6
Ze had hem uitgekleed en hij haar en ze lagen in eikaars armen op het bankje. Haar verhaal zei hem weinig. Hij herinnerde zich niets. Ja, vage flarden, mist, waarin een schim opdoemde. Karei die aan tafel zat? Het was te ver weg. Maar het dikke lijk, dat was vlakbij. Hij probeerde om even nergens aan te denken.
Buiten achter het gordijn schuifelde het publiek langs het raam. In de verte blerde een ambulance en de Oude Kerk begon een riedel te beieren.
‘Half een,’ zei Josefina.
‘Schat,’ zei Jos, ‘maak je niet druk over de tijd. Ik heb tien ruggen op zak.’
Ze nam zijn hoofd tussen haar handen en keek hem streng aan.
‘Je weet toch dat ik geen poen van jou aanneem?’
Hij begroef zijn gezicht tussen haar borsten die hard en
koel als marmer waren. Ze scheen wel tien armen te hebben die als slurven of tentakels om hem heen gleden, en hem kneedden, voelden en knepen en toen ze kusten vochten hun tongen met elkaar als twee slangen in de paringsdans.
‘Voor jou doe ik alles, schat,’ hijgde ze en ze deed alles voor hem, wat geen klant ooit mee zou maken.
Later poedelde ze zijn pik in de wasbak en hij vroeg terloops: ‘Weet jij waar Bodo tegenwoordig uithangt?’
‘Die zeikerd? Nee, maar ik kan ‘t wel voorje uitvinden.’
Haar kalme handen, die zijn lid liefdevol en tegelijk met respect behandelden, herinnerden hem aan de verpleegsters in het ziekenhuis.
‘Ja, zou je dat voor me willen doen?’
Terwijl hij zich afdroogde belde zij met een broer. Ze had een hele stam broers en zusters, hele en halve neven en nichten, verspreid over de stad. Een van deze broers was een kickboxer die met Bodcrte maken had, Jos had wel eens iets gehoord maar wist de finesses niet meer.
Josefina sprak Shranang, maar eindigde het telefoongesprek in het Nederlands: ‘Goed m’n lieve schat, en zeg tegen je vrouwtje dat ze niet moet vergeten om die pillen te blijven nemen. Doei!’ Ze hing op en sloeg een arm om Jos heen die begonnen was zich aan te kleden. ‘Je kan Bodo meestal ‘s middags op het Leidseplein vinden. Daar schijnt hij dan backgammon te spelen. Tot een uur of vijf. Als het te druk wordt gaat hij pleite.’
‘Bedankt.’
Ze verdween achter een gordijntje om zich te wassen en te verzorgen.
‘Mijn broer zegt datje met Bodo voorzichtig moet zijn.’
‘Ja, hij is goed in karate,’ zei Jos, die zich met veel moeite weer in zijn broek had gewurmd. Hij realiseerde zich dat hij haar nog steeds niet op de hoogte had gebracht van de
vondst in zijn bed, maar hij wist niet hoe hij daarover moest beginnen. Hij probeerde het nog een keer: ‘Josefina… er zijn een paar dingen aan de hand… ik weet ook niet precies… ik ben bezig…’ Hij voelde dat hij zat te stuntelen, wachtte even en hervatte: ‘Ik moet vanmiddag wat mensen in de stad spreken. Heb je geen zin om met me mee te gaan?’
‘Nu?’ vroeg ze, perplex. Ze kwam weer te voorschijn, trok het gouden kruis van haar rode stretchpakje strak en keek koket in de spiegel. Met haar gele nagellak zag ze er uit als een zwarte panter.
‘En m’n uren dan? Ik moet toch werken?’
‘Ik heb poen genoeg.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Als ik ‘t eerder geweten had, had Amerikaanse Annie het kastje kunnen hebben… of Rosa-munde. Ik kan het zakie onmogelijk leeg laten staan. Maar we kunnen straks toch afspreken, na m’n werk?’
‘Oké, kom ik je om zes uur ophalen.’
‘Nee nee,’ zei ze haastig. ‘Dat zei je eergisteren ook, toen heb ik al die tijd op straat staan wachten.’
Hij wist niet wat hij daarop zeggen moest, haalde zijn schouders op en begon op te staan.
‘Laten we dan afspreken in café De Piraat, dan gaan we een stukje eten.’
‘Goed.’
Ze liepen naar de voordeur. Terwijl ze hem omhelsde vroeg ze: ‘Wat ga je nu doen?’
‘Kareis begrafenis regelen.’
Hij dacht aan de dikke dode in zijn eigen bed en vroeg zich vertwijfeld af hoe hij dat monster moest laten verdwijnen. Maar weer zei hij er niets over tegen Josefina, die de kleine zweetdruppeltjes die ze op zijn bovenlip en voorhoofd zag verschijnen met het puntje van haar tong weglik-te.
Even later liep hij op de Achterburgwal. Aan de overkant
van de smalle gracht, tussen de grote sexpaleizen, zag hij zijn geboortehuis. Er was nu een speelclub gevestigd waar hij ook wel eens kwam. In de slaapkamer waar hij verwekt was, stond een blackjack-tafel. De bedrijfsleider, een neef van hem, stond in hemdsmouwen in de voordeur te praten met de chauffeur van een brouwerij, die biervaten kwam afleveren. Achter de bierwagen begon zich een file te vormen en sommige automobilisten waren al in hun ochtendblad verdiept omdat ze wel wisten dat het lang kon gaan duren.
Hij liep verder. Daar verderop had Kareltje de Kale gewoond. Ze waren praktisch buurjongens geweest. Dit was zijn wereldje. Hij was er opgegroeid, kende er iedere meter, voelde zich er mee verbonden. Hij had zo zijn eigen ideeën over de recente ontwikkelingen op de Wallen.
Het leek natuurlijk wel of door de uitbreiding van de sexindustrie en de casino’s in de laatste jaren het karakter veranderd was, maar dat was uiterlijke schijn, want in feite hadden de oude families, toeft er een nieuwe, internationale onderwereld in de stad verscheen, hun eigen greep verstevigd. Ze waren zich op allerlei nieuwe gebieden gaan begeven: hotellerie, piratenzenders, koppelbazerij, fitnesscentra, videoshops. Er werd op de Wallen meer verdiend dan ooit en niet alleen door de grote jongens, de sexbaronnen, gok-tentenmillionairs en heroïnekoningen, maar ook in de gewone ouderwetse raamprostitutie, die in de afgelopen jaren van steeds minder belang was geworden, maar nu, alsof er geen crisis was, of misschien juist daarom, weer een opbloei beleefde.
De Spin liep verder. Uit een zijsteeg kwam een groepje chique Itahaanse toeristen te voorschijn. De vrouwen waren gehuld in bont, hun ogen verborgen achter roze brille-glazen, de mannen in donkere maatpakken en zwarte zonnebrillen, de lippen ironisch gekruld.
De bouw van de internationale hotels in de oude binnenstad had de bedrijvigheid op de Wallen een enorme injectie gegeven. In de bordelen, gokhuizen en kroegen was men het er unaniem over eens dat het gemeentebestuur eindelijk iets goeds had gedaan door de junk uit te kopen en grote internationale hotels te vestigen aan de rand van het hoeren-district.
Amsterdam was de hoerenwijk van Europa geworden. Voor een schappelijk bedrag kon elke toerist in de bordelen, massagesalons, sauna’s en sexhuizen aan zijn of haar trekken komen. Iedere erotische specialiteit was in de stad voorradig en in het algemeen werd de klant niet getild.
Ook de gokhuizen en speelclubs floreerden dankzij het toerisme. En dan waren er natuurlijk de drugs. Alle stoffen en kruiden die elders verboden waren en gevaarlijk werden geacht konden in Amsterdam zonder risico in winkels en koffiehuizen gekocht worden.
Amsterdam was een speelstad geworden voor de doorsneetoerist. Rembrandt zien en dan helemaal uitje bol gaan, dat was de nieuwe formule. En straks kreeg je ook nog de Olympische Spelen.
Jos bleef op de hoek van de steeg staan om het groepje Italianen langs te laten. Hij rook de parfums en voelde de lichaamswarmte van de vier vrouwen die, geprikkeld door de uitdagende hoeren die ze misschien voor het eerst in hun leven van zo dichtbij hadden gezien, hem zwoele blikken toewierpen toen ze heupwiegend passeerden. Er gromde iets aan zijn voeten en zijn linkerkruk begon te schudden. Hij zag een grote bouvier, met een vieze lange sik en gemene kleine oogjes verborgen in zijn ruige vacht, aan de kruk staan rukken. Hij schrok, leunde tegen de muur om een beter evenwicht te hebben en gaf het beest met de andere kruk een geweldige klap die op zijn achterlijf terecht kwam en hem letterlijk onderuit sloeg. Hij rolde een paar meter over de straat voor hij weer op zijn poten stond en begon toen
razend en dreigend te grommen, hoewel hij op een veilige afstand bleef staan.
Jos was gewend om iedere hond uiterst voorzichtig te benaderen. Wat ze precies in zijn krukken zagen-en in die van andere krukgebruikers - wist hij niet, maar hij werd vaak door honden aangevallen. En dan nam hij, net als bij mensen, geen enkel risico. Hij plaatste de krukken stevig onder zijn oksels en dwars lopend als een krab ging hij de steeg in. De hond volgde hem grommend op een afstand.
Jos was eigenlijk op weg naar de taxistandplaats op de Nieuwmarkt, die aan het eind van het steegje lag, om naar Karei de Kales huis te gaan. Hij kon het kleine marktje op het plein al zien. In het midden van de steeg had zijn Opoe Willie haar bedrijf. Hij passeerde een paar temeiers die voor de deuren stonden te kletsen in het prille zonnetje.
Ze onderbraken even hun gesprek. ‘Ha, diejossie!’
‘Hee meiden, is die hond van een van jullie?’
‘Nee helemaal niet. Die komt hier voor de vuilniszakken.’
De steeg stond vol grijze zakken die voor een groot gedeelte al door honden waren opengereten en de inhoud lag verspreid op straat.
Vanuit de Nieuwmarkt kwam een vuilniswagen de steeg ingereden en uit zijn grootmoeders bordeel kwam Soesja, de bedrijfsleidster, naar buiten om een zak op straat te zetten.
De vuilnisauto, die het steegje in de breedte geheel vulde, kwam dichterbij en de hond achter hem, bepaald niet stom, begon hem in te sluiten.
‘Hee Jos!’ riep Soesja over het lawaai van de naderende auto heen. ‘Hoe is ‘t gegaan?’
‘Wat?’ schreeuwde hij terug.
Met een paar grote zwaaien tussen zijn krukken was hij bij haar. De hond zag nu ook de openstaande deur van het bordeel, begreep dat zijn prooi ging ontsnappen en in een
laatste poging om hem te pakken stoof hij blaffend op hem af. Van de andere kant naderde de vuilnisauto die geen ruimte overliet om uit te wijken.
Jos gaf het beest een welgemikte lel op zijn snuit waardoor hij een halve meter door de lucht vloog en toen jankend moest zorgen dat hij niet onder de wielen van de vuilniswagen werd vermorzeld.
Soesja, diejarenlang masseuse was geweest en over enorme bovenarmen beschikte, trok Jos naar binnen en sloot snel de deur. Zwijgend bleven ze staan wachten tot de auto, die in het smalle straatje een oorverdovend lawaai maakte, gepasseerd was.
In het halletje, waar het sterk naar zeepsop rook, waren twee bankjes voor de klanten om te wachten.
Er was ook een soort portiersloge, die groter dan de wachtkamer was. Dit was Soesja’s domein. Gedurende de uren dat het huis open was, die varieerden van dag tot dag en van nacht tot nacht - de klanten kwamen op afspraak -troonde zij hier achter een balie, beschermd door kogelvrije ruiten en een elektronisch beveiligde stalen deur. Aan de muur achter haar hingen vier portretten van de opeenvolgende koninginnen, Emma, Wilhelmina, Juliana en Beatrix, en het was een feit dat het bordeel uit de tijd van koningin Emma stamde. Misschien was het nog wel ouder. Het was gevestigd in een oeroud huis dat door de verschillende eigenaren eindeloos vertimmerd was.
In Soesja’s loge was een sleutelkast, zoals in een hotel, maar anders dan in een hotel waren het hier de gasten die hun sleutels moesten achterlaten. Pas als een klant zijn sleutelbos, paspoort of rijbewijs aan haar had afgegeven werd voor hem de stalen tussendeur geopend, die toegang tot de trap naar boven gaf.
Soesja was een dikke, half Aziatische lesbienne, die in bordelen over de hele wereld had gewerkt. Ze zag er, met
haar onvermijdelijke blonde pruik en leren mantelpak, uit als een vrouw van vijftig die veertig probeert te lijken, maar ze was in de zeventig. Opoe Willie’s bordeeltje was haar laatste werkkring en tevens haar bejaardentehuis. Dit gold voor alle dames die er werkten, inclusief Opoe Willie zelf. Het bordeel was uniek in zijn specialisatie, er werkten alleen oude hoeren. Hier kwam een vaste clientèle van gerontofie-len aan z’n trekken.
Toen de vuilniswagen weg was knorde Soesja: ‘Ha die Jossie, lekkere schat vamme.’ In de bordelen van Hong Kong, Bangkok, New Orleans waar ze had gewerkt, hadden kreupelen en gebochelden altijd in hoog aanzien gestaan, omdat ze geacht werden geluk te brengen.
Terwijl Jos zich op een van de bankjes liet zakken liep Soesja naar de openstaande deur van haar glazen loge.
‘Heb je soms zin in een lijntje? Ik heb hier supercoke.’ Ze begon met de snelle bewegingen van een expert een hoopje cocaïne op een spiegel fijn te snijden en uit te spreiden.
Jos vroeg zich af of eeh snuif cocaïne hem meer helderheid zou geven, waardoor hij zich tenminste iets zou gaan herinneren, maar besloot dat hij het maar beter niet kon doen.
‘Waar is Opoe?’
‘Bezig,’ zei Soesja, terwijl ze de coke met kleine tikjes fijn sneed. ‘Wil je echt niet?’
‘Nee.’
Hij vond het niet prettig om er aan herinnerd te worden dat zijn oude grootmoeder het vak nog steeds in de praktijk bedreef.
‘Je Opoe is de kaart aan het leggen,’ zei Soesja, die aan de klank van zijn stem hoorde dat hij haar verkeerd begrepen
had.
‘O.’
Opoe Willie, zijn grootmoeder van vaders kant, had als jonge meid een paar jaar achter het raam gezeten tot ze Opa
Jos had ontmoet, met wie ze trouwde en een café op de Prins Hendrikkade begon.
Nu, vijftig jaar later, was hij dood en had zij van haar spaarcentjes dit bordeeltje gekocht, dat in de buurt het Maagdenhuis genoemd werd.
Ze troonde op de eerste verdieping, achter een bar. De klant die langs de steile trappetjes op weg naar een van de hogere etages was, kon niet langs haar zonder een bestelling te plaatsen. Maar soms hield Opoe de bar gesloten. Dan zat ze verborgen achter een rood pluche gordijn en was ze bezig met haar kaartspel en kristallen bol.
‘Wil je koffie?’ vroeg Soesja.
‘Nee,’ zei Jos, ‘ik ga weer.’
‘Heb je nou nog wat gewonnen?’
Hij keek haar aan. ‘Gewonnen? Wanneer?’
‘Eergisteren. Je ging toch gokken?’ Omdat hij geen antwoord gaf zei ze: ‘Nou ja, laat maar zitten.’
‘Nee nee!’Jos trok zich aan zijn krukken overeind en was in twee sprongen bij haar. ‘Luister, ik ben toen dronken geworden, weet ik veel.’
‘Jij dronken? Wat krijgen we nou?’
‘Weet ik niet! Ik weet niets meer. Ben ik hier dan eergisteren ook geweest?’
Haar mond viel open van verbazing voor ze zei: ‘Nou ja zeg, wat krijgen we nou? Je hebt hier eindeloos met je Opoe gezeten. Ze heb de kaart voor je gelegen. Je gaat me toch niet vertellen dat ze dat allemaal voor niks heb gedaan?’
‘Ik zeg je toch dat ik niks meer weet? Hoe laat kwam ik hier binnen?’
Soesja dacht even na. ‘Je vertelde datje bij Josefina op bezoek was geweest.’
‘Daar ben ik om halfeen weg gegaan,’ zei Jos.
‘O, dat weetje dus nog,’ zei ze. ‘Nou, zo laat was het ook.’
Hij stond nu naast haar in de loge, pakte een stoel en liet zich zakken.
‘Vertel ‘t me precies, Soesja. Alles. Vanaf dat ik binnenkwam,’ zei hij.
Ze keek hem glazig glimlachend aan. Hij kon zien dat de cocaïne begon te werken. Ze pakte een fles Chivas Regal uit het buro en een glas. ‘Jij niet, hè?’ vroeg ze. Ze schonk het glas vol.
‘Nou, eergisteren dus… Je Opoe zag je in het spionnetje aankomen in de steeg. Je zag zo wit, zei ze. En ze vroeg of ik je binnenhaalde. Weetje dat dan ook niet meer? ‘t Regende.’