26

Op de Stadhouderskade, ter hoogte van het Rijksmuseum, waar altijd een file is, gaf Leo de geest.

Jos wilde even kijken hoe het met de hond ging en raakte de kop van het dier aan dat roerloos en zwaar als een steen was geworden.

‘Hij is dood,’ zei Jos, toch geschrokken.

De file zette zich weer in beweging en Coca gaf gas. Ze voelde een lichte misselijkheid.

‘Kotdemmit, hoe kan dat stuk ongeluk nou inenen doodgaan?’ tierde ze en van de ene seconde op de andere zwenkte ze vanuit de linkerrijstrook naar rechts, waarbij ze de bestuurder van een wagen die ze de pas afsneed een licht hartinfarct bezorgde. Ze ging rechtsaf met gillende banden. ‘Die hond was hartstikke helsie!’ riep ze.

‘Misschien heeft-ie iets verkeerds gegeten?’ opperdejos.

Ze remde abrupt en stopte op een hoek bij de ingang van een zwembad waar kinderen met droge haren naar binnen gingen en anderen met natte haren naar buiten kwamen.

Gebogen over het stuur dacht ze koortsachtig na. Werner had op Mikkie’s boot gezien dat Imanak haar geheime wapen was. Treent toe kil. Maar dat haar hond nooit een stuk vlees zou aannemen kon hij niet weten.

In gedachten stak ze een sigaret op en mechanisch bood ze Jos het pakje aan.

‘Nee, merci. Ik probeer te stoppen.’

‘Gisteravond pafte je anders als een schoorsteen.’

‘Vandaag is weer een nieuwe dag.’

‘Leo’s laatste.’

Ze keken naar Leo die heel stilletjes, met een gebroken blik in haar ogen, op de achterbank dood lag te zijn. Imanak had zich in de smalle ruimte tussen de achterbank en de stoelen voorin laten zakken zodat hij bijna niet te zien was.

‘Wat doen we nou met die dooie hond?’ vroeg Jos.

‘Weet ik niet.’ Coca was er nu zeker van dat met de komst van dat stomme beest alle ellende was begonnen. Maar hoe moest ze deze dood interpreteren? Was dit het einde van de sjit? Of de voorbode van nog meer?

‘Ik neem ‘m wel mee,’ zei Jos, op onverschillige toon.

‘Hoe ga je ‘t Karei vertellen?’ vroeg ze.

‘Oh…’zeihij, ‘Karei zal ‘m geen dag missen. Ikdump’m gewoon ergens.’ In zijn verbeelding zag hij zijn dode vriend aan tafel zitten en op hetzelfde moment wist hij dat hij er nu meteen naartoe moest gaan om de begrafenis te gaan organiseren.

‘Dumpen!’ zei Coca verontwaardigd. Een hond had recht op een graf, als een mens! Per slot van rekening was een hond een hoge incarnatie. ‘Niks hoor, je brengt Leo naar Karei toe en samen gaan jullie haar begraven, daar sta ik op.’

Mens, krijg de kolere, dacht Jos, maar toen bedacht hij hoe mooi het zou zijn als Karei en Leo tegelijk begraven werden, in één graf, een grote kist en een heel kleintje er naast… ‘Heb je niet een plastic zak of zo?’ vroeg hij.

‘Nee, niet in een zak!’ zei ze geërgerd over zo weinig piëteit. Ze zette de motor af, stapte uit, liep om de auto heen en haalde uit de achterbak een zwart leren koffertje waarin ze oude lappen en autopoetsmiddelen bewaarde.

‘Help’s even.’ Ze stapte weer in, ging op haar knieën achterstevoren op haar stoel zitten, plaatste het geopende koffertje op de achterbank naast het hondelijkje en begon er ia-te duwen en te sjorren. Maar Jos, die zich in de lage autostoel niet goed kon omdraaien, kon niet veel doen.

Ten slotte kwam Coca op een idee. Ze zette het koffertje op z’n kant, rolde het lijkje erin, duwde het koffertje terug op de bank en klapte het dicht.

‘Voila,’ zei ze. ‘Ik breng je wel even weg.’

Ze startte weer en de auto schoot door een gaatje in de verkeersstroom de weg over terug naar de Stadhouderskade, waar ze, ook weer op ongeoorloofde wijze, langs de file begon te kruipen. Maar Coca wist dat zij zich met haar goetloeks heel veel achter het stuur kon permitteren. Als de mannen in de auto’s om haar heen kwaad werden wierp ze hen kushandjes toe.

Ter hoogte van de Heinekenbrouwerij vroeg ze: ‘Heb jij die lui gekend?’

Jos begreep haar gedachtenassociatie automatisch. ‘Die kidnappers bedoel je?’

Ze knikte.

‘Jawel…’ zei hij vaag. Hij keek omhoog naar de bruine gevelwand van de brouwerij. Uit het dak blies stoom. De wijzers van de klok in de rechterbovenhoek van de muur wezen kwart voor een.

‘Die jongens hadden het goed opgezet,’ zei Coca, ‘maar hun afwerking was knudde. Kleine fouten op het eind, daar lopen de meesten op stuk.’ Ze hoorde zichzelf praten en vroeg zich af: Eduard ook? Ging Eduard ook stuk aan een kleine fout?

‘Weetje,’ zei Jos lijzig, ‘ik heb ‘s gehoord dat ‘t eigenlijk een mafiazaak was. Bedacht door de mafia dus. Italiaanse specialisten hebben de plannen uitgewerkt die ze door lokale penose lieten uitvoeren. Maar halverwege trok de mafia zich terug omdat ze inzagen dat die gasten te maf waren. Te dom. De mafia probeert bij kidnappingen altijd z’n slachtoffers te sparen. Maar met die gasten waren ze daar niet zeker van.

‘Waarom probeert de mafia haar slachtoffers te sparen?’

‘Je maakt je beste melkkoe toch niet af?’

‘Nee allicht…’ Het klonk plausibel. ‘Hoe weetje dat, Jos? Van de mafïa?’

‘Ach…’ grinnikte hij, ‘je hoort wel ‘s wat.’

Terwijl ze chauffeerde keek ze naar hem vanuit haar ooghoeken. Vreemd dat ze zich zo rustig bij die man voelde. Eduard was in trubbel in Duitsland, achter haar in de auto lag een dood hondje, maar zij zat doodleuk met hem over de Heinekenaffaire te converseren. Ze besefte dat ze hem terug wilde zien.

‘Noemen ze je daarom de Spin?’ vroeg ze. ‘Omdat je in een web zit waarin je alles opvangt?’

Hij keek verbaasd. ‘Nee, zo heet ik. Jos de Spin. Zo sta ik ingeschreven bij de Burgerlijke Stand. Ik ben naar m’n opa vernoemd. Eigenlijk heten we Despin. Frans, we komen uit de Jordaan. Hier naar rechts.’

Ze reden onder het spoorwegviaduct door. ‘Stop hier maar ergens,’ zei Jos.

Ze remde. ‘Maar Karei woont toch een paar straten verder? Om de hoek?’

“t Is beter dat ik hier uitstap,’ zei hij.

Imanak, die al die tijd op de vloer van de auto had gelegen, kwam overeind en gaapte lang en luid.

Jos opende het portier, zette z’n krukken op straat en begon zich omhoog te sjorren.

‘Help effe,’ vroeg hij.

Ze stapte vlug uit, liep om de auto heen, pakte hem van achteren onder zijn oksels vast en duwde hem omhoog.

‘Hee,’ zei hij, toen hij overeind stond, ‘dat heb je meer gedaan.’

‘Ik ben verpleegster geweest,’ glimlachte ze.

Ze keken elkaar even aan, toen stak hij zijn hand uit. ‘Nou Coca, ik vond ‘t wel gezellig met je. Alleen een beetje lullig van dat hondje.’

Ze gaf hem het koffertje en hij klemde het onder zn n inr

‘Zorg je er goed voor?’

‘Ja hoor.’

Ze negeerde zijn hand en drukte zich voorzichtig teger. hem aan. Hij had brede schouders en hij voelde zo veilig.

‘Hoe zeg je ‘t Karei?’ vroeg ze.

Hij maakte zich los en zoende haar vluchtig. ‘Ik regel het

wel.’

‘Joer ariel jentelmen, Jos.’

‘Keep cool, baby.’ Hij begon te lopen. Toen hij de hoek om was kon ze zijn krukken nog een tijdje horen tikken.

Op weg naar huis kocht ze een paar Nederlandse en Duitse kranten, maar die bevatten nog niets over een hotelbrand in Frankfurt. Thuis was er geen bericht op het antwoordapparaat binnengekomen. Hij had nog niet gebeld.

Ze stond een tijdje te dubben, ten slotte hakte ze de knoop door: ze draaide het nummer van hotel Bismarck, maar ze kreeg een tape, die meldde dat wegens omstandigheden het hotel tijdelijk via een ander nummer te bereiken was. Familieleden van de gasten konden zich wenden tot een speciaal informatienummer. Toen ze ophing voelde ze zich verloren, piepklein. De muren van de kamer vlogen op haar af, de schilderijen dansten in hun lijsten en ze wilde maar één ding, weg uit de dubbele flat, waar alles op twee mensen berekend was: twee tandenborstels, twee badkamers, twee keukens, twee bars, twee voordeuren…

Binnen een half uur had ze een koffer gepakt met spullen voor de komende dagen. Ze trok jeans, een zwarte coltrui en platte schoenen aan en in een mand gingen spullen uit de ijskast, blikjes krab en garnalen, koude kip, witte wijn, whisky en wodka, een assortiment kazen, stuf en een doosje kook. Voor Imanak haalde ze vijf chocotaarten uit de vrieskist.

Al deze handelingen voerde ze mechanisch uit, intussen

tolde in haar hoofd een draaikolk rond van gedachten, overwegingen, herinneringen en voorgevoelens. Had Eduard iets met die brand te maken? Was hij gepakt? Voortvluchtig? Was Werner een Duitse provocateur? Had Bodo hen verraden?

Ze pakte de Beretta uit het vakje dat Eduard onder het fornuis had gelast, stopte er een nieuw magazijn in, laadde het wapen door en deed het in haar tasje. Daarna zocht ze al het contantgeld in huis bij elkaar. Om half vier verliet ze het appartement en ruim een uur later arriveerde ze met Imanak bij het boerderijtje, een vervallen geval aan de rand van een afstervend bos.

Ze kwamen er zelden, dus was het er klam en koud. Coca was een tijd bezig om het huisje te luchten en te verwarmen. Imanak scharrelde een beetje verloren rond, sinds Leo’s dood was hij lusteloos en flauwtjes.

Om kwart voor zeven zat ze in De Prins, er waren geen andere gasten. Alle tafels waren volledig gedekt en van kunstbloemen voorzien, maar om te besparen brandde er alleen licht boven haar tafeltje en boven de bar. Ze kon kiezen tussen biefstuk en vis, ze koos het laatste, maar toen ze er van proefde had ze het stellige vermoeden dat ze een diepvries maaltijd van een paar rijksdaalders zat te eten, die was opgedirkt met mayonaise en andere troep. Een oude ober in een versleten glanzend pak stond in het donker te wachten tot ze klaar was om haar bord onmiddellijk weg te halen.

In het uurtje dat ze er zat werd er niet gebeld door Eduard. Terug op de boerderij ontdekte ze dat ze vergeten was een draagbaar teveetje mee te nemen, maar er was een kleine radio en toen ze die aanzette kwam ze in een Duits nieuwsbulletin terecht: ‘Bij de hotelbrand die vanochtend-vroeg om vijf uur in Hotel Bismarck in Frankfurt is uitgebroken, zijn volgens de laatste mededelingen twee doden en een twintigtal gewonden te betreuren, waaronder enkele

zwaargewonden. Volgens de brandweer moet het vuur ontstaan zijn in de garage van het gebouw, waar het zich razendsnel heeft verspreid. Alle auto’s in de garage, ruim vijftig stuks, zijn uitgebrand. De slachtoffers zijn hotelgasten die door het vuur verrast werden in hun bed of gewond raakten in de vangnetten van brandweer en politie. In de loop van de ochtend kreeg de brandweer van Frankfurt, ondersteund door corpsen uit de omgeving, het vuur onder controle. Vier verdiepingen zijn verloren gegaan. De materiële schade wordt geschat op twintig miljoen Mark. Over de oorzaken tast men nog in het duister, maar de politie sluit niet uit dat er sprake is van brandstichting. Er is een grootscheeps onderzoek op gang gekomen waaraan verschillende politiediensten en andere overheidsorganen deelnemen onder leiding van Ober-StaatsAnwalt Buchenau. In dit onderzoek werken opsporingsambtenaren samen van het Bundes Kriminal Ambt, de vorig jaar opgerichte Zentrale Dienststelle für Rauschgiftbekämpfung, de Bundesgrenzschutz.

Ze smeet het radiotoestelletje stuk. Die nacht ging ze door de hel. Ze snoof anderhalve gram kook en ze huilde en gilde en rolde jammerend over de vloer. Ze kotste en beukte met haar kop tegen de muur. Uiteindelijk viel ze op de grond voor de oliekachel in slaap. Imanak waakte bij haar. Hij zat naast haar strak naar een plek boven haar hoofd te kijken, alsof zich daar iets afspeelde.

Een paar uur later werd Coca wakker, verstijfd door de kou. Ze kroop naar het bed, maar ze kon niet meer slapen, niet meer huilen ook. Ze lag op haar rug en de muren van de kleine kamer veranderden in de cel waarin ze terecht zou komen. Het had iets kalmerends. Lange tijd lag ze zo, met de hond naast zich.

Buiten ritselde de wind in de struiken om het huis. Dat en de rustige ademhaling van de hond waren de enige geluiden die ze hoorde.

Uiteindelijk concentreerden al haar gedachten zich op de vraag: waarom had ze het gedaan? Uit liefde, winstbejag, zucht naar avontuur? Hield ze van Eduard? Ze was bang voor hem maar ze kon zich geen leven zonder hem voorstellen.

Zonder dat ze het merkte viel ze in slaap.

Eduard had gezegd dat ze op de boerderij op nieuws van hem moest wachten, maar de volgende ochtend wist ze al na een paar uur dat ze gek zou worden als ze daar bleef en dat kon toch niet zijn bedoeling zijn. Dus pakte ze haar spullen weer in en reed terug naar huis. Er waren een paar familieboodschapjes binnengekomen op het antwoordapparaat. Haar zuster had een paar keer gebeld, maar geen woord van hem.

Na de lunch lag ze weer op haar eigen vertrouwde plekje op de bank, in haar hauskoot, Imanak aan haar voeten en alle verwennerijtjes bij de hand. Ze was nog wel bang, maar er begon ook iets van een gevoel in haar te ontstaan dat zei dat ze maar beter kon blijven genieten zo lang ze de gelegenheid had, dat dat misschien wel de beste manier was om te overleven.

Ze was een stik aan het draaien toen de telefoon ging. Haar hart sloeg even over. Ze nam op.

‘Coca Inez, je spreekt hier met Werner,’ zei een muzikale stem vertrouwelijk in haar oor. Omaigot, hield het dan nooit op!

‘Wat doe joewant, klootzak?’

‘Heel verstandig dat je weer naar huis bent gegaan, ‘t Leek me niets voor jou om daar in dat eenzame boerderijtje te gaan zitten kniezen.’

Wist hij alles? Fukkim!

Werner veranderde van toon. Hij werd ernstig, zakelijk: ‘Luister goed. Ik wil dat je vanavond om acht uur naar de Tagesschau op het derde Duitse net kijkt. Ik belje dan vanavond laat op om er met je over te praten. Guthbe:

‘Weet, eshol!’ schreeuwde ze.

‘Wat wil je nog?’

‘Waarom zou ik dat doen? Wat heb ik metjou te maker.:

Hij had een droog lachje, dat klonk als het mekkeren van een geit. ‘Onthoud dus: acht uur, drittes deutsches Fern-sehn. Daarna neem ik weer contact met je op. Ik laat niet los voor ik jou ook te pakken heb.’

‘Fuk joe eshol!’ Ze smeet de hoorn neer, sprong van de bank en rende snikkend in de kamer rond tot ze over een stoel viel, tegen een tafeltje aan, en er een kostbare vaas in scherven ging. Ze zonk jammerend ineen en trommelde met haar vuisten op het kleed. Imanak stond hulpeloos aan haar te snuffelen.

Ten slotte nam ze een bad en in het warme water kwam ze weer tot rust. Even was ze niet stoned, high of dronken en kon ze de situatie overzien: Werner had Eduard naar Frankfurt gelokt en probeerde haar daar ook naartoe te krijgen. Bodo werkte voor hem, werd misschien door hem gechanteerd.

Terwijl ze toilet maakte bleef ze er over nadenken: volgens de Nederlandse wet was het buitenlandse politiediensten en ambtenaren verboden om op Nederlandse bodem te opereren, maar natuurlijk gebeurde dat toch op grote schaal. Duitse, maar ook Amerikaanse, Franse en Zweedse provocateurs en agenten waren actief. Die probeerden jou naar hun eigen land te lokken om je daar te arresteren en te laten berechten. Volkomen flauwekul want er werd geen grammetje minder om verhandeld: iemand anders nam het marktaandeel van de gepakte dealer over. Alleen voor de betrokkene zelf was het lullig: zes, zeven jaar, soms langer brommen in een Duitse of Zweedse nor was geen lolletje.

Werner joeg op Eduard en dus op haar. Het was een feit dat hun firma ontzettend veel hardruks in de Bondsrepubliek had afgezet. Maar er werd dan ook ontzaglijk veel

doop in dat land gebruikt. Moffen zijn geboren junkies, zei Eduard altijd. Nergens werden zoveel kalmerende middelen gebruikt als daar. Laatst had nog in de krant gestaan, ze had het uitgeknipt om te bewaren, dat Duitse artsen niet aarzelden om ook hele kleine kinderen, baby’s zelfs, tren-kielaizers voor te schrijven als ze veel huilden of zaten te wippen tijdens het eten. Logisch toch dat zulke kinderen naar sterkere middelen grijpen om de sleur te doorbreken als ze ouder worden?

Op de rand van haar bed, terwijl ze haar nylons aantrok, zat Coca over deze dingen na te denken. Daarna borstelde ze voor de spiegel haar haren.

Het waren voornamelijk Duitse junkies die de Amsterdamse binnenstad onveilig maakten. De reden was dat de Duitse artsen geen metadon mochten voorschrijven, terwijl er in de Bondsrepubliek honderdduizenden junkies waren. Eduard zei altijd dat hij, als hij de Nederlandse regering was, de Duitsers om schadevergoeding zou vragen.

Ze maakte zich snel en efficiënt op, daarna zat ze met haar handen in haar schoot het resultaat te bekijken. Het was haar aan te zien, ze kon het zélf zien: er was angst in haar ogen, iets gejaagds, schichtigs. Stel dat Eduard in Duitsland al gepakt was, waar moest ze naar toe? Kon ze nog verdwijnen naar Zuid-Amerika? Maar misschien was hij ondergedoken, kwam hij weer boven water als alles rustig was. In ieder geval moest ze nu voor zichzelf zorgen. Ze had talloze kennissen in de stad, maar wie kon ze om hulp vragen? Jos… De Spin… zijn verhaal over zijn vishut schoot haar te binnen. Niemand kende die plek. Als ze daar eens een paar dagen kon onderduiken, een week misschien, twee desnoods. Niemand zou weten waar ze was. Zelfs Eduard niet. Des te beter, want nu was het ieder voor zich, een kwesrie van surfaifel. Kon ze Jos vertrouwen? Wat zou zijn medewerking haar kosten? Hij zou haar van voedsel moeten voorzien en opdrachten moeten uitvoeren. Kon hij dat aan

met z’n handicap? Ze had ruim vijfentwintig mille in huis, die had ze er voor over. Dat was toch zeker een fortuin voor die jongen. Enniewee, ze ging het proberen.

Samen met Imanak verliet ze de flat en ze reden door de stad naar de achterbuurt waar Karei en de Spin woonden. Onderweg bedacht ze hoe eigenaardig alles in elkaar stak. Ze had met de Spin naar Karei willen gaan, nu ging ze via Karei naar Jos, omdat ze zijn adres niet wist.

Maar bij Kareis huis wachtte haar een nieuwë verrassing. Ze had nauwelijks geparkeerd en was met Imanak uitgestapt toen ze omringd werd door een groep jongens uit de buurt die op de Lancia afkwamen. Die vertelden haar dat Karei dood was! Dat z’n lijk was afgehaald door de gemeente en een schoonmaakploeg het huis had leeggehaald.

Even stond ze te sjeeken in haar schoenen, arme Kareltje, maar ze herstelde zich snel. Hij was vast beter af zo. Maar wat moest ze van de Spin denken? Zou hij niet geweten hebben dat Karei overleden was? Ze herinnerde zich dat hij iets over Kareltje had willen zeggen, maar op de een of andere manier was het er nooit van gekomen.

Ze vroeg aan de jongens die haar met open mond stonden aan te gapen en een heilig ontzag hadden voor Imanak, of zij misschien wisten waar de Spin woonde.

‘Tegenover het koffiehuis mevrouw!’ Ze begonnen allemaal door elkaar te schreeuwen en ieder van hen wilde haar de weg wijzen. Het eindigde ermee dat een jongetje apetrots in de Lancia meereed om aan te wijzen waar de Spin woonde.

Natuurlijk was hij er niet. Ze ging het koffiehuis binnen waar ze een oud mannetje aantrof met vlekken op zijn broek en een geile, loerende blik. Ze vroeg hem of hij misschien wist wanneer ze de Spin thuis kon aantreffen en toen hij haar vertelde dat deze net tien minuten eerder met een taxi uit het koffiehuis was vertrokken, werd het haar allemaal te veel.

Ze barstte in tranen uit waarop het mannetje haar met een koetsiertje kalmeerde en haar troostte met de mededeling dat hij de Spin om zeven uur terug verwachtte. Hij vertelde ook een uitgebreid verhaal over een kleinzoon en biefstukken, maar daar begreep ze niet veel van. Ze vroeg of ze om zeven uur terug mocht komen om de Spin te spreken, daarna ging ze naar het Vondelpark om Imanak te laten uitrazen. Om een of andere reden waren er weinig mensen, en helemaal niemand die ze kende. Ze wandelde met de hond door de natte lanen en ze passeerde de plek waar ze de vorige dag Werner had uitgekafferd. Toen had ze nog gedacht dat ze op die manier van hem afwas. Waarom wilde hij dat ze naar die televisieuitzending keek? Wat was hij met haar van plan? God, wat haatte ze die fokking baastert.

Als ik de kans krijg laat ik hem door Imanak verscheuren, dacht ze. Ze schrok zelf van het idee maar ze wist dat het waar was. Eén woord was voldoende.

Ze ging langs huis om Imanak z’n chocotaart te geven, zelf dronk ze een paar whiskies en voor ze de deur uitging nam ze een paar lijnen. Onderweg naar het koffiehuis meende ze voortdurend een blauwe Mercedesbus in haar achteruitkijkspiegel te zien. Toen ze er ten slotte zeker van was dat ze achtervolgd werd schreeuwde ze achter het stuur van razernij en wanhoop en ze was zo woedend dat ze haar achtervolgers op het Wibautcircuit bijna te pletter het rijden. Ze racede door de stad naar Opa Knil’s koffiehuis en senkot trof ze daar de Spin aan. Eindelijk zat ze tegenover hem aan een tafeltje bij het raam en haar vraag was, toen ze hem alles verteld had wat er gebeurd was, (maar ze had hem natuurlijk niet alles verteld): ‘Jos? Mag ik je vishut een paar weken huren?’