14

Toen Inez met de twee honden haar flat verliet om Bodo te ontmoeten op Mikkie’s boot mocht Leo weer naast Imanak op de achterbank zitten. Inez had haast. Al gauw hadden ze het rustige Buitenveldert achter zich gelaten en reden ze de stad in. In de Van Baerlestraat ter hoogte van het Concertgebouw maakte ze bijna een aanrijding met een fietser die ze, vloekend, net op tijd wist te ontwijken.

Leo vond dat het vrouwtje nerveus chauffeerde.

Ze had Inez, in de luttele uren die ze samen hadden doorgebracht al tot ‘vrouwtje’ verheven. Ze vermoedde dat Inez haar wilde terugbrengen naar Karei de Kale, niet wetend dat deze definitief was vertrokken, maar zijzelf was in ieder geval van plan om bij Inez en Imanak te blijven.

Er was echter ook nog een ‘baasje’, ene Eduard, die op zakenreis was. Imanak had haar al uitvoerig over hem geïnformeerd. Deze Eduard scheen geen gemakkelijk heerschap te zijn. Streng maar rechtvaardig, zei Imanak. Uiteindelijk was hij degene die zou beslissen of Leo bij hen in huis mocht blijven, hij was het baasje en zijn woord was wet. Imanak had Leo als strategie aangeraden om in deze dagen eerst het hart van het vrouwtje te winnen en zo toegang te vinden tot het baasje.

‘En nog een ding,’ had Imanak gezegd, ‘je moet niet steeds met je neus in je kut zitten want daar houdt ze niet van. Als je die vieze slurp-en likgeluiden blijft maken kun je het bij haar wel schudden.’ Hoewel het bijna onmogelijk was om haar ontstoken gevalletje niet af en toe ter afkoeling te belikken, legde Leo zich, Imanaks advies volgend, een ijzeren zelfdiscipline op, en ze hield haar neus hoog in de lucht, zo ver mogelijk weg van haar geprikkelde onderlijfje. En warempel, ze had het gevoel dat de pijn en de jeuk minder werden. Imanak verzekerde haar dat zelfdiscipline de sleutel tot haar geluk zou zijn. ‘Als alle honden een beetje meer zelfdiscipline hadden zou het in de wereld een stuk beter toegaan,’ was Imanaks mening.

Leo bewonderde Imanak grenzeloos. Ze verkneukelde zich er nu al over dat ze straks loops zou worden. Dan zou het Imanak zelf zijn, de heerser over de hondenweide, die met zijn neus in haar zou zitten. Zelfdiscipline hielp daar geen lieve moedertje aan. Geen macht ter wereld die dan in staat zou zijn om hem van haar af te houden.

Maar… eerst moest ze de onbekende Eduard voor zich zien te winnen, anders zouden haar toekomstige puppies

gegarandeerd een spuitje krijgen of in een emmer water eindigen voor ze goed en wel begonnen waren. Want ze twijfelde er geen moment aan dat deze Eduard een superracist was, een fokker die op het puurste, edelste ras uit was en die ieder dier dat niet precies aan zijn maatstaven voldeed meteen afmaakte. Op de hondenweide had ze verhalen genoeg over zulke beulen gehoord. Maar Imanak had ook gezegd: ‘Waar een wil is is een weg.’ ‘Ja, ik wil,’ had Leo tegen zichzelf gezegd. ‘Ik wil bij Imanak en Inez blijven.’

Ze waren tegen vieren weggegaan. Eigenlijk een beetje aan de late kant, want Bodo had gezegd dat ze om vier uur op de boot moest zijn, maar Inez had zich eindeloos staan optutten en omkleden omdat ze onzeker was over het uiterlijk effect dat ze wenste te bereiken. Moest ze als femme fatale gaan? Of als kindvrouwtje? Sportief, sexy of onbereikbaar? Alle vermommingen hingen in haar klerenkast, maar ze kon niet kiezen.

Ten slotte werd het zwarte chiffon en nylonkousen, jarretelles, naaldhakken, handschoenen en een imitatiediamant in haar opgeduwde decolleté: op en top Leedie Kokeen. Ze nam nog een flinke lijn voor ze de deur uit ging, maar haar doop en de gun liet ze thuis, want die twee artikelen mochten van Mikkie toch niet aan boord.

Hortend en stotend reed ze door de oude stad, die volkomen verstopt was door het verkeersaanbod, naar de Montelbaanstoren, waar, volgens het antwoordapparaat dat ze gebeld had, Mikkie’s boot moest liggen.

De woonschepen lagen hier rijen dik naast elkaar. Mikkie’s boot onderscheidde zich van de andere door het brandschone, fris geverfde dek.

Piet zat op de loopplank en begon vrolijk te blaffen toen hij Inez en de twee honden uit de Lancia zag stappen. Voor Inez aan boord ging keek ze even in de etalage van een klein tweedehandsboekenwinkeltje, waarvoor ze geparkeerd

stond. De boekhandelaar had zijn etalage gewijd aan scheepvaart en oude schepen en omdat Eduard, die van plan was een jacht te laten bouwen, boeken verzamelde over zee-zeilen bleef ze even staan kijken. Ze zag een paar boeken die hem vast wel zouden interesseren. Ze keek even het winkeltje binnen, waar een oudere heer, tussen stapels boeken, in gezelschap van een poes, zat te lezen. Heerlijk, zo’n ouderwets wereldje, waarin de tijd leek stil te staan. Ze nam zich voor om er terug te keren als ze meer tijd had, stak de straat over en terwijl Imanak vooruit liep betrad ze de loopplank van het schip van de kunstenaar.

Piet begroette Imanak als een oude vriend. De scheepshond was niet, zoals de meeste stadshonden, onderdanig en slaafs tegen de poolhond, maar behandelde hem als een gelijke, ook al was deze drie keer zo groot als hij zelf. En Imanak vond dat volkomen vanzelfsprekend. Na de begroeting nam hij even met Piet de situatie op het schip door.

Leo stond op de loopplank kwispelend toe te kijken. Terwijl de twee reuen om elkaar heen draaiden, wierp de scheepshond af en toe even een onderzoekende blik in haar richting. Maar hij flirtte niet, want hij was niet het type om het aan te leggen met de vriendinnen van zijn vrienden. Dat maakte hemjuist zo aantrekkelijk. Leo voelde best een klein vuurtje in zich smeulen terwijl ze de kleine, pronte Piet zo in gesprek zag met haar Imanak. Wonen op een boot… een goed leven leek haar dat. Maar snel zette ze dat soort gedachten opzij. Nu had ze gekozen voor Imanak en Inez. Waar een wil is is een weg.

Piet vertelde dat er zojuist een aantal kerels achter elkaar naar beneden waren gegaan. Een van hen had een scherpe angstgeur afgegeven. Imanak had eigenlijk zin om aan dek te blijven en lekker met z’n drieën een beetje te dollen, maar Piet raadde hem aan om met het vrouwtje naar beneden te gaan. Zelf hield hij bij de loopplank de wacht.

Imanak was, als flatbewoner, niet aan traplopen gewend en moest door Inez naar beneden gedragen worden, maar Leo had in haar bestaan als zwerf-en junkiehond zoveel zoldertrappetjes meegemaakt dat ook deze steile ladder haar geen moeilijkheden opleverde.

Beneden roken ze allebei onmiddellijk die angstgeur waar Piet over gesproken had. Imanak ging meteen plat op de vloer liggen, met gesloten ogen, alsof hij een diepe tuk ging doen. In werkelijkheid bevond hij zich in een staat van verhoogde waakzaamheid. Leo zat nieuwsgierig op haar achterpoten van de een naar de ander te kijken, met haar neusje hoog in de lucht, in verband met de zelfdiscipline.

Het vrouwtje ontdeed zich van haar prachtige pels en begon met de mannen in het ruim te flirten zoals Leo haar dat vroeger ook met de jongens in het Vondelpark had zien doen. De mannen lachten en praatten opgewonden met haar, maar die penetrante angstgeur bleef alles overheersen. Leo probeerde de verspreider te lokaliseren.

Imanaks machtige staart veegde in langzame bewegingen heen en weer over de vloer, een teken dat hij extra alert was. Plotseling wist Leo wie de bangerik in het gezelschap was en daarom de gevaarlijkste. Het was een vent met een gouden kruis om zijn nek waarin de stralen van de ondergaande zon weerkaatst werden zodat het voorwerp veranderde in een vurige toorts, zo schel dat het pijn aan Leo’s oogjes deed. Boven dat lichtende kruis was een ernstig gezicht, z’n ogen waren in gleuven verborgen.

Hij was het, ook al was hem dat niet aan te zien. Hij verspreidde angst in dikke, dichte wolken,om zich heen.

Leo ging liggen met haar snuitje op haar voorpoten, sloot net als Imanak haar ogen, en begon de bange man in de gaten te houden. Maar het ging allemaal weer heel anders dan ze verwacht had.

Plotseling was er herrie aan de andere kant van het ruim en toen Leo haar ogen opende zag ze twee gasten met blaffers, die de zaak onder schot hielden. Wat er daarna gebeurde vond ze verwarrend.

Een man gooide een pakje bankbiljetten op de grond, daarna deed een andere, die met het zilveren haar, die wel aardig leek, hetzelfde. Af en toe zei iemand wat, en daartussen was het doodstil. De spanning was te snijden, maar het gekke was dat de angstgeur sterk verminderde en zelfs helemaal verdween. In feite raakte de man met het gouden kruis binnen een paar seconden zijn angst kwijt. Leo had het gevoel dat zij nu zelfde enige bangerd aan boord was, want de mannen om haar heen verspreidden alleen een geur van spanning en het vrouwtje was totaal niet bang. Die stond koket met haar lichaam te werken en haar stem zat vol plagerige toontjes terwijl ze tegen de man met de blaffer sprak, die op de trap stond.

De man met de blaffer was nerveus, maar ook hij was niet bang. Hij zag krijtwit en zijn wapen beefde in zijn hand, maar hij was niet bang. Althans Leo rook hem niet.

Nu zei het vrouwtje plotseling zachtjes, terwijl ze geldstukken uit haar tasje schudde alsof het een traktatie voor de honden betrof: ‘Imanak attent!’

Imanak opende zijn ogen, vulde zijn longen en spande zijn spieren. Hij was attent.

Het vrouwtje sprak weer tegen de man met de blaffer en knielde voor hem op de grond. Leo wist niet waarom het vrouwtje dat deed maar ze vond het wel prettig om haar zo klein als een hondje op de grond te zien.

Even zat het vrouwtje, heel stil en dubbelgevouwen, op haar knieën. Toen commandeerde ze: ‘Imanak kil!’

En Imanak maakte die metersverre duivelssprong die hij in zijn vroegejeugd al geleerd had van de beroemde internationale hondentrainer en fokker van wie Eduard hem ooit gekocht had. Grauwend en grommend flitste hij omhoog en hij sprong over zijn geknielde vrouwtje heen naar de man op de trap.

Deze werd door de botsing met het veertig kilo zware hondelijf van de ladder gesmeten en toen hij op de grond hg sprong Imanak boven op hem.

‘Imanak stop!’ riep Coca voor haar hond zijn slachtoffer ging verscheuren.

Imanak liet onmiddellijk los, zoals hij dat geleerd had in zijn vroegste jeugd van de internationale hondentrainer, maar zijn snijtanden hadden het gezicht van de jonge Cubaan al zodanig geteisterd dat deze later met ere de bijnaam Scarface zou mogen dragen.

Vrijwel gelijktijdig, misschien een seconde later, was Mik-kie in actie gekomen. Met een snelle, korte slag op de lever, gevolgd door een kopstoot en een klap op de nieren schakelde hij het andere gangstertje uit, die even werd afgeleid door wat er met zijn maat gebeurde.

Jos nam waar dat Mikkie niet eens de moeite nam om het pistool dat tegen zijn voorhoofd drukte te ontwijken terwijl hij de jongeman uitschakelde, zo zeker was hij er blijkbaar van dat het niet af zou gaan. Of misschien was zijn doodsverachting zo totaal dat het hem niets kon schelen. Nog voor de jongen bewusteloos op de grond lag had Mikkie hem het pistool al ontnomen.

De ander lag op zijn rug aan de voet van het scheepstrappetje. De poolhond zat op zijn borstkas, zijn wijd opengesperde muil gaapte vlak boven het opengereten gezicht.

Coca Inez krabbelde overeind, sloeg het stof van haar knieën, - denkbeeldig, want Mikkie hield het schip brandschoon - voor ze kortaf zei: ‘Imanak af!’

Langzaam ontspande de hond zich en met trage, bijna lusteloze bewegingen stapte hij van de bewusteloze man af. Eenmaal op de vloer begon hij zich uit te schudden alsof hij een bad had genomen.

Het was of de mannen in het ruim uit een gemeenschappelijke droom wakker werden. Was het nu wel of niet echt

gebeurd? En wat was er dan gebeurd? Hoe lang had het geduurd? Jos voelde de cocaïne in zich razen. Zijn gezicht was een grijnzend leren masker. De mannen om hem heen leken medeacteurs in een geheimzinnig spel, maar de bewijzen dat er wel degelijk iets gebeurd was lagen op de grond.

Mikkie stroopte de mouwen op van de jongen die aan zijn voeten lag en wees op een dikke korst onder de elleboog. ‘Spuiters!’

Hij liet de jongen los en liep naar Freddy die als enige op de grond zat, want Birch Tree was opgestaan en stond met O’Keefe te praten en te lachen. Bodo en de hippie hielden zich op de achtergrond, apart.

Even dacht Jos dat Mikkie Freddy ging schoppen toen hij voor hem stond, maar hij bukte zich en begon de man, die apatisch leek, heen en weer te schudden.

Freddy, die krijtwit was, zette zijn zonnebril af en kwam langzaam overeind. Met onzekere stappen heen en weer lopend, zijn hoofd schuddend alsof hij het zelf allemaal niet geloofde, vertelde hij hoe hij de twee mannen, broers, in Miami had leren kennen, waar ze eigenaars waren van een herenmodezaak. Ze hadden verschillende casino’s en nachtclubs bezocht en hij was er zeker van dat ze toen geen spuiters waren. Dat was zes maanden geleden. Ze waren nu op zakenreis in Europa om kleren in te kopen, ze kwamen uit Milaan, waren in Parijs geweest en gingen naar Londen. Vanaf het moment dat hij ze van Schiphol had opgehaald had hij ze al vreemd gevonden, zwijgzaam, slaperig, slecht gehumeurd. Juist om ze een pleziertje te doen had hij dit pokerpartijtje georganiseerd.

Terwijl Freddy praatte, zweterig en hakkelend, ging Mikkie nog eens met de flessen rond om de glazen te vullen, vervolgens toonde hij de pistolen van de twee jongens aan de aanwezigen. Het waren echte Mausers, omgebouwd tot gasaanstekers. Er stond een adres in gegraveerd van een winkel in de Via Veneto in Rome. ‘Zouden ze soms een

geintje hebben willen maken?’ vroeg Birch Tree bezorgd.

De twee broers begonnen weer tekenen van leven te vertonen. Mikkie pakte hen bij de kragen van hun maatpakken, sleurde ze naar de bar en vroeg zo in het wilde weg: ‘Wat moeten we met ze doen?’

Birch Tree had het geld bijeengeraapt dat hij en Freddy op de grond hadden gedeponeerd, gaf Freddy zijn aandeel terug, en zei: ‘Laat ze lopen, zet ze bij de vuilnisbak.’

De man die met Bodo was meegekomen, kwam net terug van de wc en zei: ‘Ze hebben een dokter nodig.’

Mikkie had achter de bar een verbanddoos gepakt, hurkte bij de jongen die door de hond was gebeten en zei: ‘Kunnen ze krijgen.’ Met vaardige bewegingen begon hij de beetwonden te ontsmetten.

Terwijl hij bezig was vroeg hij: ‘Waarom beginnen jullie niet te spelen?’

‘Hè nee,’ zei Freddy die een glas wodka naar binnen klokte: ‘Ik heb helemaal geen zin meer.’

Maar nu werd de grote O’Keefe nijdig. ‘Wij zijn hier omdat jij ons hebt laten komen. Vervolgens heb je ons bijna laten beroven. Nu gaan we pokeren.’ Hij duwde Freddy op een stoel bij de ronde speeltafel, ging naast hem zitten, pakte het spel kaarten dat op tafel klaar lag en begon te schudden. ‘Birch?’ vroeg hij. ‘Jos? Coca? Doen jullie mee?’

Coca Inez ging links naast O’Keefe zitten. De twee honden kropen onder haar stoel tegen elkaar aan. Coca beefde over haar hele lichaam, maar ze liet niets merken aan de mannen om haar heen. Het was ook niet van angst, maar van opwinding. Imanak, die sinds hij de gangster had uitgeschakeld geen kik meer had gegeven, dommelde meteen in, maar Leo zat met haar snuitje koket in de lucht.

Bij de bar waren de twee jongens, onder Mikkie’s leiding, weer bijgekomen. Ze kwamen steunend overeind.

Mikkie vroeg aan Bodo hem te helpen de heren te verwijderen. Samen escorteerden ze de twee wrakken naar de

trap. Die met het kapotgebeten gezicht zat onder het bloed, maar de wonden waren minder erg dan ze eruitzagen. Zijn broer, die door Mikkie was toegetakeld, had meer schade opgelopen.

Aan de speeltafel, Jos en Birch Tree waren inmiddels ook gaan zitten, deden ze allemaal alsof alles heel gewoon was. Birch Tree begon zijn schoudertas uit te pakken. Hij legde zijn hashdoosje, pijpje en andere parafernalia voor zich op tafel, Coca zat haar lippen te stiften en O’Keefe schudde nog steeds het kaartspel. Freddy, goedaardige lobbes die hij was, grijnsde weer van oor tot oor. Jos, die nog steeds het gevoel had dat hij stijf van de coke stond, zag hoe de man met het gouden kruis, voor hij naast Inez ging zitten, zich eerst vormelijk aan haar voorstelde: ‘Werner.’

Mikkie en Bodo waren op de trap bezig met de twee figuren. ‘Well…’zei O’Keefe, ‘zullen we dan maar beginnen?’

Hij gaf iedereen een blinde kaart om vast te stellen wie het eerst deelde. Om een of andere reden stelden ze allemaal het moment om hun kaart om te draaien nog even uit. In de gracht tufte een boot langs waardoor de Antje zachtjes deinde. Van het schip van de beeldhouwer klonk muziek, gepraat en gelach. De zon begon weg te zakken en het werd donker in het ruim. Mikkie, Bodo en de twee Cubanen waren nu aan dek. Jos hoorde Mikkie tegen Piet praten.

Zijn gedachten gingen terug naar zijn vriend in diens afgrijselijke dodenkamertje. Daarom zat hij hier. ‘Zullen we dan maar beginnen?’ vroeg hij en hij draaide zijn kaart om. Ruiten heer. Dezelfde kaart die zijn Opoe voor hem had getrokken.