19

Toen Chris en Moniek, na zevenen, bij Opa Knil arriveerden waren de laatste eetklantjes net aan het vertrekken en Moniek werd meteen door Opa aan de afwas gezet. Hij noemde haar altijd Mieke. Ze hadden wel geprobeerd dat te corrigeren maar de vergissing had zich zo hardnekkig in zijn hersens genesteld, dat ze het er maar bij lieten zitten.

Chris mocht haar niet helpen, die had al de hele dag gewerkt, zei Opa. Dat zij de hele dag op school had gezeten en daarna nog op Homerus had geblokt maakte op hem geen indruk. Volgens Opa kon je dat niet met werken vergelijken. Er viel met hem over deze dingen niet te debatteren dus stond Moniek in de keuken aan de afwas, terwijl Chris aan de ronde tafel in de zaak strips zat te lezen. Hij had een tape van Peter Tosh opgezet, de favoriete muziek van de kanarie die er met geïnspireerde trillers en lopers bovenuit probeerde te komen.

Meteen toen ze binnen kwamen had Opa hun verteld dat de Spin ook mee zou eten. Achteraf, toenjos ‘s middags weg was gegaan, had Opa er een beetje spijt van gehad dat hij hem had uitgenodigd, want hij wist dat Chris het niet erg op de Spin had begrepen, maar ‘t was nu eenmaal zo gegaan, en nu viel er niets meer aan te veranderen.

Opa had de biefstukken met peper en zout ingewreven en ze lagen klaar op de vleesplank om de pan in te gaan. Het was ruim anderhalve kilo prachtige kogelbiefstuk. Met z’n drieën kregen ze dat nooit op, dus wat dat betreft trof het dat de Spin meeat. Opa had er verse boontjes bij gekookt en worteltjes en aardappelen natuurlijk. Hij had relaties in An-dijk en hij was befaamd om zijn kruimige piepers.

Ze waren net met de afwas klaar, toen er op de deur werd geklopt.

‘Dat zal de Spin wezen.’ Opa liep naar de voordeur die al op de nachtknip zat.

‘Ha diejossie. Welkom.’

Toenjos binnen was gestapt maakte hij een soort buiging - Chris had hem nog nooit zo jolig gezien - en hij zei: ‘Goedenavond vrienden, dit is Josefina.’

Josefina stond verlegen in de deuropening. Ze voelde zich plotseling ontzettend hoerig in dat rare, kleine koffie-huisje. Wat moest die malle Jos hier nou ook. Maar er zat niets anders op. Ze ging naar Opa Knil toe en gaf hem een hand. ‘Dag meneer, ik ben Josefina.’

‘Allemachtig,’ zei Opa Knil, oprecht verrast: ‘Ik wist niet dat er zulke mooie vrouwen bestaan.’

Ze moesten allemaal lachen maar ‘t was waar. Ook Chris en Moniek wisten niet wat ze zagen. Opa stelde Moniek voor als Mieke, Chris als de Kleine Rooie en zichzelf als Hendrik. Handenwrijvend zei hij: ‘Jongens, we maken er een feestje van!’

Pas toen ze allemaal rondom de met dampende schalen volgedekte tafel zaten schoot hem weer te binnen dat hij Jos nog iets moest zeggen.

‘Jos, der is hier vanmiddag een vrouw voor je geweest, die je zocht. Geef me je bord, Mieke.’ Hij begon aardappels op Monieks bord te scheppen.

‘Een vrouw? Mij? Hier?’ vroeg Jos. Josefina gaf hem een knipoog. Het klonk ook bijna of hij grappig wilde zijn maar het tegendeel was waar.

‘Je was net weg. Effe na half vier stopt er een wagen bij jou voor de deur. Omdat ‘t zo’n laag zilver luxe ding was, bleef ik staan kijken. D’r stapte een vrouwtje uit in een bontjas met een kanjer van een hond. Die loopt bij jou de portiek binnen, komt effe later weer naar buiten want jij was er natuurlijk niet. Ze steekt de straat over, die hond achter d’r aan. Ik sta hier voor het raam en ze loopt zo recht op me af.’ Terwijl hij vertelde bleef hij aardappelen ophopen op Monieks bord.

‘Niet zoveel, Opa,’ piepte ze benauwd.

Hij zei niets, zette het boordevolle bord voor haar neer en pakte Josefina’s bord.

‘Voor mij maar twee aardappeltjes, meneer,’zei Josefina.

Hij gaf haar twee aardappels, schoof het bord terug en pakte dat van Jos, die naast hem zat.

‘Ik dacht: der komt een vat dynamiet binnen,’ vervolgde Opa Knil zijn verhaal. ‘Ik dacht: die gaat dalijk exploderen. “Waar is de Spin!” vraagt ze, met zo’n schrille stem.

“Hallo dame,” zeg ik, “Ken ik u helpen?”

“Ik zoek Jos de Spin die aan de overkant woont,” zegt ze.

“Toevallig is-ie net weg,” zeg ik. “Nog geen tien minuten gelejen.” Waarop dat mens in tranen uitbarst. Zit ik hier plotseling met een huilende dame in een bontjas. En die grote hond.

“Dame,” zeg ik. “Kom tot uzelf.”

En even plotseling als ze begon te janken droogt ze d’r tranen weer. Ze bestelt een glas whisky, heb ik niet dus ze krijgt een koetsiertje, en ze begint d’r neus te poeieren en ze vraagt: “Heb u Karei de Kale gekend?”

Karei de Kale, denk ik, Karei de Kale? Die van de geschie-denisboekies? Ik denk: dat mens is leip. Dus ik zeg: “Ja, heb ik wel ‘s van gehoord.”

“Een vriend van de Spin,” zegt ze. “Hij woonde hier vlak om de hoek.”

“O, die magere junk met dat vieze hondje!” Plotseling schiet me te binnen wie ze bedoelt. “Maar waarom zegt u, woonde?” vraag ik. “Hij woont er nog.”

“Hij is dood!” Ze barst weer in tranen uit. “Weet u dat dan niet? Z’n lijk is opgeruimd door de Stadsreiniging. Z’n huis is leeggehaald. Er is geen spoor meer van hem over.” En huilen dat ze deed.’ Opa Knil keek zijn gehoor, dat ademloos aan zijn lippen hing, aan.

“‘Nou nee,” zeg ik. “Dat wist ik niet.”’

Hij had iedereen van aardappelen voorzien en begon aan de boontjes. In een schaal op een rechaud dreven de biefstukken in een zacht pruttelende botersaus.

Nu keek Opa Jos recht in zijn ogen. ‘Niemand heb mij gezegd dat jouw vriend Karei dood is,’ zei hij op verwijtende toon.

‘Ik wist het ook pas vanmiddag,’ zei Jos gegeneerd.

‘Vanmiddag, toen je effe hier was? Toen wist je het al? Maar niks tegen mijn zeggen.’

‘Ik was gesjokt, Opa. Ik kon er nog niet goed over praten,’ verdedigde Jos zich.

‘Nou ja…’ Opa Knil begréép het wel, maar toch… Hij gaf ieder bord een volle lepel boontjes en begon aan de biefstukken, die hij met een handig gebaar uit de schotel wipte, waarna hij ze met een grote plas jus overgoot. Gefascineerd staarden ze allemaal naar zijn handen die in snel tempo de borden afwerkten. Niemand sprak. Uiteindelijk vond hij dat hij Moniek toch te veel aardappelen had opgeschept. Hij halveerde de hoeveelheid en schoof iedereen zijn bord toe.

‘Smakelijk eten, jongelui.’

‘Smakelijk eten, Opa.’

Even hoorde je alleen het geklik en geschuur van hun messen en vorken, daarna het zuigende geluid van hun ge-kauw. Toen klonk er een prijzend mmm. Josefina begon er mee, de anderen namen het over.

Opa Knil straalde tevreden en boog naar alle kanten. Hij was een biefstukkenmeester. Hoe hij het deed was zijn geheim, maar ze waren mals als… zacht als… Jos zocht naar een passende beschrijving. Ook de aardappelen waren precies goed en kruimig, de boontjes knapperig en toch zacht.

‘Heerlijk Opa,’ zei Jos. Als hij zo zat te kanen kon hij er weer zin in krijgen zelf te gaan koken. Vroeger had hij er aardigheid in gehad. Voor het ongeluk. Van elk vriendinnetje pikte hij een recept op en daarmee smoesde hij de volgende het bed in. Want de liefde gaat door de maag. Zou Josefina lekker kunnen koken?

Josefina zat breeduit te genieten. Voorovergebogen, haar ellebogen aan weerskanten van het bord, vork en mes als wapens in de lucht gestoken, zat ze te kauwen, terwijl er jus langs haar kin liep.

‘Maar ik was nog niet uitgesproken,’ hervatte Opa Knil zijn verhaal. ‘Die dame vertelde dus dat ze vroeger Karei de Kale goed gekend heb, toen hij nog geen junkie was en dat ze hem nu was gaan opzoeken om te kijken of ze hem helpen kon. Maar te laat dus.’

‘Overdosis?’ vroeg Chris met volle mond, dief zich Karei

herinnerde als een schaduw die langs de muren streek.

‘Ja, moetje ‘s horen,’ zei Jos. ‘Karei spoot niet alleen, maar hij snoof ook coke. Hij chineesde, freebasde, vrat alle pillen die hij krijgen kon, zoop een liter whisky per dag en hij at niet, dus jajezus, is ‘t dan een wonder datje doodgaat?’

Josefïna zag hoe hij dit schijnbaar emotieloos zei terwijl hij zat te eten. Plotseling wist ze wat ze zo in hem bewonderde, of aantrekkelijk vond, hoe moest ze dat zeggen. Hij leefde tussen de junks en de penose in het puin van de stad en toch was hij clean. Hij was iemand die op z’n eigen kon passen.

Dat had zij vroeger in de tehuizen al geleerd. Als je op je eigen kon passen dan kon je elke situatie aan. Maar veel pupillen konden dat niet. Die lieten zich meeslepen door de gebeurtenissen of door de mensen en voor ze het wisten waren ze ergens in terecht gekomen waar ze later spijt van hadden.

Zij niet. Zij paste op d’r eigen, daarom kon ze de hoer spelen, omdat ze zorgde dat ze vrij bleef van de heroïne, de perversies, de uitbuiting van de bikkers. En dat herkende ze in Jos.

‘Die dame dus!’ riep Opa Knil met luide stem, omdat hij even het gevoel had dat hij zijn greep op het gezelschap verloor, dat nu zat te kwekken over overdosissen en de slachtoffers daarvan die ze gekend hadden. ‘Die dame dus vroeg of ik jou een boodschap kon geven.

“Dame,” zeg ik, “hij komt hier om zeven uur langs om een biefstuk te eten, dus dat is geen probleem.”

“O,” zegt ze, “ken ik dan niet ook effe langs komen? Ik heb ‘m iets belangrijks te zeggen, maar hij heb geen telefoon.”

Ik zeg: “U komt maar. Wat mijn betreft hoe meer zielen hoe meer vreugd.” Dus we kennen nog bezoek verwachten.’

Jos zuchtte. Dat ontbrak er nog maar aan: Coca Inez aan

het diner. Die hem iets belangrijks te zeggen had. Maar in ieder geval kon ze hem vertellen wat er gebeurd was toen ze bij Mikkie waren weggegaan.

Nu vroeg Chris, alsof hij het raadsel nog wilde vergroten: ‘Zou dat soms die zelfde dame wezen met wie je gisterochtend uit de sauna kwam?’

‘Wat krijgen we nou weer?’ vroeg Jos, bijna kwaad.

Ze keken allemaal naar Chris die van verlegenheid een rood hoofd kreeg. Hij slikte even om moed te verzamelen: ‘Gisterochtend reed ik door de Kerkstraat, zag ik jou met een chique wijf in een bontjas uit een sauna komen.’

Jos staarde Chris aan en tastte in zijn geheugen rond maar hij vond er niets.

‘Hoe laat was dat?’ vroeg hij.

‘Uur of elf.’

‘Waarom heb je dat vanochtend niet gezegd?’ vroeg Jos scherp.

Chris haalde zijn schouders op. ‘Wist ik veel dat het belangrijk voor je was.’ Hij keek de Spin koeltjes aan en wendde zich tot Moniek, die haar biefstuk en de boontjes had opgegeten, maar op wier bord, ondanks Opa Knils rantsoenering, nog steeds een berg aardappelen lag. ‘Laat liggen joh, je knapt uit mekaar,’ zei hij.

‘Ja…’ zuchtte ze en ze schoof het bord van zich af.

Jos, die Chris’ vijandigheid wel voelde, zei vriendelijker: ‘Hé Chrissie, zou je me nog ‘s willen vertellen hoe ik gistermiddag werd thuisgebracht?’

Chris vermeed hem aan te kijken en bleef stug zwijgen. Jos zei in het algemeen, maar eigenlijk tegen Chris en Opa Knil: ‘Kijk, ik ben vanochtend wakker geworden met een gat van twee dagen in m’n kop. Ik was zelfs vergeten dat ik m’n beste vriend had doodgevonden.’

Josefina legde een hand op de zijne en begon hem te strelen. Hij voelde haar hand, stevig en toch zacht, koel en toch heet. ‘Is het niet beter om alles maar te vergeten?’ vroeg ze

zacht. ‘Gewoon door te gaan met het leven? Kijken wat de dag van morgen brengt. Of de nacht van straks.’ Ze drukte haar nagels in zijn vel.

Opa Knil, die zat te genieten van wat hij allemaal waarnam, zei op zijn vanzelfsprekende toon die geen tegenspraak kende: ‘Vertel ‘t ‘m nog ‘s, Chrissie.’

Chris schonk een glas cola in en schoof zijn stoel dichter naar Moniek toe om een arm om haar heen te kunnen leggen. Hij nam een slok, onderdrukte een boer, wipte met zijn stoel achterover en zei: ‘Nou…jij liep dus op straat tussen die twee gasten. Die hielden je vast…’

‘Hoe?’

‘Je hing tussen hen in. Ze droegen je min of meer. Ieder _ van hen hield een kruk vast.’

‘Ga verder.’

‘Een van hen, die aan de rechterkant, dat was die hippie, zwaaide met een drankfles. En jullie zongen.’

‘Alle drie?’

‘Ja, dat weet ik niet. ‘t Klonk wel zo. Tulpen aus Amsterdam.’

‘En toen?’

‘Die ene, die Indo, die haalde je sleutels uitje zak en jullie gingen jouw huis binnen. Intussen stond ik hier bij Opa voor de deur m’n brommer te parkeren. Toen zag ik plotseling een klein koffertje op straat liggen. Dat hadden jullie verloren.’

‘Hoe groot?’

Chris gaf de maten aan met zijn handen. Het was i^ts groter dan een schoenendoos geweest.

‘Ik wilde er naar toe lopen om het op te rapen,’ ging hij verder. ‘Maar toen stapte die man uit dat bussie.’

‘Beschrijf dat bussie.’

‘Nou, blauw dus. Een Mercedesbussie. Met alleen raampjes in de achterdeur.’

‘Hé!’ zei Opa Knil. ‘Vanmiddag die verhuizers, die hadden ook zo’n bussie.’

‘Beschrijf die man eens?’ vroeg Jos.

‘Nou…’ Chris dacht even na. ‘Z’n gezicht kon ik me: zien, maar hij droeg zo’n groene Duitse jas, en een jagershoedje met een pluim en grote schoenen met wollen kousen.’

‘ Was-ie groot of klein?’

‘Hij was dik. Een dikke man. Hij stak de straat over, raapte dat koffertje op en ging achter jullie aan jouw huis binnen, want ze hadden de deur open laten staan.’

Plotseling vroeg Josefina, toen ze het allemaal begreep: ‘Hè, woon jij dan hier aan de overkant, Jos?’

Hij knikte. ‘Ik ontbijt hier elke dag.’

‘Waarom heb je me dat niet gezegd?’ vroeg ze verwijtend.

Hij haalde zijn schouders op. ‘ ‘t Is thuis zo leeg en ongezellig. ‘

‘Jossie…’ zei ze zacht, ‘kijk me aan. Gaan we straks naar jouw huis toe?’

Hij knikte en dacht: ik leg het thuis wel uit, van het lijk.

‘Jongens d’r is nog een lel van een biefstuk,’ riep Opa. ‘Wie moet nog?’ Maar ze konden niet meer.

‘Ik heb ook nog ijstaart,’ voegde hij er aan toe.

Chris en Josefina hadden daar wel zin in.

‘Iedereen koffie met een cognakkie?’ vroeg Opa. Hij begon de borden op te stapelen.

‘Ik alleen koffie, Opa,’ zei Jos.

Josefina wendde zich tot Chris. ‘Zeg, kan je hier roken? Weed bedoel ik?’ vroeg ze zachtjes.

‘Tuurlijk,’ zei Chris. ‘Opa heb liever datje stuff rookt dan tabak.’

‘ ‘t Liefst heb je opa datje helemaal niet rookt, jongetje,’ zei Opa Knil die hen gehoord had.

Josefina stak een joint in haar sigarettepijpje en begon in haar tasje naar vuur te zoeken.

‘Waar is dat kreng verdomme,’ vroeg ze, terwijl ze zat te

rommelen. Er werd buiten tegen de deur geklopt.

‘Daar zal je die vrouw hebben,’ zei Opa Knil, hij pakte het dienblad op.

Ze waren allemaal tegelijk stil en even hoordeje alleen het gefladder van de kanarie en het suizen van de tv boven de bar, waarop een geluidloze zangeres actief was.

Maar in het keukentje achterin klonk plotseling een luide bons, gevolgd door fel gepiep en het gerinkel van borden en glazen op het aanrecht.

‘De rat!’ siste Chris. ‘Waar is mijn pistool.’ Hij stond op en pakte zijn jas van de kapstok.

‘Chris, doe jij effe open,’ zei z’n opa, die naar de keuken liep.

Chris had het luchtpistool tevoorschijn gehaald en ging naar de voordeur. Toen hij de nachtknip openschoof hield hij het wapen achter zijn rug, om de bezoekster niet aan het schrikken te maken.

De deur werd opengeduwd en Coca Inez kwam binnen, op de voet gevolgd door Imanak. Opa Knils beschrijving had haar niet te kort gedaan. Ze was als een vat dynamiet dat op exploderen stond.