almere verhuisd -, stuurde zijn Kreidler het trottoir op en kwam voor het koffiehuis van zijn grootvader tot stilstand. Hij zette zijn helm af en groette de oude man die verheugd voor het raam stond te zwaaien.

Hij parkeerde, zette de brommer op slot, schakelde de mobilofoon uit en haalde een pakje te voorschijn uit de uitpuilende gele posttas, die achter op de brommer was bevestigd.

Inmiddels deed zijn grootvader de deur al open.

‘Hee m’n kereltje,’ zei de oude op tedere toon toen Chris binnenkwam. Hij pakte hem bij zijn schouders en schudde hem als een vodje heen en weer.

‘Au Opa, niet doen!’ Chris spartelde en probeerde zich los te wringen, maar zijn opa had handen van ijzer en Chris kon zich slecht bewegen in het stijve brommerpak.

‘Wat au! Niks au!’ Zijn grootvader drukte hem tegen zich aan. ‘Wat kom je doen? Moetje niet werken? Weetje baas ervan?’

‘Hier Opa, een kadootje,’ lachte Chris, die zich losmaakte en hij gooide het pakje op de ronde tafel waar de Spin zat. De vier bejaarde klaverjassers bij het raam keken glimlachend, maar toch lichtelijk afgunstig toe. Zij hadden ook kleinzoons, maar die kwamen nooit zo maar langs en brachten alleen kadootjes op verplichte dagen. Maar Chris, die een paar maanden geleden in de stad op zichzelf was gaan wonen, kwam voor zo ver zijn rijschema dat toeliet, vrijwel dagelijks even langs. Opa Knil, die zijn kleinzoon had opgevoed omdat Anna, dejongste van zijn drie knappe dochters, een revuedanseres, op een dag niet meer tegen het leven opgewassen was geweest, keek met gespeeld wantrouwen naar het rode, vochtige pakje, dat er nogal onsmakelijk uitzag.

‘Wat is dat nou weer? Toch niks gejat, Chrissie?’

‘Eerlijk gekregen, Opa.’ Chris legde zijn helm op een stoel en terwijl hij de drukkers van het brommerpak opentrok keek hij geïntrigeerd naar Jos de Spin, die voorovergebogen, bijna in zijn bord hangend, een uitsmijter zat te eten. Het was nu al de derde keer in vierentwintig uur dat hij die man tegenkwam.

‘Wat zit er in dat pakkie?’ Opa Knil keek hem streng aan.

Chris kende die blik. ‘Je weet wel Opa, die slager voor wie ik wel eens bestellingen rondbreng… Ik heb wel ‘s over hem verteld,’ Chris had naast zijn baantje als stadskoerier ook nog een paar eigen klantjes, waar hij in zijn vrije tijd pakjes voor rondbracht, ‘die slager heb gewonnen op de paardenkoersen.’

‘Hoeveel?’ vroeg Opa Knil snel. Hij was vroeger ook veel naar de koersen gegaan.

‘Weet ik niet, maar zeker niet weinig.’

Chris liep naar de toog. Zijn grootvader, die wel heel kras maar niet meer zo snel ter been was, schuifelde achter hem aan.

‘Wat voor pakjes breng je dan voor hem rond, Chris?’

‘Geitevlees Opa, die slager doet veel zaken met Turkse koffiehuizen.’

‘Gatverdamme, geitevlees,’ riep Opa Knil. Hij trok een vies gezicht en keek naar de kaarters bij het raam, die ook hun oude hoofden schudden en misnoegde geluidjes maakten.

Opa Knil, die als koloniaal en zeeman de hele wereld had verkend, had persoonlijk niets tegen geitevlees, maar als de buurt daar ooit achter kwam kon hij z’n zaakje wel sluiten omdat ze zouden fluisteren dat hij het in z’n saté en gehaktballen verwerkte.

Chris, die dat ook maar al te goed wist, riep hard: ‘Niks geitevlees, Opa! Twee kilo kogelbiefstuk. Boterzacht. Wordt alleen aan de beste restaurants geleverd. Mag ik een kop koffie?’ Zonder antwoord af te wachten schonk hij een kop in.

De oude nam het pakje van tafel en rook aan het bloederige papier.

‘Waarom geeft hij jou dat dan kado?’ Zijn wantrouwen was nu niet langer gespeeld.

‘Omdat het winnende paard Chris heette. En hij had er

op gewed omdat hij mij kent. Begrijp je ‘t nou?’

‘Zuivere koffie dus,’ bromde Opa Knil.

‘In ieder geval zuiverder dan dit bocht,’ zei Chris, terwijl hij suiker en koffieroom in het kopje deed. ‘Je moet de koffie niet de hele dag laten koken, Opa. Dat heb ik al zo vaak gezegd.’

‘Jij met je moderne ideeën,’ zei zijn grootvader vertederd en terwijl hij om de bar heen liep gaf hij een klap op het bolstaande brommerpak. Hij ging de keuken binnen, opende de ijskast en legde de biefstukken naast de saté, gehaktballen en kroketten. ‘Kom je vanavond eten, Chrissie?’

‘Nou wat graag, Opa.’

‘Neem Mieke dan mee, dan maken we der een feessie van.’ Mieke was Moniek, een meisje waar Chris sinds kort mee vree. Opa kon haar naam niet onthouden.

‘Ik zal ‘t proberen, Opa. Als ze van d’r moeder mag.’

‘Moetje een lekker amandelbroodje bij je koffie, jongen?’

‘Nou Opa, wat graag.’

Even later zaten ze met z’n tweeën aan een tafeltje. Jos de Spin zat nog steeds aan de stamtafel de krant te lezen. De kaarters die hun spel hadden hervat werden door het ochtendzonnetje in een gouden gloed gezet. Op de radio speelde een Weense wals, die de kanarie tot prachtige trillers inspireerde.

Chris sopte het amandelbroodje in zijn koffie en dronk met kleine slokjes terwijl hij het rijschema bestudeerde dat hij eerder die ochtend op het kantoor van de koeriersdienst in ontvangst had genomen.

Op z’n zeventiende was Chris uitzonderlijk geslaagd, hij had zijn liefhebberij tot broodwinning weten te maken. Vanaf zijn tiende had hij al met brommertjes geklooid. Een halfjaar geleden kon hij een baantje overnemen als brommerkoerier bij de ssskd, de Super Snelle Stads Koeriers Dienst, van een jongen uit de straat die achttien was geworden en tot motorkoerier was gepromoveerd.

‘Waar moetje nu heen?’ vroeg zijn grootvader die, sinds hij tien jaar geleden het koffiehuis was begonnen, nooit verder van huis kwam dan de markt in de buurt.

‘Eerst naar de Koninginneweg, dan naar Diemen, dan over de brug naar Noord en dan weet ik het nog niet.’

Jos, die met zijn rug naar hen toe zat legde de krant weg, veegde met een broodkorst het laatste eigeel van zijn bord en draaide zich om. ‘Heb je nog een glaasie melk, opa?’ vroeg hij.

Opa Knil knikte, stond op en liep naar de keuken.

Jos keek naar Chris: ‘Zo kleine.’

Chris knikte korzelig terug.

‘Je opa zei dat je me gistermiddag thuis zag komen.’

Chris knikte vaag.

‘Wat was ik lam zeg,’ zei Jos, op een toon alsof hij er nog van genoot.

‘Kachel,’ beaamde Chris, terwijl hij zijn koffie dronk. Hij had niet veel op met de Spin. Voor zover hij zich kon herinneren had deze in de jaren dat hij bij zijn opa in de zaak kwam om te ontbijten, nooit iets anders gezegd dan een binnensmonds gemompeld ‘uitsmijtertje’ of’koffie’ of ‘effe bellen’. En wat Chris betrof mocht dat zo büjven. Hij ving wel ‘s wat op als de Spin telefoneerde en hij wilde niets met die man z’n zaken te maken hebben dus hield hij zich maar op de vlakte. Hij stond op. Jos voelde Chris’ tegenzin wel, maar de Kleine Rooie was zijn enige aanknopingspunt met wat er in de afgelopen dagen was gebeurd.

‘Hoe laat kwam ik eigenlijk thuis?’ vroeg hij aan de jongen die in zijn grote gele brommerpak als een ongemakkelijk kijkend Michelin-mannetje van de ene voet op de andere stond te wiebelen.

“t Was een uur of twee,’ antwoordde Chris.

‘Was er iemand bij me?’

‘Ja natuurlijk. Die vriend van je.’

‘Ik was lam, weetje nog? Ik weet niet wie je bedoelt.’

‘Zo’n blauwe, een Indo. Ik heb jullie wel vaker samen gezien.’

Jos kon niet bedenken wie Chris bedoelde, maar Opa Knil die terug kwam uit de keuken met een glas melk zei: ‘Was ‘t soms die judokampioen? Die z’n portret vroeger wel eens in de krant stond?’

‘Bodo?’ zei Jos, perplex. ‘Is die met me naar binnen gegaan?’

‘Ja. Samen met nog een ander, maar die kon ik niet,’ zei Chris.

‘Nog een? Hoe zag die eruit?’

‘Dat was zo’n ouderwetse hippie. Met van dat lange haar tot op z’n kont en een ketting en een hoed met veren. Zeg, ik moet naar de plee, want die koffie van Opa daar knal ik zowat van uit elkaar.’

Op de wc liet Chris nog eens de gebeurtenissen van de vorige dag de revue passeren. Hij begreep wel waarom de Spin hem vroeg of hij alleen was thuis gekomen. Die wilde natuurlijk weten waar dat mooie mokkel gebleven was waarmee Chris hem ‘s ochtends uit een sauna in de Kerkstraat had zien komen. Gegarandeerd een prachtig wijf, in een zilveren bontjas. Het was een uur of elf, een koude dag, maar het regende niet. Hij kwam van het sssKD-kantoor dat daar om de hoek was en waar hij een spoedpakje had moeten ophalen. Hij had even koffie gedronken met de meisjes van de mobilofooncentrale en nu zat hij weer op z’n Kreidler. Hij gaf een flinke dot gas en stoof de hoek om de lange Kerkstraat in, om ‘s even lekker te sjezen. Komt in enen een griet in een zilvervos van achter een geparkeerde auto te voorschijn en die begint over te steken zonder naar links te kijken.

Ja, wat moetje dan? Als je remt ga je in een slip en je slaat te pletter tegen een geparkeerde auto, ofje maakt een schuiver van dertig meter over het asfalt waardoor je in geraspte

appel verandert. Dus geefje gas en net die ene seconde die er nog over is, die pakje en je schiet als een kogel langs dat wijf, zo snel dat ze niet eens in de gaten heeft wat er gebeurt. En terwijl je langs haar raast, in die ene seconde die jou en haar scheiden van de dood, zie je uitje ooghoeken dat ze uit een sauna komt, sauna staat er boven de deur, en achter haar zie je Jos de Spin lopen, de overbuurman van je opa, met z’n zwarte krulletjes en z’n gekke grijns en natuurlijk z’n krukken.

Chris was niet eens gestopt, gewoon doorgereden. Van dit soort bijna-botsingen had je er een paar op een dag.

‘s Middags moest hij in het Burger Ziekenhuis zijn, om een fles pis van een dame uit Zuid af te geven. (Voorzichtig hoor, jongetje. Het is breekbaar. En rechtop houden.) Te gekke sien, al die zusters in hun blauwe stijfselpakjes en schurende nylons. Daarna was hij regelrecht naar het koffiehuis van zijn opa gereden.

Op het pleintje om de hoek waren de buurtjongens aan het voetballen. Toen hij Opa’s straatje binnen reed zag hij de Spin wéér lopen, voor de tweede keer die dag, maar nu was hij dronken. Hij was in het gezelschap van twee mannen, die hem ieder aan een kant ondersteunden en zijn krukken droegen. Een van hen zwaaide met een fles.

Chris had het koffiehuis bereikt en zijn aandacht was even bij zijn brommer, en toen hij geparkeerd had en zijn helm had afgezet hadden de drie mannen de woning van de Spin aan de overkant bereikt. Ze lalden dronken: ‘Tulpen aus Amsterdaaam! Schick ich dich Tulpen aus Amsterdaaam!’

Chris had een van hen wel vaker in het gezelschap van de Spin gezien. De andere was een figuur met lang blond haar, als een meisje.

Een paar meter terug lag op het trottoir een klein zwart koffertje en Chris begreep dat een van hen dat had laten vallen. Hij wilde net oversteken om het op te rapen, toen uit

een blauw Mercedesbusje, dat tegelijk met hem de straat was ingereden en geparkeerd had, een Duitser stapte die haastig naar het koffertje liep, het oppakte en de drie andere mannen volgde die de Spins woning waren binnen gegaan.

Een paar seconden later tikte zijn opa tegen het raam. Chris zwaaide en mimede stom, met overduidelijke bewegingen van zijn lippen: ik heb maar heel weinig tijd, Opa.

Opa Knil opende de voordeur en toen Chris binnenkwam werd hij meteen opgenomen in die vertrouwde warme wereld van gehaktballen, pruttelkoffïe en kanariezang. Hij dacht verder niet meer na over wat hij gezien had. Pas nu, de volgende dag, omdat de Spin hem er naar vroeg, kwam het weer in hem naar boven.