28

Als in een trance had Coca Inez nog enige tijd naar het televisiescherm zitten staren en pas toen er in het reclameprogramma roze babybilletjes met wit poeder werden bestrooid en de Duitse moeders werden opgeroepen om toch vooral dat speciale witte poeder te kopen, kwam ze weer tot zichzelf.

Er had zich in haar hoofd een soort film afgespeeld waarin de televisiebeelden die ze zojuist had gezien, zich vermengden met herinneringsflarden en toekomstprojecties en

toen ze ten slotte uit die hypnotische binnenwereld terugkeerde naar het koffiehuis van Opa Knil wist ze dat het leven nooit meer zo zou zijn als vroeger.

Opa Knil schoof haar ongevraagd een pilsje toe. ‘Asru-blieft juffrouw.’ Het zwarte meisje zat haar over de rand van een likeurglas met glimmende ogen aan te kijken.

‘Waar is Jos?’ vroeg Coca.

‘Effe naar buiten,’ antwoordde Josefina, terwijl ze het glaasje neerzette. ‘Hij had het over een vriend van hem, met een busje.’

Coca siste tussen haar tanden naar Imanak die al die tijd onder haar stoel had gelegen en meteen als een schildwacht naast haar stond. Ze stond op en gleed in haar bontjas.

‘Een busje?’ zei ze. ‘Alleen maar even kijken. Ik ben zo terug.’ Ze liep met haar hond naar de voordeur. ‘Drink nog wat van me.’

Met Imanak naast zich stak ze de donkere straat over naar het busje schuin aan de overkant. Toen ze er voor stond zag ze Werner achter het stuur zitten die weg probeerde te duiken toen hij haar zag. Naast hem zat de Spin.

Werner en de Spin samen in het busje dat haar achtervolgd had? Nu besefte ze dat ze het slachtoffer was van een komplot, waarin zelfs de Spin, die ze vertrouwd had, betrokken was.

Ze rukte aan het autoportier naast haar, maar dat was van binnen afgesloten. Snel rende ze met Imanak naar de achterkant van het busje.

Binnen hoorde ze verward gepraat en gestommel. Ze bonsde op de achterdeur en gaf er een ruk aan, waarop deze openvloog. Intussen had ze haar pistool uit haar tasje gehaald.

In de deuropening van het busje zag ze iemand in een gebukte houding staan. Achter hem was een fluoriscerend licht waardoor ze alleen zijn omtrekken afgetekend zag. Ze

kon hem niet herkennen en ook niet zien of hij gewapend was en het bevel aan haar hond kwam zo snel dat ze zelfde woorden nauwelijks hoorde: ‘Imanak kil!’

Imanak ging de lucht in alsof hij gevleugeld was en hij kegelde de kerel in de auto van zijn voeten, alsof deze geen gewicht had. Terwijl ze beiden over de vloer van het busje rolden zocht de hond naar de keel van zijn slachtoffer. De man gaf een noodkreet die een doodskreet werd. De hond scheurde en trok zijn prooi uit elkaar.

Coca klom het busje binnen en gaf Imanak het bevel los te laten, wat het superieur getrainde dier onmiddellijk deed. Coca liep naar voren en toen ze tussen de klapdeurtjes voorin stond schemerde het even voor haar ogen, want naast de Spin zat Werner nog steeds achter het stuur. Imanak had de verkeerde te pakken gehad. Ze werd razend en greep Werner bij zijn lange haren, rukte hem overeind en hield de gun tegen zijn achterhoofd. Met gesloten ogen stelde ze zich de explosie in zijn hersenpan voor als ze zou afdrukken.

‘Wie aar goin for errait, jentelmen,’ zei ze tussen haar tanden. Ze porde met het pistool in Werners rug tot hij kaarsrecht zat. ‘Starten!’ Hij gehoorzaamde. ‘Rijden!’

Het voertuig zette zich in beweging maar op dat moment ging de voordeur van het koffiehuis open en verscheen Josefina in de deuropening. Verbaasd en teleurgesteld keek ze naar het busje, dat haar langzaam voorbij reed en waarin ze voorin Jos zag zitten.

Jos z’n hart brak toen hij haar zag staan. Hij wilde het raampje opendraaien om haar iets geruststellends toe te roepen, maar Coca zette de loop van het pistool tegen zijn slaap en beet hem toe: ‘Wil je godverdomme nou al een boellet door je kop?’

Nee, dacht Jos, nou nog niet. Niet terwijl Josefina toekijkt. Hij was er zeker van dat Coca gek was geworden.

Ze reden op de snelweg in de richting van Amersfoort. Coca had Jos’ krukken in de laadbak geworpen en hij moest zich met beide handen vastklemmen om niet van de bank te rollen.

Werner zat lijkwit achter het stuur. Coca had hem opgedragen om een gemiddelde snelheid van negentig kilometer aan te houden. Ze stond tussen de klapdeurtjes, een beetje naar achteren zodat ze van de weg af niet gezien kon worden, en ze hield het pistool in aanslag, klaar om bij het minste geringste te schieten. Imanak die aan haar voeten lag was zich nog steeds met slobberende geluiden aan het reinigen. Bodo lag achter hen te kreunen. Het irriteerde Coca mateloos en ze snauwde een paar keer dat hij op moest houden, maar Bodo die stervende was, kon haar niet meer horen. Hij slaakte een luide kreet.

‘Hou godverdomme op!’ gilde Coca.

‘Hij kan je niet horen,’ zei Jos. ‘Die is al te ver.’

‘Fukjoe Jos, jou wordt niks gevraagd.’

Hij haalde zijn schouders op. De benzinemeter gaf aan dat de tank nog driekwart vol was, dus het kon nog een tijd duren voor ze zouden stoppen. Gingen ze werkelijk hemelen? In dat geval verlangde hij naar een glas whisky en een sigaret. En naar Josefina.

Coca kwam dichterbij, zodat hij de uitstraling van haar lichaamswarmte voelde. Ze liet het pistool zakken en zette het in Werners zij. Een witte politieporsche passeerde hen met hoge snelheid en zwijgend zagen ze de achterlichten in de verte verdwijnen.

Bodo’s gekreun werd zachter, maar des te hartverscheurender. Coca draaide zich geërgerd om en liep naar hem toe, meteen gevolgd door Imanak.

‘Hou op met dat gejammer, vuile verlinker.’ Ze gaf hem een duw met haar voet. Even was hij stil, alsof hij stom van verbazing was, maar toen begon hij te gillen met hoge gierende uithalen. Misschien had ze hem op een gewonde plek geraakt.

‘Hou godverdomme op!’ raasde Coca, maar hij hield niet meer op.

Imanak stond over Bodo heen gebogen, klaar om hem weer te mangelen, maar hij kon niets doen zonder bevel.

‘Hou op!’ gilde Coca weer en het was alsof de gewonde haar antwoord gaf door nog hoger en luider te gaan krijsen.

Ze stond wijdbeens in het flauw verlichte busje, hield het pistool met twee handen vast, richtte het op de liggende man en drukte af. Het schot galmde door de kleine ijzeren ruimte als een zware explosie en de lichtflits was als een blikseminslag.

Werner was zo geschrokken dat hij de wagen over de weg liet slingeren en Jos greep het stuur met zijn linkerhand om bij te sturen. Een kruitneveltje dreef door de cabine.

Coca porde Bodo opnieuw met haar voet maar hij gaf geen kik meer. ‘Die is dood,’ zei ze, op een bijna dromerige toon. Ze liep terug naar de klapdeurtjes, gevolgd door Imanak.

‘Hie is det,’ herhaalde ze toen ze weer achter de twee mannen stond. Werner had zijn greep op het stuur hersteld en staarde strak voor zich uit, en Jos hield zich weer vast aan het dashboard en de bank. Er was weinig verkeer, tenminste op hun weghelft. Aan de overkant reden nogal wat snelle auto’s met jongelui uit het Gooi, op weg naar de kroeg in Amsterdam.

Het was gebeurd. Coca wist dat ze gek was geworden. Biejont de lain. Ze voelde zich volkomen bevrijd, totaal haai, zoals met de allerbeste kook, maar dan van zichzelf. Het pistool en Imanak waren haar laatste makkers. Ze hield het wapen even tegen haar wang, het was nog warm van het schot, wat bijna een teder gevoel gaf.

Ze zei opnieuw: ‘Hie is det.’

Ze naderden een tankstation en daar zagen ze de zwaailichten van ambulance-en politiewagens.

Coca legde de loop van het pistool tegen Werners hoofd. ‘Gewoon doorrijden vriend,’ zei ze tussen haar tanden.

Ze passeerden het tankstation waar allerlei auto’s schots en scheef geparkeerd stonden. Bij een van de pompen was een oploopje.

Ze reden door. Er was nu geen wegverlichting meer en ze reden de duisternis binnen via een tunnel van licht die door de koplampen werd geprojecteerd.

Nadat ze alle drie een tijdje hadden gezwegen zei Werner plotseling op vlakke toon: ‘Mijn naam is Herbert Schetsky.’ Hij wachtte even, maar toen Coca noch Jos reageerden, ging hij verder: ‘Ik ben politieofficier in de rang van commissaris bij de Kriminal Polizei in Frankfurt. Op dit ogenblik ben ik gedetacheerd naar de Zentrale Dienststelle fïir Rauschgiftbekampfung. Ik ben belast met een speciale opdracht, namelijk om te penetreren in de kringen van Nederlandse drugshandelaren die hun gifhandel naar de Bondsrepubliek exporteren. Uw man, mevrouw…’. Hij keek even over zijn schouder naar Coca, die met het pistool op zijn hoofd gericht, naar hem stond te luisteren. ‘Uw man is de grootste vangst die ik tot nu toe heb gedaan.’

‘Ja, dat kan van jou ook gezegd worden,’ grinnikte Coca. ‘ Aim gonna bump joe of, mister, dat zal een hele opluchting geven in Mokum.’

‘Als je dat doet dan weet mijn dienst jou te vinden. Dat overleef je niet,’ zei Werner met trillende stem.

Coca lachte luid en waanzinnig en zette het pistool tegen zijn achterhoofd. ‘Ik heb maar één boellet voor mezelf nodig, honnie. Ai hef kum toe die ent of de root. Dets wai itso iesie toe bumpjoe of.’ Het was overduidelijk dat ze de waarheid sprak.

Na een tijdje zei Werner: ‘Je zou mij kunnen inruilen tegen je man.’ Pas na een minuut antwoordde Coca: ‘Tel mie olie bautit.’

Werner begon op een indringende toon te praten, een beetje als een radiodominee, met een gevoelige warme stem. Hij vertelde dat hij haar een telefoonnummer in Frankfurt kon geven. Als ze dat belde kreeg ze zijn chef aan de lijn en dan kon ze proberen om een uitwisseling tot stand te brengen. Eduard kon bijvoorbeeld op een vliegtuig gezet worden naar een of ander klein landje, waar geen vragen gesteld werden en in ruil daarvoor moest zij hem dan vrijlaten. Hoe dat georganiseerd moest worden kon ze telefonisch met zijn chef bespreken. Over Jos repte Werner met geen woord.

Coca dacht even over het voorstel na. ‘Jaja,’ schamperde ze ten slotte. ‘Maar om jouw chef te bellen moet ik de auto uit. Ik ben daar gek.’

‘Nee,’ antwoordde Werner, ‘dat is niet nodig. Ik heb hier telefoon in de wagen. Je kunt met de hele wereld bellen.’ Hij wees over zijn schouder naar de laadruimte, waar de dode Bodo lag.

Ze liet hem in de richting van het nieuwe polderland rijden en meteen na de brug die toegang tot de polder gaf moest hij afslaan. Ze kende er goed de weg want hier woonde ergens een huskyfokker waar Imanak wel eens een paar nachtjes ging logeren, als er een teef loops was. Het land was aardedonker. De wegen waren uitgestorven en de weinige boerderijen waren in duisternis gehuld. Het busje snorde een tijdlang over een smalle landweg langs akkers en velden, ten slotte zei Coca: ‘Olrait, hier stoppen.’

Werner parkeerde in de berm naast de weg en schakelde de motor en de koplampen uit. Het werd volkomen stil.

Het autointerieur werd alleen verlicht door het schijnsel van de metertjes en Coca vroeg: ‘Is er ook licht?’

Werner tastte boven zijn hoofd en zowel in de cabine als in de laadruimte floepte een plafondlichtje aan.

Bodo op de bodem van de auto was zo verschrikkelijk door Imanak toegetakeld dat hij bijna onherkenbaar was.

Op zijn borst, waar Coca’s genadeschot hem had getroffen, was een grote, natte, donkere cirkel. Imanak zat naar zijn werk te kijken en veegde met zijn staart over de metalen vloer.

‘Geef me de autosleutels,’ zei Coca en toen Werner, tegen zijn zin, haar de sleutels had gegeven stapte ze over het lijk heen naar de achterdeur van het busje, opende deze en sprong naar buiten.

‘Imanak!’

De hond sprong haar achterna in het donker.

‘Wat nou weer?’ vroeg Jos zich hardop af.

Coca dook aan Werners kant naast de auto op en opende het portier. ‘Uitstappen.’ Ze gebaarde met haar pistool. Imanak die naast haar stond ontblootte zijn gebit waardoor het leek alsof hij grijnsde. Werner zuchtte diep voor hij uitstapte. Ze duwde het pistool in zijn rug en nam hem mee naar de openstaande achterdeur, waardoor een sliert natte mist de auto binnenkroop. Jos huiverde in zijn dunne kleren.

‘Haal Bodo naar buiten,’ beval Coca.

Bodo lag gestrekt met zijn voeten naar de deur toe. Werner pakte hem bij zijn hielen en begon aan hem te sjorren, maar het ging Coca niet snel genoeg. ‘Schiet op, man!’

Imanak hoorde de dreiging in haar stem en begon te grommen, waarop Werner geen aansporing meer nodig had. Hij gaf een paar flinke rukken aan het lijk dat in het gras plofte.

Coca wees op een sloot een paar meter verder. ‘Gooi hem daar in het water.’

Werner, die Bodo’s voeten vasthield, begon hem door het natte gras naar het slootje te trekken. Imanak liep met hem mee. Toen ze bij de slootrand waren riep Coca, die bij het busje was blijven staan zodat ze ook Jos in de gaten kon houden: ‘In het water!’

Werner liet Bodo voorzichtig in de sloot zakken die zo

ondiep was dat het lijk niet helemaal onder water kwam te liggen. Toen hij klaar was kwam hij overeind en even stond hij doodstil, met zijn rug naar Coca toe. Het duurde haar te lang. ‘Hierkomen!’ Hij liep terug. ‘Nu gaan we bellen,’ zei ze, toen hij weer voor haar stond. ‘Instappen!’

Hij klom naar binnen, gevolgd door Imanak, Coca zelf volgde als laatste. Werner stak met pruisische galantheid een hand uit om haar te helpen, waarop ze hem bijna neerschoot.

‘Opgerot!’ Het duurde even tot ze overeind stond. ‘Nou, waar is die telefoon?’

De vloer van het busje was besmeurd met Bodo’s bloed, maar in een hoek lag een oude deken die Werner erover uitspreidde. Coca nam plaats op het houten bankje waarop Bodo had gezeten, Imanak lag aan haar voeten. ‘Bel je baas op!’ schreeuwde ze tegen Werner.

‘Ja ja.’ Hij stond voor de houten stellage waarin de zenden afluisterapparatuur was ondergebracht, trok een la open en haalde er een telefoonhoorn aan een snoer uit.

Hij hield de hoorn tegen zijn oor en wachtte even zonder een nummer te draaien. Er meldde zich iemand aan de andere kant en in het Engels gaf Werner een combinatie van letters en cijfers op. Vrijwel ogenblikkelijk kwam de verbinding tot stand. Werner draaide aan een knop in een van de kastjes waardoor het telefoongeluid versterkt via een luidspreker in de hele auto te horen was. De rasperige stem van een kettingroker zei ‘Bitte?’

Werner sprak in de hoorn: ‘Ja, hier ist Aktion Käse und Katze.’

‘Na, Schetsky, alter junge, wass ist denn bei euch los?’ vroeg de andere stem, niet zonder affectie.

‘Schlimm, Chef, es ist schlimm,’ zei Werner, ‘ik ben gegijzeld door Coca Inez.’

‘Wat!’

‘Mijn assistent, Bodo, is zojuist door haar doodgeschoten.’

‘Wat…’

‘Maar mij wil ze wel ruilen tegen haar man. Ik zal u haar persoonlijk geven.’ Werner bood Coca de hoorn aan maar het snoer was te kort en ze moest opstaan en naar hem toe gaan om te kunnen spreken. Imanak stond gapend op maar volgde haar op de voet. Ze rukte de telefoonhoorn met een nijdig gezicht uit Werners hand. ‘Hello, doejoe spiek inglies?’

‘Yes yes yes…’ De man aan de andere kant van de lijn klonk geagiteerd.

‘Lissen, het is zoals hij zei. Bodo is dood en Werner is de volgende. Tenzij jullie Eduard op een vliegtuig zetten. Doe je dat niet dan kun je hem hier in een sloot vinden.’

‘Waar is hier?’ vroeg de stem.

‘Fukjoe. Ai want toe meekediel. Kwik, or hie is goin toe daai.’

‘Luister…’ begon de stem weer.

‘Nee!’ gilde Coca en ze stampvoette erbij. Imanak blafte drie keer, haw, haw, haw, hij gromde en ontblootte zijn gebit.

‘Wacht even,’ zei de stem. Hij zweeg en er klonken allerlei verwarde geluiden door de luidspreker, alsof er aan de andere kant van de lijn een vechtpartij plaatsvond, gebons, omvallende meubels, en toen riep een stem daarbovenuit in het Nederlands: ‘Au nee! Godverdomme nee. Help!’

Coca sprong overeind, haar ogen schoten vuur: ‘Eduard!’ En Imanak, die de stem van zijn baasje ook herkend had, stond trillend om zich heen te kijken en te snuffelen.

Jos, in de bestuurscabine, realiseerde zich dat Coca en Werner zijn aanwezigheid praktisch vergeten waren, maar hij kon niets doen omdat zijn krukken in de laadruimte lagen. Hij zat roerloos, zo veel mogelijk achter het houten tussenschot verborgen. Hij hoorde hoe de stem, aan de andere kant van de lijn, plotseling gesmoord werd. Weer

klonk dat heftige gebons en nu kwam de oorspronkelijke spreker terug.

‘Schetsky?’

‘Jawel chef?’ Werner ging automatisch staan en nam een soort houding aan, hoewel het busje net te laag was om rechtop te staan.

‘Wij zijn hier juist bezig om Herr Eduard te verhoren. Dus dat treft.’

‘Jawel chef.’

‘Is Frau Coca Cola in de buurt?’

‘Coca Inez chef, jawel chef. Ze staat tegenover me.’

‘Mag ik haar even spreken?’

‘Jawel chef.’ Werner gaf de hoorn weer aan Coca.

‘Lissen kotdemmit…’ begon Coca, maar de chef kapte haar af.

‘Frau Cola, ik bevind mij hier op de vijftiende verdieping van een kantoorgebouw in een grote Duitse stad. Op het ogenblik hangt jouw man, door twee van mijn medewerkers aan zijn voeten vastgehouden, buiten het raam. Als ik naar beneden kijk zie ik een groot plein met trams en druk verkeer. De mensen op straat zijn zo klein als mieren. Een woord van mij en mijn medewerkers laten Eduards voetjes los en hij valt als een steen naar beneden. Tenzij hij zo high is dat hij zweven kan. Hahaha!’ De chef lachte luid en in de luidspreker hoorde je zijn medewerkers in de verte meela-chen. ‘Als Herr Eduard naar beneden valt dan kunt u hem met een lepel van de straatstenen komen afschrapen, Frau Cola.’ Er werd in het kantoor weer gelachen. ‘Ik zal u nu eerst even uw man te spreken geven. Du Eduard, deine Gattin möchte dich sprechen.’

Er klonken weer even wat verwarde geluiden en toen hoorden ze de stem van een volwassen man in doodsangst, geknepen, waardoor hij als een klein jongetje klonk: ‘Inez… help me… ze gaan me vermoorden… Inez… asjeblieft…’

Imanak was opgesprongen, blafte een paar keer en begon als een dolle om zijn as te draaien, op zoek naar zijn onzichtbare baasje.

‘Help… ze vermoorden me… Inez…’ jammerde Eduard.

De stem van de chef kwam weer terug: ‘Begrijpt u, madame, uw spelletje is uit. Er valt met mij niets te onderhandelen. Je laat commisaris Schetsky nu onmiddellijk vrij ofje ziet Eduard nooit meer terug.

‘Help help,’ riep Eduard, ‘Inez, ze gaan me… au… help!’ Hij gilde als een varken dat het slagersmes zag naderen.

‘Ja, nu werd hij even aan één voet vastgehouden,’ legde de chef uit. ‘Dat is een raar gevoel hoor, alsje zo vlak voorje dood zweeft. Wel Frau Cola, wat vindt u ervan?’

‘Jullie durven hem niet te vermoorden,’ zei Coca tussen haar tanden in de telefoonhoorn en intussen bekeek ze haar pistool, alsof ze dat voor het eerst zag.

‘Hahaha.’ De chef lachte vreugdeloos. Het personeel in zijn kantoor lachte ook en Werner in het busje eveneens. Toen ze allemaal uitgelachen waren zei de chef: ‘Vermoorden? Wie heeft het over vermoorden? Herr Eduard zal niet de eerste, en zeker ook niet de laatste arrestant zijn die uit een raam springt om aan een politieverhoor te ontkomen. Nein, genadige Frau, maakt u zich geen illusies. Ik herhaal: als u commissaris Schetsky niet onmiddellijk vrijlaat dan valt u man hier nu… te pletter. Ik laat hem nog een keer zelf aan het woord.’

‘Inez… doe wat ze zeggen… Inez… alsjeblieft… ik kan niet zo, ik wil niet zo… zo niet…’ Hij huilde, maar op een vreemde manier, waarschijnlijk omdat hij ondersteboven hing.

Coca was even heel kalm. Ze zei zacht en indringend: ‘Eduard, het is afgelopen.’

‘Nee nee!’ gilde hij.

In de verte hoorde Jos, door het luidsprekertje, het gebel

en geratel van trams. In zijn verbeelding zag hij heel duidelijk de man, aan zijn enkels vastgehouden, uit het raam var. een kantoorgebouw bungelen.

‘Nee nee!’

‘Ik eis dat u commissaris Schetsky onmiddellijk vrijlaat,’ brulde de chef er overheen.

‘Fukjoe!’ Coca richtte het pistool op de zendinstallatie en drukte af. Weer was het alsof de auto explodeerde. Daarna werd het zo stil dat Jos buiten de nacht hoorde suizen.

Hij vroeg zich af of die moffen Eduard werkeüjk naar beneden zouden laten vallen. Imanak, die er helemaal niets van begreep, ging maar weer liggen. Coca en Werner stonden elkaar aan te kijken.

‘Jongens, dat wordt dadelijk een bloedbad,’ lachte Coca honend en ze hief haar pistool op en rook aan de loop.

Ze was biejont, nu was het definitief. ‘Ai never njoe itso bjoetievoel toekil,’ zei ze peinzend.

Jos had zich intussen heel geleidelijk, heel voorzichtig, omgedraaid zodat hij eigenlijk op zijn knieën zat, maar omdat hij geen kracht in zijn benen had hing hij voorover op de rugleuning van de bank. Door zich nog verder voorover te buigen kon hij met de vingertoppen van zijn rechterhand net een van zijn krukken bereiken die op de vloer lagen. Heel voorzichtig trok hij de kruk naar zich toe tot hij haar op kon pakken.

Coca stond in het midden van het busje, ze leek in gedachten verdiept. Werner stond naast de kapotgeschoten zendinstallatie, maar aan de kant van de achterdeur.

‘Zeg Jos, je bent toch niet van plan om er tussenuit te knijpen?’

‘Ik mot pissen,’ antwoordde hij.

‘Achjongen, laat ‘t gewoon lopen, over een paar minuten ben je toch kassiewijle.’ Om haar woorden kracht bij te zetten schoot ze in de lucht, in de dak van het busje. Maar dat had ze niet moeten doen want ze schoot het plafondlampje

in de laadruimte stuk en van het ene moment op het andere was het pikkedonker.

In een fraktie van die seconde opende Werner de achterdeur, liet zich naarbuiten vallen en knalde in dezelfde beweging de deur weer achter zich dicht.

Coca schoot twee keer, maar ongericht en in paniek en ze wist dat ze hem gemist had.

Als ze mij nou maar niet uit woede neerknalt, dacht Jos die haar in het donker hoorde rondstommelen. Maar ze opende de achterdeur en zei: ‘Imanak zoek!’

De hond sprong woest blaffend naar buiten. Vrijwel op hetzelfde moment zag Jos naast zijn autodeur Werner opduiken. Hun gezichten waren slechts een paar centimeter van elkaar verwijderd, alleen gescheiden door het autoraampje. Werner klom snel, vrijwel geluidloos en met zekere bewegingen langs de voorkant van het busje naar het dak waar hij onbereikbaar voor de hond was, die nu blaffend en grommend en omhoogspringend in een cirkel om het busje rende. Coca stond in de open achterdeur en probeerde Imanak tot orde te roepen maar de hond was zo opgewonden geraakt door het feit dat hij wist waar Werner was, hem kon ruiken en soms zelfs even zien, en hem toch niet kon pakken dat hij als een razende tekeer bleef gaan, waardoor hij Coca niet hoorde.

‘Imanak! Imanak!’

Jos hoorde Werner op het autodak boven zich lopen. Coca, in de deuropening, schoot nog keer in de lucht, uit paniek en om haar hond tot stilte te manen, hetgeen een averechtse werking had, want Imanak stond nu als een bezetene tegen de zijkant van het busje op te springen zodat Coca hem niet meer zien kon. Ze schoot opnieuw.

Nummer zeven, telde Jos. Als ze een volle clip gebruikt had, en dat kon hij maar beter aannemen, had ze nog twee kogels over, waarna ze een nieuwe moest inzetten. Als ze die had.

De hond buiten was even stil en van dat ogenblik maakte Coca gebruik. ‘Imanak, hier.’

Hij begon opnieuw te blaffen, maar nu omdat hij haar gehoord had, kwam teruggerend en sprong de auto in, waar hij bleef springen en blaffen omdat hij wist dat Werner vlak boven hem was.

‘Koest!’ gilde Coca. De hond zweeg geschrokken, ging liggen en begon zich af te likken.

Het werd stil. Jos zat in zijn hoekje onzichtbaar te zijn en Werner op het dak was ook doodstil.

Coca stond in de achterdeur te luisteren, maar ze hoorde alleen de geluiden van de nacht. In de verte tjoekte een boot, dichterbij snaterde een eend in z’n slaap. De wind ritselde in het riet langs de kant van de sloot waar Bodo lag. Efriesing was rong. Eduard was gepakt, Bodo dood, Werner ontsnapt. Ze had nog twee boellets over. Een voor de Spin, die vuile verlinker, en de laatste voor zichzelf.

Op dat moment werd er boven haar hoofd op het autodak geklopt en een stem zei: ‘Frau Coca Cola?’

Even dacht ze in haar paranoia dat ze een geest hoorde, maar Imanak sprong woest blaffend op en bracht haar terug tot de realiteit. Kotdemmit, die modderfukker zit op het dak, begreep ze. ‘Imanak!’ Ze sprong naar buiten, op de hielen gevolgd door haar hond. Ze rende een paar meter van het busje weg, bleef staan, draaide zich om, zonk op een knie in het vochtige gras en richtte het pistool met beide handen en gestrekte armen op het busje. Heel vaag meende ze in het sterrenschijnsel Werners gestalte op het dak te zien.

‘Doont sink det jou kummout alaif, eshol! Not biefo ai-sjoetofjor bols!’

De maan kroop achter een wolk vandaan en wierp een blauw neonschijnsel over de scène. Ze zag Werner plat op het autodak liggen en toen ze opstond was ze al bijna op zijn niveau. Met gestrekte armen begon ze op hem af te lopen en ze haalde diep adem om feilloos te schieten. Sjie was nou goin for de kil!

Ze bleef op twee meter afstand van het busje staan en corrigeerde de schietrichting. Werner lag met zijn gezicht weggedraaid, zijn achterhoofd naar haar toe. Even had ze een visioen hoe de 9 mm boellet dwars door zijn kop zou vliegen, een gaatje aan beide kanten zou maken, en hoe hij niets zou merken tot hij opstond.

Ze drukte af. De kogel sloeg in het dak van het busje zodat het ijzer zong. Werner lag onbeweeglijk, maar had ze hem nou kotdemmit geraakt?

Ze schoot opnieuw. Weer hoorde ze de kogel inslaan. Ze

haalde de trekker nog eens over maar sjit, het magazijn kek

leeg te zijn. Ze probeerde het nog een paar keer maar de boellets waren op en ze beschikte niet over een nieuwe clip.

Nu zag ze Werner op het dak van het busje overeind komen. In het maanlicht zag ze hoe hij een arm uitstrekte. Haar eigen armen hingen slap langs haar lichaam en haar pistool viel in het gras. Werner stond nu duidelijk afgetekend tegen de nachthemel, het gouden kruis blikkerde aan zijn hals, ze zag een lichtflits uit zijn hand komen, gevolgd door een droge, zachte knal. En nog eens en nog een keer. Onbeweeglijk stond ze op het einde te wachten, maar er gebeurde niets. Of was ze al dood?

Ze hoorde een geluid, een zacht gepiep, gekerm, gesteun. Verdwaasd keek ze in het rond, toen pas naar beneden. Daar lag Imanak in het gras, door drie kogels getroffen. Terwijl hij zijn laatste stuiptrekkingen deed probeerde hij tevergeefs een lichtglimp uit haar ogen op te vangen en met een jammerlijke zucht stootte hij de laatste adem uit.

Werner sprong van het dak af en gelijktijdig opende Jos, die zijn krukken had gepakt, de voordeur.

Coca zag Werner voor zich opdoemen, een pistool op haar gericht. Ze draaide zich om en begon te rennen. De eerste seconden verwachtte ze nog de inslag van een kogel in haar rug, nek of achterhoofd maar toen die uitbleef en zij seconde na seconde vorderde, schopte ze haar schoenen uit

en, met het vochtige gras soepel onder haar voeten verend, verhoogde ze haar tempo.

De twee mannen bij het busje keken haar na. Het laatste wat ze van haar zagen waren haar witte voetzolen die wapperden over het gras, terwijl zijzelf al lang verdwenen leek te zijn.

‘Waarom schootje niet?’ vroeg Jos, die in de open deur zat met zijn krukken tussen zijn knieën.

‘Omdat ik haar wil verhoren.’ Werner liep naar Jos toe, zette zijn linkervoet op de voorband van de Mercedesbus en stopte zijn kleine automatische pistool terug in het leren foedraal dat om zijn onderbeen was gegespt.

‘Moest je dan niet achter haar aan?’

Werner schudde zijn hoofd. ‘Die wordt wel gevonden. Van mij hoeft ze niet in de gevangenis. We hebben haar man al. Die was het brein. Waar het mij om gaat zijn de adressen en de namen die ze me straks gaat leveren.’

‘Die? Die gaat nooit zingen,’ zei Jos met stellige overtuiging—

Werner lachte schamper en richtte zich weer op. ‘Er zijn zo veel manieren om ze zo ver te krijgen, vriend,’ zei hij op een vreemde zachte toon.

Jos huiverde. Hij was verkleumd tot op zijn botten en hij had dooie vingers. Als hij had moeten schieten was er gegarandeerd niets van terecht gekomen.

‘Kom op, ik breng je terug naar de stad,’ zei Werner. Hij liep om de bus heen, sloot de achterdeur en stapte voorin op de bestuurdersplaats, waar hij onder de bank zocht tot zijn hand met een sleutelbos terugkwam.

‘En die hond?’ vroeg Jos.

‘En Bodo?’ vroeg Werner.

‘En dat lijk?’Jos voelde dat hij kwaad werd maar dat wilde hij niet.

Werner stak het sleuteltje in het contact, startte, ontstak

de lichten en liet langzaam de bus terugrollen naar de weg. ‘In het handschoenenvakje ligt een flesje whisky,’ zei hij.

Jos zocht op de aangewezen plaats en vond een heupflaconnetje. ‘Jij drinkt toch niet?’ vroeg hij.

‘Jij toch ook niet?’ antwoordde Werner. ‘Maar er zijn nu eenmaal van die momenten…’

‘En dit is er een van.’ Jos ontkurkte het flesje en voor hij het aan Werner doorgaf nam hij zelf eerst een lange teug, die als vuur door hem heen vloeide.

Werner nam een slok. ‘Ah, dit hadden we nodig,’ zei hij naar adem snakkend en gaf het flesje terug. Jos schroefde het dicht en legde het weer in het kastje.

Ze waren nu op een asfaltweg en Werner begon harder te rijden. Jos dacht aan Karei de Kale en aan alles wat hij gehoord had en wat er gebeurd was en hij werd er draaierig van, maar dat was van de drank.

‘Hoe zit het nou met die dooie in mijn bed?’ vroeg hij.

Werner zei niets. Hij tuurde met samengeknepen ogen door de voorruit, zijn gezicht was maskerachtig.

Jos zei: ‘En waarom kan ik me niets herinneren?’

Werner frommelde aan zijn ketting en keek hem grinnikend van terzijde aan. ‘Dat zou je wel willen weten, hè?’