Amy Elliott Dunne
Tien dagen vermist
We rijden in mijn auto over staatsgrenzen naar een afgrijselijke buurt in een vervallen rivierstadje in Illinois waar we een uur kwijt zijn met het schoonmaken van de auto. Eenmaal klaar laten we de auto met het sleuteltje in het contact achter. Noem het de kringloop van de strijd: het stel uit Arkansas van wie ik de auto had gekocht was nogal onbehouwen; Ozark Amy was verdacht; hopelijk zou een arme sloeber uit Illinois er meer plezier aan beleven.
Daarna rijden we door glooiende heuvels terug naar Missouri totdat ik door de bomen Lake Hannafan zie glinsteren. Desi, die familie in St. Louis heeft, wil graag geloven dat de streek oud is, Oostkust Oud, maar dat is niet zo. Lake Hannafan is niet naar een negentiende-eeuwse staatsman of held uit de Burgeroorlog genoemd. Het is een privémeer dat in 2002 werd uitgebaggerd door een gladde projectontwikkelaar genaamd Mike Hannafan, die er een bijbaan in het illegaal lozen van gevaarlijk afval op na hield. De geschokte gemeenschap doet zijn best een nieuwe naam voor het meer te vinden. Lake Collings is ongetwijfeld al eens geopperd.
Maar ondanks het mooi aangelegde meer, waarop slechts een paar bewoners mogen zeilen (zonder motor) en Desi’s smaakvolle, luxe vakantievilla – een Zwitsers landhuis op Amerikaanse schaal – laat ik me niet verleiden. Daar had ik me altijd al aan geërgerd bij Desi. Kom uit Missouri of niet, maar doe niet net alsof Lake ‘Collings’ het Comomeer is.
Hij leunt tegen zijn Jaguar en laat zijn blik naar het huis dwalen om mij de tijd te geven zijn bezit te bewonderen.
‘Het is ontworpen naar voorbeeld van een geweldig chaletje dat mijn moeder en ik ooit huurden aan de Brienzer See,’ zegt hij. ‘Het enige wat eraan ontbreekt zijn de bergen.’
Daar gaat het nou net om, denk ik, maar ik leg mijn hand op zijn arm en zeg: ‘Ik popel om het vanbinnen te kunnen zien. Het is vast prachtig.’
Hij geeft me een uitgebreide rondleiding. Ik had niet anders verwacht. Een kathedraalachtige keuken (een en al graniet en chroom), een woonkamer met meerdere open haarden uitkomend op een buitenkamer (wat mensen uit het Midden-Westen een terras zouden noemen) die uitkijkt over het meer en de bossen. Een ontspanningsruimte in het souterrain met een snookertafel, darts, surround sound, een bar met een eigen buitenkamer (wat mensen in het Midden-Westen een tweede terras zouden noemen). Naast de ontspanningsruimte ligt een sauna en daar weer naast een wijnkelder. Op de bovenverdieping zijn vijf kamers, waarvan ik de op een na grootste krijg toebedeeld.
‘Ik heb hem opnieuw laten schilderen,’ zegt hij. ‘Ik weet dat je van oudroze houdt.’
Ik hou niet van oudroze; dat was op de middelbare school. ‘Wat lief van je, Desi, dank je wel,’ zeg ik zo oprecht mogelijk. Mijn dankjewels komen er nogal moeizaam uit. Vaak zeg ik het niet eens. Mensen doen wat ze geacht worden te doen en verwachten vervolgens van je dat je overloopt van dankbaarheid – ze zijn als ijscomannen die je een bekertje voorhouden voor een fooi.
Maar Desi neemt mijn dankjewels in ontvangst als een kat die wordt geborsteld; zijn rug kromt bijna van genoegen.
Ik zet mijn tas in mijn kamer, in de hoop dat hij begrijpt dat ik me wil terugtrekken voor de nacht – ik wil weten hoe mensen reageren op Andies onthulling en of Nick al is gearresteerd – maar dan blijkt dat ik nog lang niet klaar ben met bedanken. Desi heeft zich ervan verzekerd dat ik hem voor eeuwig dank verschuldigd ben. Hij werpt me een speciale-verrassingsglimlach toe, pakt mijn hand (Ik wil je nog iets laten zien) en neemt me mee naar beneden (Ik hoop echt dat je het mooi vindt), naar een hal voorbij de keuken (Het was een hoop werk, maar het is de moeite meer dan waard).
‘Ik hoop echt dat je het mooi vindt,’ zegt hij nogmaals, en hij zwaait de deur open.
Het is een serre, een tuinkamer, besef ik. In de kamer staan honderden tulpen in alle mogelijke kleuren. In Desi’s huis aan het meer bloeien de tulpen in juli. In een speciale kamer voor een speciale vrouw.
‘Ik weet dat de tulp je favoriete bloem is, maar helaas is het seizoen maar kort,’ zegt Desi. ‘Dus dat heb ik voor je geregeld. Ze bloeien hier het hele jaar door.’
Hij legt een arm om mijn middel en draait me naar de bloemen toe zodat ik ze ten volle kan bewonderen.
‘Tulpen voor alle dagen van het jaar,’ zeg ik, en ik doe mijn best mijn ogen te laten glanzen. De tulp was mijn favoriete bloem op de middelbare school. Van iedereen eigenlijk; het was de gerbera van eind jaren tachtig. Nu hou ik van orchideeën, het tegenovergestelde van tulpen.
‘Zou Nick ooit zoiets voor jou doen?’ zegt Desi bij mijn oor. De tulpen wiegen onder een kunstmatige waternevel van bovenaf.
‘Nick herinnert zich niet eens dat ik van tulpen hou,’ zeg ik. Het juiste antwoord.
Het is een lief gebaar, meer dan lief zelfs. Mijn eigen bloemenkamer, als in een sprookje. Toch voel ik een nerveuze kriebeling in mijn maag. Ik heb Desi nog maar vierentwintig uur daarvoor gebeld terwijl deze tulpen hier al veel langer moeten staan, en ook de slaapkamer rook niet naar verf. Ik denk aan het toenemende aantal brieven dat hij me het laatste jaar heeft gestuurd, aan de klaaglijke toon… Hoe lang wilde hij al dat ik hiernaartoe zou komen? En hoe lang denkt hij dat ik blijf? Lang genoeg om elke dag van het jaar van bloeiende tulpen te kunnen genieten.
‘Mijn hemel,’ zeg ik. ‘Het lijkt wel een sprookje.’
‘Jouw sprookje,’ zegt hij. ‘Ik wil je laten zien hoe het leven ook kan zijn.’
In sprookjes is het altijd goud wat er blinkt. Ik wacht totdat hij me een dikke stapel bankbiljetten geeft of een dunne creditcard, iets waar ik wat aan heb. De rondleiding voert terug door alle kamers zodat ik nog een paar keer ‘oh’ en ‘ah’ kan roepen bij details die me de eerste keer zijn ontgaan, en dan keren we terug bij mijn slaapkamer, een meisjeskamer met veel satijn-en-zijde, pastelkleuren en suikerspinroze pluche. Als ik uit het raam kijk, zie ik de hoge muur die het huis omringt.
‘Desi, kun je me misschien ook wat geld lenen?’ flap ik er nerveus uit.
Hij doet ook nog alsof de vraag hem verrast. ‘Je hebt nu toch geen geld meer nodig?’ zegt hij. ‘Je hoeft geen huur meer te betalen en ik zal zorgen dat er altijd voldoende eten in huis is. Ik kan nieuwe kleren voor je meenemen. Niet dat ik je die vintagekleren niet vind staan, hoor.’
‘Ik denk dat ik me toch prettiger zou voelen met wat contant geld op zak. Voor het geval er iets gebeurt en ik meteen moet vluchten.’
Hij pakt zijn portemonnee, haalt er een briefje van twintig uit en drukt me het geld in de hand. ‘Kijk eens aan,’ zegt hij toegeeflijk.
Ik vraag me af of ik geen enorme fout heb begaan.