29
Een Oberst van de Militärische Abschirmungs Dienst had, toen hij in zijn diensttijd gevraagd was om bij de mad te komen werken, tijdens een oriëntatiegesprek tegen hem gezegd: ‘Over jou wordt nog eens een boek geschreven.’ Dat hij dat tegen alle kandidaten zei kon Herbert Schetsky niet weten.
Hij was de laatstgeborene van een twee-eiige tweeling. Hun vader was directeur van de Stadsreiniging in Rostock, ddr, de moeder actrice. Op hun zestiende waren de twee onafscheidelijke broers naar het Westen gevlucht. Werner,
de oudste, die in alles de toon aangaf en het vluchtplan had bedacht, liep voorop en stapte in de laatste honderd meter van de strook niemandsland waar ze bijna doorheen waren gekropen, op een mijn. Herbert zag hem op twintig meter afstand als een pompoen uit elkaar spatten. Zelfbereikte hij, ondanks een batterij machinegeweren die automatisch was gaan schieten, ongeschonden de andere kant, waar Bundes Grenzschutz-soldaten hem met koffie en koek stonden op te wachten.
Hij kwam in een opvangkamp voor vluchtelingen uit de ddr terecht, later op een internaat. Plotseling was hij alleen en nog maar zestien jaar. Het verlies van zijn broer maakte hem nog geslotener dan hij was geweest. Hij was een knappe, atletische jongen, toch was hij niet meer dan een soort schim. Niemand wist dat dit een zelfverkozen rol was. Vroeger leefde hij in de schaduw van zijn broer, na diens dood bleef hij op zoek naar een veilige plek waar hij onzichtbaar kon zijn. Want hij droeg een geheim met zich mee. Veel mannen dachten dat hij homo was, maar vrouwen wisten dat dat niet zo was. Maar de meeste mensen, mannen en vrouwen, zagen hem niet. En dat was wat hij wilde. Want Herbert was laf. Wat hij te verbergen had was een aangeboren, met zijn hele karakter en wezen verweven, intense lafheid die, als hij niet beteugeld werd, hem zou veranderen in een kruiperige kwezel.
Als kind was hij al een verdienstelijk verradertje. Zijn broer Werner bijvoorbeeld had nooit geweten dat de mooie Gisela hem niet meer wilde zien omdat ze van Herbert had gehoord dat hij wel eens naar de meisjes onder de brug ging. Toen zij het uitmaakte vatte de smoorverliefde Werner het plan op om naar het Westen uit te wijken, waardoor Herbert indirect schuldig werd aan zijn dood.
Een paar maanden na zijn vlucht naar het Westen ontmaskerde hij in het vluchtelingenkamp een ddr-spion, later op het internaat werd hij een informant van de leiding.
Hij nam vrijwillig dienst in de Bundeswehr en betrapte een paar soldaten bij een wapendiefstal. Zo kwam hij in de mad terecht. Hij kreeg een opleiding in het contraspionagewerk, voornamelijk achtervolgen, afluisteren en observeren. Later deed hij stages bij allerlei diensten. Hij werd naar verschillende opleidingen en academies gestuurd en lange tijd werd er door zijn superieuren over nagedacht of hij als geheim agent in het buitenland inzetbaar was, maar op grond van zijn ddr-afkomst besloten ze dat hij bij de politie toch beter op zijn plaats was. Zijn staat van dienst was onberispelijk, politiek werd hij volledig betrouwbaar geacht, maar zijn ddr-achtergrond maakte hem nu eenmaal kwetsbaar als spion.
Hij begon als hoofdinspecteur bij de Kriminal Polizei in Frankfurt, maakte daar een komeetachtige carrière. Onder zijn leiding deelde het Rauschgiftdezernat een paar dreunen uit in de drugswereld. Hij maakte naam, ook in politieke kringen. En toen er op het allerhoogste niveau besloten werd dat de strijd tegen de drugs prioriteit moest krijgen en er een geheime Dienststelle für Rauschgiftbekampfung werd gecreëerd die speciale volmachten kreeg die de politie niet had, werd hij daar ook bij gevraagd. Eindelijk was hij op zijn plaats.
Hij maakte een studiereis door Azië, en in Berlijn en Londen bestudeerde hij drugsgebruikers tot hij een aantal dingen had gezien, gehoord, die hij de zijne maakte: kleding, jargon, leefgewoontes, dat moest allemaal kloppen. Hij bouwde een undercover-persoonlijkheid op, die gedeeltelijk gebaseerd was op zijn broer, die een fanatieke religieuze kant had gehad die hem zelf vreemd was.
Amsterdam was zijn eerste opdracht. Na een paar maanden had hij drie grote Nederlandse drugsdealers achter Duitse tralies. Het was buitenlandse politiediensten en ambtenaren niet geoorloofd op Nederlands grondgebied te opereren en van de plaatselijke autoriteiten ondervond hij
niets dan tegenwerking, maar de dea op de Amerikaanse ambassade in Den Haag en de Fransen en Zweden die in Nederland ook politiemensen hadden gestationeerd, waren zeer enthousiast over zijn aanpak en resultaten en gaven hem de medewerking waar hij om vroeg. Bonn had geheime fondsen ter beschikking gesteld en daarmee slaagde hij erin om Karate Bodo, die een belangrijke contactman van de drugshandel was, aan zijn kant te krijgen. In de Amsterdamse onderwereld presenteerde hij zich als een ex-junkie die jezusfreak was geworden en een kruistocht tegen de heroïnehandel was begonnen.
Maar hoe lang kon hij dit nog volhouden? In de afgelopen maanden was er al een paar keer op hem geschoten, ‘s Nachts, als hij thuiskwam in het gemeubileerde appartementje in de jordaan dat hij gehuurd had, zat hij uren op zijn knieën voor de pleebak, dan kotste hij de longen uit zijn lijf. Want hij bleef laf. Diep en intens laf. Een lafheid die nooit te veranderen zou zijn, waar hij van hield, die hij voedde door zijn riskante schaduwbestaan.
Zijn diepe afkeer van drugs kwam hem in zijn werk goed van pas, want daardoor kon hij er een persoonlijke zaak van maken. Het is in de spionage een geaccepteerd feit datje beter voor een ideaal dan voor materiële zaken kunt spioneren. Beter wil zeggen veiliger en met meer resultaat.
Hij was nu zes maanden in Amsterdam. Een stad die hij haatte vanwege haar veel geroemde tolerantie, die in werkelijkheid luiheid en corruptie was. De hoofdstedelijke politie was, naar zijn normen, ondeskundig, slecht geleid, onervaren, zonder discipline en idealen, corrupt. Op alle niveaus werd er gestolen en werden er steekpenningen aangenomen. Dergelijke toestanden had hij alleen eerder op zijn studiereis in Azië gezien.
In de cafés, restaurants, theaters in de stad werd openlijk, ook door vrouwen, haschisch gerookt. Hoge magistraten en ambtenaren tolereerden dat hun kinderen marihuana en
haschisch gebruikten, en sommigen onder hen gebruikten het zelf! Artsen schreven probleemloos recepten uit voor heroïne, methadon en andere verslavende stoffen. Er waren overheidsprogramma’s om verslaafden methadon en nu ook al heroïne te verstrekken. In plaats van hen, zoals in de Bondsrepubliek, eenvoudig te laten verrekken of in de gevangenis te stoppen. Herbert Schetsky was een voorstander van strafkampen voor junkies, waar ze gedwongen afkickten en zwaar lichamelijk werk moesten verrichten. Wat dat betreft kon het Westen iets van het Oosten leren. Neem China. Toen Mao aan de macht kwam waren er in China miljoenen opiumverslaafden. Daarmee werd korte metten gemaakt: ze konden afkicken of voor het vuurpeloton, dat ruimde snel op. Radicale oplossingen daar was commissaris Schetsky ook een voorstander van. De doodstraf voor dealers en smokkelaars, bijvoorbeeld.
De eerste Amsterdamse dealer die hij naar Duitsland wist te lokken kreeg tien jaar. De tweede acht en de derde twaalf. Eduard en Coca, Käse und Katze, was voorlopig zijn laatste zaak in Holland, want zijn cover begon in de gaten te lopen. Het was de bedoeling dat hij naar Parijs zou gaan, om daar in een rustig baantje bij Interpol even te pauzeren. Voor hij aan Käse und Katze begonnen was had hij eerst alle dossiers, ook uit de vs en Latijns-Amerika, doorgenomen en hij schatte dat een goeie aanklager Eduard wel voor een jaar of acht achter slot en grendel kon krijgen. Maar door de brand was de auto met de bewijslast verloren gegaan. Daarmee was de hele actie geflopt. Eduard had toch gewonnen. Hij kreeg nu in het beste geval een paar jaar wegens brandstichting. En voor Coca was er wat de Hollanders tbr noemden, een heel verstandige maatregel, waarmee de Staat lastige delinquenten levenslang kon opbergen. Helemaal blöde waren die kaaskoppen nou ook weer niet.
Maar niettemin had hij het gevoel van een totale mislukking.
Een keer, tijdens een psychologisch onderzoek toen hij toetrad tot de politie, had Schetsky met een psychiater over zijn lafheid gesproken. Deze dokter had hem zo weten te ontspannen dat hij zich had blootgegeven. Hij moest op een bank liggen, zijn spieren ontspannen, te beginnen bij zijn tenen, zijn voeten, kuiten, tot aan zijn kruin toe, en toen was hij over zijn lafheid gaan praten, gaan vertellen hoe de lafheid hem voedde. Hij wist niet dat de dokter hem, door middel van een eenvoudige ontspanningsoefening, in een lichte hypnotische staat had gebracht. Na afloop kreeg hij op een tape te horen wat hij allemaal gezegd had. Hij geneerde zich zo dat hij zijn sollicitatie wilde intrekken, maar de dokter bleek heel tevreden over hem te zijn en stuurde hem naar een obscuur adresje in Bremen waar een duistere figuur technieken voor zelfhypnose onderwees. Deze bracht Schetsky een paar ademhalings-en ontspanningsoefeningen bij, waarmee hij zichzelf in moeilijke situaties onder de duim kon houden. Hij was een vlijtige leerling. Dagelijks zat hij een uu^ te ademen en te ontspannen en opdrachten aan zichzelf te herhalen. Al snel zag hij de eerste resultaten: door middel van zelfhypnose hield hij op met roken. De hypnoseleraar, die zich Herr Doktor Leon liet noemen - later ontdekte Schetsky dat Dokter Leon arts in een concentratiekamp was geweest - leerde hem vervolgens ook anderen te hypnotiseren. Hij had er aanleg voor. Speciaal bij verhoren kwam hypnose goed van pas. Met behulp van een gouden kruis dat hij altijd om zijn nek droeg, bracht hij zijn slachtoffers onder hypnose, waarna hij ze liet vertellen wat hij wilde weten. Het stond in zijn dossier als speciale vaardigheid vermeld: handwapenspecialist, karate, hypnotiseur.
Hoewel commissaris Schetsky officieel deel uitmaakte van de Duitse politie kreeg hij ook veel medewerking van de geheime dienst op de ambassade in Den Haag. De dienst
speelde hem Papa Schmidt toe. De oude Schmidt was een Funker, een specialist in radiocommunicatie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij bij de Abwehr en had hij m Nederland illegale zenders opgespoord. In die tijd was hij met een Nederlandse getrouwd en toen er na de oorlog weer een Duitse diplomatieke vertegenwoordiging in Den Haag kwam bemande Papa Schmidt de radiokamer. Hij was nu gepensioneerd en woonde met Mutti Schmidt in Scheveningen, maar hij was zo vitaal en zo’n goeie vakman, dat hij nog steeds als freelancer gevraagd werd. Op Herberts wens had hij het Mercedesbusje omgebouwd tot rijdende afluisterpost en communicatiecentrum met de Dienststelle in Frankfurt. Bodo was de chauffeur, Papa Schmidt zat in de laadruimte tussen de luisteren zendapparatuur en Schetsky’s plaats was voorin, naast Bodo. Papa Schmidt noemde hem Herr Oberst. ‘Jawohl Herr Oberst, bitte Herr Oberst.’
Papa Schmidt was een gemütliche man. Zijn hele leven had hij zittend, luisterend door koptelefoons doorgebracht en misschien daardoor had hij een gruwelijke hekel aan lopen ontwikkeld. Hij hield van bier en varkenspoten met mosterd en hij was kogelrond, op de Duitse manier, met van dat harde vlees. Hoewel hij zijn leven lang in het buitenland woonde, of misschien daarom, droeg hij bij voorkeur Tiroler hoedjes met gemzenpluimen, groene loden jassen en leren kniebroeken. Hij zei dat die kleren hem onzichtbaar maakten.
Vanaf het begin van operatie Käse und Katze voelde Schetsky zich unheimisch. Eduard, zoals hij hem uit de dossiers kende, boezemde hem diep ontzag in. Instinctief wist hij dat Eduard iemand was die hij nooit zou kunnen hypnotiseren. Voor Coca interesseerde hij zich een stuk minder. Hij zag Eduard als een supermisdadiger en Coca als zijn hulpje en sloerie. Maar het bleek veel makkelijker te zijn om hem naar
Duitsland te lokken dat hij had gedacht, terwijl zij ongrijpbaar bleef. Hij had bijvoorbeeld geen rekening gehouden met haar hond en ze bleek ook een lijfwacht te hebben, ene Despin, een invalide die niet van haar zijde week en al hun plannen doorkruiste.
Mikkie’s boot werd al een tijdlang geobserveerd door Freddie, een dea-man, omdat deze het vermoeden had dat Mikkie een rol speelde in een drugslijn naar de vs. Freddie wilde afluisterapparatuur op de boot plaatsen en Schetsky wilde hem daar wel bij helpen als Freddie hem op zijn beurt hielp om dat mens naar Frankfurt te lokken. Ze hadden een hele intrige opgebouwd, maar niet op die hond gerekend en het werd een falikante mislukking. En vanaf dat moment bleef Despin continu in haar gezelschap.
En nu, een dag later, zat hij met deze man, die helemaal geen bodyguard van Coca Cola bleek te zijn maar naar eigen zeggen toevallig in haar gezelschap terecht was gekomen, in het Mercedesbusje. Papa Schmidt en Bodo waren dood, de bewijslast tegen Eduard was verloren gegaan, Coca was gek geworden en zijn eigen cover was naar de maan omdat hij nu aan Despin zat te vertellen wat er gebeurd was. Niet alles natuurlijk. Hij vertelde bijvoorbeeld niet dat hij, Kriminal Kommissar Herbert Schetsky, wiens taakomschrijving geparafeerd was door een kabinetsminister van de Bondsrepubliek, een zepert had gehaald. Op z’n minst was het een knauw in zijn carrière, maar het kon nog veel erger. Als ze daheim ooit te weten zouden komen wat er echt gebeurd was dan zag hij zich de rest van zijn leven doorbrengen achter een bureau van de verkeerspolitie in zeg maar Karlsruhe.
Vanaf het begin waren er voortekens geweest waardoor hij het gevoel had dat de trein uit de rails liep. Het sterkst was dat wel vanavond geweest, toen hij die dooie rat op z’n kop kreeg. Hij was toen notabene op het punt gekomen om
de zaak af te breken, om de chef in Frankfurt te bellen en…
Het Mercedesbusje stond in de straat waar Despin woonde, schuin tegenover het koffiehuis. Bodo zat in het busje bij de apparatuur. Hij had Papa Schmidts taak overgenomen zolang er geen vervanger uit Frankfurt kwam, maar hij was ongeoefend en bracht er niet veel van terecht en onderweg waren ze Coca een paar keer kwijtgeraakt.
Maar nu zat ze binnen in het koffiehuis. Schetsky had door een kier in het gordijn gezien dat ze met Despin zat te praten. Er waren nog een paar andere gasten, die hij niet kende.
Schetsky liep terug, bleef aan de overkant in het donker staan luisteren naar de geluiden in de straat en dacht na.
‘s Middags had hij Coca opgebeld en gezegd dat ze naar het Duitse nieuws op de kabeltelevisie moest kijken. Van de chef had hij gedaan gekregen dat er, speciaal om Coca te entertainen, een filmpje in de Tagesschau werd vertoond. Maar nu zat ze in dat koffiehuis te babbelen met haar lijfwacht. God, wat konden die mensen kletsen in deze stad! Zou ze er wel naar gaan kijken? Alles wees erop dat ze het vergeten was en hij wanhoopte voor de zoveelste keer en vroeg zich af of hij niet definitief de zaak moest afblazen, toen de deur van het koffiehuis open ging. Er verscheen een gestalte in de deuropening die zich even scherp aftekende tegen het licht en het was alsof hij een rode stralenkrans om zijn hoofd droeg. Hij liep naar voren en maakte een zwaaiende beweging waardoor het leek of hij Schetsky in het donker toewuifde, terwijl hij hem toch onmogelijk kon zien.
Enkele seconden later voelde Schetsky een doffe dreun op zijn kop, alsof hij met een met zand gevulde kous werd neergeslagen.
Het schemerde zwart en grijs voor zijn ogen. Hij zakte door zijn knieën en terwijl hij viel tastte hij naar zijn pistool,
verborgen onder zijn broekspijp. Toen zag hij voor zijn voeten op straat een dikke, dooie rat neerploffen. Hij probeerde nog om het lijkje te ontwijken maar viel er met zijn knieën bovenop en hoorde de botjes kraken.
In een flits zag hij de overeenkomst tussen dit walgelijke, maar onbenullige gebeuren en de dood van Papa Schmidt, de vorige dag.