12
Mikkie, dé Mikkie, van Mikkie’s gokboot, zoals het motorschip Antje in de wandeling werd genoemd, zat op zijn knieën op de voorplecht, met zijn neus tegen het dek gedrukt, alsof hij met yoga bezig was. Mikkie was een twee meter grote reus, zwaar gebouwd en enorm gespierd, die, als altijd, gekleed ging in militaire afdankertjes: Israëlische boots, een broek van de Marines, een Engelse commandotrui en een wollen muts van een Nepalees gurkaregiment.
Mikkie was een Vietnamveteraan die het, toen hij terug kwam uit die hel, niet meer in de Verenigde Staten kon uithouden. Rondzwervend over de aarde, met flink wat geld op zak, naar zijn zeggen verdiend met vechten, was hij in Friesland terecht gekomen en daar verliefd geworden op Antje, een oud motorschip. Hij had haar gekocht en er een jaar lang aan verbouwd en getimmerd en was er toen mee over de Nederlandse wateren gaan koersen, tot hij uiteindelijk in Amsterdam terechtkwam.
Hij had uit Vietnam iets overgehouden waardoor het hem onmogelijk was om langer dan een paar dagen op een plek te blijven, maar het uitgebreide Amsterdamse grachten- en kanalen-systeem stelde hem in staat om, wanneer hij maar wilde, van ligplaats te veranderen, en toch in één stad
te blijven wonen. In de loop der jaren had hij een net van relaties onder de botenbewoners in de grachten opgebouwd en er waren tientallen plekken waar hij kon aanmeren. Hij had een telefoonnummer in de stad met een bandopname die je vertelde waar de Antje op dat moment lag.
Een paar jaar geleden had hij een pokeravondje gehouden, waarbij hij wat Amsterdamse en buitenlandse vrienden had uitgenodigd. Dat avondje was uitgegroeid tot een pokersessie die meer dan een week had geduurd en waar uiteindelijk tientallen mensen voor korte of langere tijd aan hadden deelgenomen. Het bleek dat er, vooral onder de buitenlanders in de stad, grote behoefte was aan een plek waar op hoog niveau en met hoge inzetten gepokerd kon worden en zo werd Mikkie’s pokeravondje een wekelijkse traditie.
Om zijn bezoekers te accomoderen bouwde hij een bar en later breidde hij de kombuis uit en begon hij ook maaltijden te serveren. Zelf speelde hij nooit mee.
Zo was de gokboot ontstaan en had Mikkie weer een doel in het leven gekregen.
De deelnemers aan de pokersessies kwamen via hotelportiers, taxichauffeurs en het kleine wereldje van Amsterdamse semi-en beroepspokeraars. Er was wel eens een politie-inval geweest, maar toen ze in de Marnixstraat eenmaal begrepen hadden dat ze bij Mikkie nooit één grammetje harddrugs zouden vinden en ook geen wapens - Mikkie had strikte regels, bezoekers die hij wantrouwde werden door hem gefouilleerd en dat deed hij zeer vakkundig - en dat er voornamelijk buitenlanders kwamen spelen, liet de politie, zolang ze niet door justitie gepord werd, de gokboot met rust. Er dook zelfs wel eens een hoofdinspecteur op, om een nachtje mee te kaarten, soms met buitenlandse collega’s. Weer eens iets anders dan de Yab Yum.
Jos kende Mikkie nog uit zijn glazenwasserstijd. Ze hadden elkaar op een feestje ontmoet waar ze zich allebei bui—
tengesloten voelden en zo waren ze in gesprek geraakt. Daarna bleven ze contact houden, af en toe gingen ze drinken of eten in de stad en toen Jos in het ziekenhuis lag was Mikkie een van de eersten geweest die hem kwamen opzoeken, en in tegenstelling tot vele anderen was hij het hele jaar blijven komen.
Sinds zijn invaliditeit ging Jos Mikkie vaak helpen als er gokavondjes waren. Meestal stond hij dan achter de bar te tappen, whisky en borrels in te schenken en coctails te maken, want dat was nog steeds een hobby van hem, ook al dronk hij zelf niet meer.
Een enkele keer, als hij goed in z’n slappe was zat, speelde hij een nacht mee. Hij was geen echte pokeraar. Niet zo een die alle kaarten kon onthouden en de kansen kon berekenen, maar hij kon goed bluffen en zijn hele leven lang had hij het speelduiveltje aan zijn kant staan. Hij kon fenomenaal geluk hebben aan de speeltafel. Dat was begonnen toen hij nog heel jong was, met liegen en pesten op straat.
Mikkie’s schip lag in de Oude Waal, aan de voet van de toren, aangemeerd aan de boot van een bevriende beeldhouwer. Om de Antje te bereiken moest je eerst over het dek van de beeldhouwer heen, waar een looppad was uitgespaard tussen oude fietswrakken, wielen en autobumpers, die door de kunstenaar in zijn creaties verwerkt werden. Op het dek van de stuurhut stonden een paar beelden: grillige monsters van roestig ijzer.
Jos stak voorzichtig het dek over tot hij voor de loopplank stond die naar Mikkie’s schip leidde en hij Mikkie voorover met zijn neus op het dek zag zitten.
Kennelijk was Mikkie van plan te vertrekken, want het dek was opgeruimd en blinkend schoon geschrobd, de motor liep warm te draaien en het schip lag zachtjes te wiegen in de cadans van de zuigerstangen.
Piet, de scheepshond, een stabijtje, die al bij het schip
hoorde toen Mikkie het kocht, rende blaffend naar de loopplank.
Door de hond gewaarschuwd kwam Mikkie overeind en hij draaide zich op zijn hielen om met een snelle beweging die je van zo’n grote man niet zou verwachten. Toen hij Jos zag staan legde hij een vinger op zijn lippen. Hij kwam over de loopplank naar Jos toe, gaf hem een vriendschappelijke peut en beduidde hem opnieuw vooral zijn mond te houden. Hij wees op het vooronder van het schip van de beeldhouwer en liep vooruit.
Bij de ingang opende Mikkie de klapdeurtjes, maar alleen al het gebukt naar binnen gaan was voor Jos een groot probleem. ‘Als je wilt draag ik je wel,’ zei Mikkie, die vloeiend Nederlands en zelfs Fries sprak. ‘Oké.’
Mikkie hurkte en Jos klom op zijn rug. Met zijn linkerhand hield hij zijn krukken vast, zijn rechterarm had hij om Mikkie’s stierenek geslagen. Deze richtte zich op en daalde voetje voor voetje achterstevoren de steile scheepstrap af, naar het ruim waarin de kunstenaar zijn atelier en woonruimte had. Deze was achterin aan het werk met een gierende boormachine en keek nauwelijks op toen Mikkie met Jos op zijn rug naar beneden kwam, alsof hij zulke taferelen dagelijks zag.
Bootmensen, dacht Jos, vormden een slag apart. Misschien hadden ze door hun gemeenschappelijke belangen een ander soort omgang met elkaar ontwikkeld dan mensen aan wal. Hij had vaak geobserveerd dat bootmensen als het ware een familie vormden. Vóór z’n invaliditeit had hij met de gedachte gespeeld om ook op een boot te gaan wonen, want dat bracht een hoop gezelligheid en leven met zich mee, die je in gewone huizen niet vond.
De ruimte stond vol met allerlei banken en zetels die de beeldhouwer op straat had gevonden. In het midden stond een immense kachel uit een smederij, die een aangename
warmte verspreidde. Mikkie lietjos op een leren bank naast de trap voorzichtig van zijn rug glijden.
‘Ja, je zult wel verbaasd zijn…’ zei hij, terwijl hij naastJos ging zitten. ‘Hier, moetje kijken…’ In de palm van een van zijn enorme handen, ware kolenschoppen, lag een minuscuul, vierkant metalen dingetje. Het leek wel een batterijtje maar het was afluisterapparatuur, microfoon en zender in één. Mikkie vertelde dat hij het ‘s ochtends bij het schoonmaken van het ruim had gevonden, boven de bar, met een kleefstripje in een hoekje geplakt. Daarna was hij centimeter voor centimeter het schip gaan uitkammen waarbij hij nog twee van die dingetjes gevonden had. Een in de stuurhut en een bij de trap. Nu was hij met het dek bezig.
Jos bestudeerde het zendertje. Hij kende het spul wel want hij had zelf een keer geprobeerd om er een handeltje in op te zetten. Het dingetje was kleiner en platter dan een lucifersdoosje, van dof metaal, zonder schroefjes, en kon niet geopend worden. In het midden zat een zwart puntje. Dat was waarschijnlijk de antenne en vermoedelijk werd het daarmee ook operationeel gemaakt. Mikkie dacht dat het van buitenaf door een signaal geactiveerd moest worden om uit te zenden. Mooi spul. Het was vast van een of andere spionagedienst.
‘Weetje zeker dat ‘t niet meer werkt?’ vroegjos, terwijl hij het teruggaf.
Mikkie grinnikte en haalde zijn schouders op. ‘Ik heb het een tijdje in een pan water laten koken.’
Jos moest lachen en vroeg: ‘Heb je enig idee wie ‘t hier heeft geplaatst? En wanneer? En waarom?’
‘Eergisteren. Toen we hier dat gekkenhuis aan boord hadden. Trouwens, is het nog wat geworden tussenjullie?’
‘Tussen… wie?’ vroegjos schaapachtig.
‘Tussen jou en Coca natuurlijk.’
Ze werden onderbroken door de kunstenaar die even een werkpauze maakte en bij hen kwam zitten. Het was een
man met een rustig vollemaansgezicht en een haardos die eruitzag als een dot poetskatoen. Hij groette hen nauwelijks, ging zitten en diep in gedachten ontkurkte hij een fles rode wijn, nam er een teug uit en bood Jos de fles aan, maar die gaf hem aan Mikkie door. Op een schetsboek draaide de kunstenaar nu een enormejoint van nederwiet, die hij in een tabaksbuidel aan zijn riem meedroeg. Mikkie en hij dronken bij toerbeurten uit de fles en rookten de joint die zo groot en dik als een vulpen was. Af en toe, als er een zaadje explodeerde, sprongen er knetterende vonken uit. Het ding stonk naar doorgekookte bloemkool, maar Mikkie trok een verzaligd gezicht, alsof het een havanasigaar was. Intussen probeerde Jos rustig te blijven terwijl hij over Mikkie’s woorden nadacht.
Hij met… Coca Inez? Wat was dat nou weer? Hij met die lastpak, die toen Kareltjes vriendin was geweest? Had hij haar hier aan boord ontmoet? Wat bedoelde Mikkie toen hij ‘t over een gekkenhuis had? Wat had Werner hiermee te maken? Waarom herinnerde hij zich niets?
Hij sloeg twee, drie keer geërgerd tegen zijn voorhoofd.
Mikkie opende zijn ogen en keek hem vragend aan. ‘Tis-ser?’ vroeg hij stoned.
‘Ik kan me niks herinneren, man. Ik weet dat ik hier terecht ben gekomen. Maar verder niks. Ik moet straalbezopen zijn geworden.’
Mikkie lachte bulderend. ‘Jij bezopen? Wat maak je me nou?’ Hij gaf Jos de wijnfles. ‘Hier.’
‘Nee merci,’ zei Jos, ‘ik drink geen chateau migraine.’ Hij hoorde het zichzelf zeggen en dacht waar heb ik dat nou weer vandaan?
Mikkie nam een trek van de joint en gaf deze door aan de zwijgende beeldhouwer die nauwelijks op hun gesprek lette. Mikkie ging rechtop zitten en keek Jos met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Maar dan heeft Coca jou dronken gevoerd!’ zei hij, op een toon alsofhij een belangrijke ontdekking deed.
‘Misschien. Ik weet niets meer,’ zei Jos.
Mikkie kneep nadenkend zijn ogen samen, schudde zijn hoofd en met zijn rechtervuist in de palm van zijn linkerhand. ‘Weer zoiets’ zei hij. ‘Man, wat is er toch allemaal aan de hand? Ik begrijp er geen moer meer van.’
Jos overwoog om te vertellen over het lijk in zijn bed, maar besloot om eerst Mikkie’s eigen verhaal aan te horen.
‘Vertel me nou wat hier gebeurd is,’ drong hij aan.
‘Oké, oké.’ Mikkie ging er breeduit voor zitten. Hij strekte zijn benen, leunde achterover in de leren bank en sloot zijn ogen. Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. ‘Eergisteren, ‘s ochtends, komt Freddy plotseling aanzetten, en die vraagt of hij ‘s middags een paar buitenlandse gasten kan meebrengen en of ik voor wat andere spelers kan zorgen. Nou kan ik Freddy niet zo makkelijk weigeren omdat hij hier altijd zo veel poen verliest, dus ik begin wat mensen te bellen en ik bereik Birch Tree die zegt dat hij zal komen en O’Keefe belooft dat hij na z’n werk komt en ineens kom jij aanzetten…’