8
Dezelfde maartse regenbui die Jos bij zijn grootmoeder naar binnen had gebracht verdreef ook de bezoekers van de hondenweide in het park. Er werd haastig afscheid genomen en bazen en honden renden naar hun auto’s, die in de zijstraten rond het park geparkeerd stonden.
Maar Coca Inez had geen haast, ze hield wel van een buitje. Ze haalde een zuidwester uit haar tas die ze over haar krullen stulpte en wandelde op haar gemak terug naar haar Lancia, die op het pleintje in de Van Eeghenstraat geparkeerd stond. De nobele Imanak liep naast haar in een bedaard tempo mee.
Leo sukkelde op een afstandje achter hen aan. Inez wilde het hondje eerst negeren, maar toen ze de Lancia bereikt had en instapte zat het diertje zo meelijwekkend naar haar te kijken, met zo’n schuin kopje en schele ogen, dat Inez zich er wel over moest ontfermen.
Ze mocht naast Imanak op de achterbank en Coca Inez reed meteen door naar haar favoriete hondenshop waar ze shampoo en parfum, een wormenmiddel, vitamineprepa—
raten en een kunstkluif kocht. Ze besloot Leo een tijdje bij zich te houden tot zij een beetje was opgeknapt. Tenminste, als Eduard, die nu in Duitsland was, geen bezwaar maakte tegen de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het vuilnisbakkenras in hun huis.
‘Dem junkies!’ schold Inez, terwijl ze soepel chaufferend door het verkeer gleed en sneed.
Van haar mocht iedereen in het leven doen waar hij zin in had. Wil je junk worden? Nou best, moet je zelf weten, maar één ding: je blijft wel verantwoordelijk voor je hond. Of kat of kind, watje ook hebt.
Inez kon op dat punt spinnijdig worden. Het was toe muts, vond ze, om te zien hoe de meeste junks hun honden verwaarloosden. En waarom moesten ze eigenlijk allemaal een hond hebben? Alsof ze aan hun eigen leed niet genoeg hadden, lieten ze ook nog een beest meekreperen. Inez kon daar razend over worden.
Thuis in de torenflat in Buitenveldert stopte ze het erbarmelijk stinkende hondje meteen in een teil op het balkon. Imanak keek vaderlijk toe hoe zijn vrouwtje Leo inzeepte, afspoelde, kapte, föhnde en parfumeerde tot ze ten slotte onherkenbaar veranderd was in een pluizig speelgoedbeest.
Nadat Inez de teil had schoongeschrobd, en de vieze haardotten die in grote massa’s van Leo’s magere lijfje waren losgeweekt door de wc had gespoeld, had ze zelf een bad genomen en nu lag ze, heerlijk geurend, in haar Thaise kimono op de bank in haar kamer.
Ze bewoonde met haar man een dubbele flat. Eduard, die hier al woonde, had toen ze gingen trouwen de belendende flat er bij gekocht en een verbinding tussen de twee appartementen laten aanbrengen.
Inez was omgeven door het modernste speelgoed, videoapparatuur en banden, compactdisc, tapedeck, huiscomputer, een waterpijp met een brok van de allerbeste kashmir hasj en een zilveren doosje met een paar gram feurstklaas
boliviaanse kook, de beste die er op de Amsterdamse markt te krijgen was.
Maar al die dingen had ze niet nodig op dat moment. Ze lag op haar rug, met haar handen onder haar hoofd, door het raam naar de wolken te kijken die langs de hemel zeilden.
Ze dacht aan Karei. Sinds hun affaire, een paar zomers geleden-hoe lang ook weer? Of hoe kort, het ging allemaal zo snel - had ze hem nog wel eens in de stad gezien, steeds met lange tussenpauzes, maar daardoor had ze toch wel op een afstand kunnen volgen hoe het bergafwaarts met hem was gegaan.
Ooit had Eduard haar voor de keuze gesteld: of Karei of hem. En dat niet omdat hij een jaloerse hoorndrager was, maar omdat hij informatie had binnen gekregen via zijn eigen circuits, dat Karei af en toe met vrienden chineesde, heroïne rookte. En Eduard stond eenvoudig niet toe dat zijn vrouw met een heroïnegebruiker omging. Van de ene dag op de andere had ze met Karei gekapt en de volgende ochtend was ze met Eduard naar Hawaï vertrokken. Het was in de stad de roddel van de nacht geweest. Iedereen was verontwaardigd dat ze Karei, waar ze openlijk dol op was geweest, zo hardvochtig liet stikken. Maar niemand wist toen nog wat Eduard al wist.
Eduard met z’n zilveren slapen, z’n lenige figuur dat hij op peil hield met joggen, scuba-diving en delta-vliegen. Eduard met z’n onberispelijke kleren, zijn verzorgde bruine handen, z’n militaire snor, z’n connecties in de hoogste kringen, z’n imago als bona fide zakenman en ten slotte, en dat was de spil waar alles om draaide, zijn gewetenloze schurkenziel, waar al die andere eigenschappen ondergeschikt aan waren.
Inez had hem ontmoet toen ze kook dielde. Hij was bij haar geïntroduceerd door een klant van haar, een chirurg die met zijn vriendin in bed wel eens cocaïne gebruikte
Coca - sommige mensen kenden Coca Inez als Coca, anderen als Inez - had in die tijd een kleine maar luxe cliëntèle, die bestond uit popmuzikanten, showbusinessfiguren, nichten, weekbladjournalisten, modedokters en wat daar om heen draaide. Veel vrouwen. Volgens Inez was cocaïne een vrouwendrug. De exquise kik van kook, zei zij, paste beter bij vrouwen dan bij mannen. Vrouwen konden beter met coke omgaan, gingen niet zo gauw voor de bijl. Je had ware cokeladies, vrouwen die er zo mee vergroeid waren dat hun uiterlijk, garderobe en mannen er door bepaald werden.
Zelf was ze tot haar huwelijk ook zo’n kookleedie geweest, een leven van snuiven, feestjes, veel champagne en af en toe een beetje sex. Maar het is niet goed voor je gezondheid en vooral niet voorje neus. Eduard, die een zeer matige gebruiker was, een enkele keer trakteerde hij zichzelf op iets héél bijzonders, zei bovendien dat coke karakterdeforme-rend was, wat wilde zeggen, zei hij, dat regelmatige gebruikers de neiging hadden om de wilde plannen die ze bedachten als ze high waren ook in werkelijkheid uit te voeren, hetgeen onherroepelijk leidde tot rokende puinhopen, gestrande huwelijken en faillissementen. Twee weken nadat Eduard bij Coca in de Jordaan, waar ze toen woonde, kook had geskoord, waren ze uitgegaan. Ze hadden gedineerd in 1’Europe, gedanst in de Mazzo en in zijn Buitenveldertse flat waren ze naar bed gegaan.
De volgende ochtend toen ze haar ogen opende, lag Eduard klaarwakker, op één elleboog leunend, naar haar te kijken.
Ze paarden zwijgend, daarna zei hij: ‘Alsjij met coke dealen stopt dan beloof ik jou een heel ander avontuur.’
‘Goed,’ zei ze.
Hij vroeg: ‘Wil je met me trouwen?’
‘Graag,’ had ze geantwoord.
Inmiddels hadden ze een kasteeltje in Ierland verworven, een flat in New York, een eilandje voor de kust van Thailand, een supermarkt in Arizona, landbouwgrond in Spanje en Oostenrijk en hier en daar verspreid in Nederland en Frankrijk nog wat kleine huisjes op het platteland, voor vakanties en om onder te duiken.
Ze waren nu bezig met het afbouwen van hun handel. Binnen een jaar hoopten ze er helemaal mee gestopt te zijn en ze waren van plan om de rest van hun leven van hun bezittingen en geld te genieten.
Eduard, die veel op reis was — hij had ook nog grote legale zakelijke belangen - begreep heel goed dat zij niet thuis kon blijven zitten kniezen en hij stond haar toe om vriendjes te hebben, als dat maar discreet gebeurde. Dus sliep ze af en toe met een van de ‘jongens’ van de hondenweide. Het waren onschuldige affaires, voor de gezelligheid, om een beetje bezig te zijn.
Tot ze Kareltje ontmoette. Die verhouding ging verder. Een zomer lang bezocht ze met haar beau de bars en casino’s op de Wallen en wie weet wat het allemaal nog had kunnen worden als de junk niet in zijn leven was gekomen.
Enniewee, dat is nu allemaal in de paast, dacht Inez. Ze richtte zich op en keek naar Leo, die naast Imanak, haar beschermer, als een moddervlek voor de centrale verwarming op het tapijt lag.
‘Leo!’ Leo richtte haar kopje op en haar staartstompje roffelde op het vloerkleed.
‘Dag Leootje!’
Roffel, roffel.
‘Waar is baasje dan? Gaan we morgen weer naar baasje toe?’
‘Woef…’ antwoordde Leo. Maar Coca Inez kon geen hondentaal verstaan.
De telefoon ging. Inez verwachtte een telefoontje van
Eduard uit Frankfurt. Hij zou contact opnemen als alles geregeld was, dat kon om een uur of vier zijn. Het was nu tegen drieën, dus dan was het wel heel vlot verlopen.
Ze pakte de hoorn van de haak.
‘Ja schat?’
Maar hij was het niet. ‘Is dat Inez?’ Ze kende de stem wel, maar kon deze niet meteen thuisbrengen.
‘Wie is dat?’
‘Bodo.’
Haar hart begon te bonzen. Hoe kwam hij erbij om haar thuis op te bellen? En hoe kwam hij in hemelsnaam aan dit nummer, dat geheim was en alleen maar door een paar naaste familieleden werd gebruikt?
‘Hee hallo…’ zei ze, zo luchtig mogelijk.
Hij nam haar toon onmiddellijk over.
‘Weetje nog die boot die ikje wilde laten zien?’ vroeg hij, op een toon alsof ze op intieme, of in ieder geval zeer vriendschappelijke voet met elkaar stonden.
Boot? Boot? Ze dacht-koortsachtig na, tot ze zich realiseerde dat hij natuurlijk dé boot bedoelde, Mikkie’s gokboot, waar ze elkaar soms ontmoetten.
Ze hadden nog andere plekken: de paardenkoersen in Hilversum, het strand in Zandvoort, de Albert Cuyp-markt. Bij iedere ontmoeting spraken ze een nieuwe lokatie voor de volgende keer af.
Ze zouden elkaar pas weer zien als Eduard terug was uit Frankfurt, over drie dagen. Op Mikkie’s boot inderdaad. Waarom belde hij haar dan nu op? Dat ging dwars tegen iedere afspraak in. Ze hield haar hoofd koel. ‘O, die boot!’ lachte ze. ‘Ja natuurlijk. Maar ik heb nu absoluut geen tijd. Volgende week misschien.’
Hij lachte kil. ‘Straks om vier uur. Iemand wil jou ontmoeten. Lijkt mij zeer, zeer belangrijk voor je.’
Fukjoe, dacht ze, maar ze zei: ‘Misschien,’ en ze hing op.
Ze lag een tijd na te denken. Het klopte niet. In verband
met het risico dat de telefoon afgeluisterd kon worden mocht Bodo niet opbellen. Er mocht nóóit door de telefoon over zaken gesproken worden. En hoe kwam hij aan het nummer?
Iemand wiljou ontmoeten, had hij gezegd. Om vier uur. op de boot. Fukjoe eshol, naar mij kun je fluiten.
Ze kwam overeind, pakte het origineel antiek zilveren Aztekendoosje, gestolen uit een museum in Mexico City. waarin ze haar stash bewaarde, strooide een flinke lepel co-caïnekristallen op een spiegeltje en begon deze met een stalen mesje fijn te snijden.
Van het poeder dat ze verkreeg vormde ze een streepje van een centimeter of drie en een paar millimeter dik, het lijntje. Ze snoof het op door haar gouden cokepijpje, een cadeautje van Eduard.
Ze liet zich achterover in de kussens vallen, om te gaan genieten, maar, zoals wel vaker gebeurde, activeerde de cocaïne haar paranoia. Een vraag begon als een lampje aan en uit te flitsen: Wat wil die vent? Wat wil die vent?
De honden voelden dat er iets aan de hand was. Imanak stond op, liep naar haar toe en legde een zware poot over haar borsten. Het bijna erotische gebaar kalmeerde haar onmiddellijk. Ze keerde haar hoofd naar hem toe, legde een hand op zijn kop en een tijdlang staarden ze elkaar aan, hond en vrouwtje, allebei hadden ze grote, zachte, vragende, bruine ogen.
Leo lag bescheiden op een afstand toe te kijken, hoewel ze dolgraag ook geaaid had willen worden door dat heerlijke mens. Na het bad was er langzamerhand een plannetje in haar kop gerijpt. Ze had besloten dat ze bij Inez zou blijven Die wist nu nog niet dat haar baasje dood was, maar als ze dat straks te weten zou komen, wat dan? Het asiel?
Zelf had Leo daarmee geen ervaring, maar ze had er zulke verschrikkelijke verhalen over gehoord dat ze nog lieve:
dood ging dan in het asiel terecht te komen. Maar ‘t liefst had ze natuurlijk een goed huis, met een lief vrouwtje en een rechtvaardige baas, warmte, veiligheid en kameraadschap. Dat alles was hier te vinden. Dit was de eerste en enige keer in haar leven dat ze zo’n kans kreeg, dus wilde ze alles op alles zetten om er te blijven. Alleen het eten viel tegen. Leo had gehoopt op een maaltijd met biefstuk, op z’n minst run-derhart of pens. Maar ze kreeg een blikje prut van hetzelfde merk als bij Karei de Kale. Inez had het speciaal voor haar in huis moeten halen want Imanak vrat geen vlees, ook niet als het vers was. Hij leefde van chocoladetaart en dan niet zo maar elke taart, nee, hij moest een speciaal diepvriesmerk. Zandkoekjes lustte hij ook wel.
Hoe Imanak aan die eigenaardige voorkeur, of neiging, om niet te zeggen afwijking, was gekomen kon Leo niet te weten komen, want Imanak wenste daar niet over te praten. Leo, al was ze maar een onopgevoed straathondje, voelde best aan dat hier sprake was van iets geheimzinnigs, iets heel dieps, en besloot te zwijgen als een graf. Stelje voor dat ze in het park te weten zouden komen dat de machtige Imanak een afkeer van vlees had.
Zelf kon het Leo niets schelen wat ze at, als haar buik maar vol kwam. Ze was nu eenmaal een mormel uit de vuilnisbak. Haar moeder was een poedel en haar vader een halve spaniel. En er zat ook nog een scheutje tekkel bij, dus wat hield je over? Een vierkant doosje met korte uitsteeksels en een snoet als een stuk steenkool, zo had ze zichzelf eens in het Vondelpark horen beschrijven door een rashondenfokker.
En Inez, de prachtige Coca Inez die op een meter afstand van haar lag te flirten met Imanak, was er ook zo een. Eens in de zoveel tijd stuurde ze Imanak naar een kennel op het platteland om reinrassige teven te dekken. De kans was groot dat zij alleen rashonden in huis wilde hebben.
Toch ging Leo proberen te blijven. Als straathond had ze
geleerd dat de belangrijkste kracht om te overleven de wil is en ze was dan wel een onooglijk en fysiek zwak beestje, maar ze wist van zichzelf dat ze wel degelijk een willetje had dat niet gemakkelijk te breken was.
Weer ging de telefoon. Dit keer was het Eduard. Zijn krullerige pijptabak-stem kroop Inez’ oren binnen. ‘Darling?’
‘O schat, heerlijk datje belt. Waar ben je?’
‘Op m’n hotelkamer.’
Ze stelde zich voor hoe hij in zijn Amerikaanse boxershorts met naakt bovenlijf op het hotelbed lag, een glas whisky in z’n ene, de telefoonhoorn in de andere hand, de bruyèrepijp tussen zijn tanden geklemd. De televisie stond aan, ze hoorde in de verte een Duitse stem bassen. Eduard was achter in de veertig maar hij had de lichamelijke conditie van een jongeman. Zijn favoriete plaatsen voor vergaderingen en transacties waren dan ook sauna’s, fitnessclubs, tennisbanen, golflinks, maneges, skipistes en zwembaden.
‘Hoe gaat het met je zaken?’ vroeg ze.
Ze hoorde hoe hij de pijp uit zijn mond nam voor hij antwoordde. ‘Tja… niet zo denderend… Dat wil zeggen, het duurt allemaal wat langer dan ik dacht, maar het zal wel lukken.’ Hij wachtte even en kuchte voor hij verder ging: ‘Vanavond om tien uur ben ik uitgenodigd om te dineren.’
Dit was een boodschap in code, die inhield dat hij over precies tien uur, het was nu kwart over drie, ze noteerde de tijd op een bloknoot, weer zou opbellen.
Ze babbelden even en ze vertelde dat ze in het park een zwerfhondje had gevonden. Dat het hondje van haar ex-lover was zei ze er niet bij.
‘Hm,’ knorde Eduard, ‘zorg wel dat hij de deur uit is voor ik terug ben.’
‘Maar goed datje een beetje vertraagd bent,’ zei ze, “t beestje moet een beetje aansterken.’ Ze wilde hem op de hoogte brengen van Bodo’s telefoontje. ‘Zeg, je weet wel,
die kennis van me uit dat Indische restaurant…’
‘Die zo goed in karate is?’ vroeg hij onmiddellijk, zonder een spoor van verbazing.
‘Ja die…’ Wat was hij toch snel en alert. ‘We hebben ‘t met hem toen ook over die boot gehad, weet je nog?’
Nu aarzelde hij. Ze hoorde zijn pijp reutelen, terwijl hij nadacht. ‘Ja vaag…’ zei hij vaag.
‘Hij belde net op om te zeggen dat hij mij om vier uur zijn boot wil laten zien. Ik antwoordde dat ik geen tijd had, maar hij zei dat het niet anders kon omdat hij me aan iemand voor wil stellen. Nou weet ik niet wat ik doen moet.’
De pijp pruttelde weer, daarna bleef het een tijdje stil.
‘Du Liebchen, kommst du schon?’ hoorde ze nu een zwoele vrouwenstem zeggen.
‘Heb je een dame op de kamer?’ vroeg ze.
‘Mariene Dietrich in de Blauwe Engel,’ antwoordde hij serieus. Eduard was altijd serieus, dat was zo aantrekkelijk in hem.
‘Ga maar naar die boot toe,’ zei hij. ‘Dat lijkt me wel goed. En vertel me later wat daar gebeurd is.’
‘Goed mijn lief.’
Ze voelde de spanning als water wegvloeien en eindelijk begon de cocaïne te sneeuwen in haar hoofd. Zo noemde ze het gevoel dat nu over haar kwam en dat haar altijd weer deed denken aan een sneeuwbui in een stille winternacht. Het geluidloze waarmee de maagdelijke vlokken vallen, de rust die over het land komt als het sneeuwtapijt zich begint op te hopen, daarmee vergeleek Coca Inez goeie cocaïne. Koel en toch warm, vredig en toch actief.
Soms leek het of Eduard helderziende was. Hij begon haar de geile dingetjes toe te fluisteren die hij zei als ze samen waren. Ogenblikkelijk was ze opgewonden en ze legde haar vrije linkerhand in haar schoot. Ze kon door de telefoon alle bewegingen volgen die hij moest maken om zijn pijp neer te leggen op het nachtkastje. In haar verbeelding zag ze hoe hij
zich eveneens languit uitstrekte en hoe zijn welgeschapen lid langzaam begon te zwellen tot het zijn totale, kolossale afmetingen had aangenomen.