De nacht van Nick Dunne

Boney en Gilpin namen me voor verder verhoor mee naar het politiebureau. Het zag eruit als een vervallen bankgebouw. Ze lieten me veertig minuten alleen in een klein kamertje. Ik dwong mezelf stil te blijven zitten. Doen alsof je kalm bent ís kalm zijn, in zekere zin. Ik hing over de tafel, legde mijn kin op mijn arm. Wachtte.

‘Wil je Amy’s ouders bellen?’ had Boney gevraagd.

‘Ik wil ze niet ongerust maken,’ zei ik. ‘Als we over een uur nog niets van Amy hebben gehoord, zal ik ze bellen.’

Dat gesprek hadden we drie keer herhaald.

Uiteindelijk kwamen de agenten binnen. Ze gingen tegenover me aan de tafel zitten. Ik moest de neiging om in lachen uit te barsten onderdrukken: dit hele tafereeltje deed ontzettend denken aan een tv-serie. Dit was precies zo’n kamertje als ik de afgelopen tien jaar had gezien in nachtelijke televisieseries, en de twee rechercheurs gedroegen zich als acteurs. Alert en intens. Voor-de-gek-houderij, als in een kinderfantasie van een politiebureau. Boney had zelfs een kartonnen koffiebekertje in haar hand en een bruingele map die oogde als een rekwisiet. Het decor van een politieserie. Ik voelde me draaierig, had even het gevoel dat we allemaal deden alsof: Laten we het spel echtgenote vermist doen!

‘Alles oké, Nick?’ vroeg Boney.

‘Alles oké, hoezo?’

‘Je zit zo raar te glimlachen.’

De draaierigheid gleed prompt van me af. ‘Het spijt me, het is allemaal zo…’

‘Dat snap ik,’ zei Boney. Ze keek me aan met een blik die overkwam als een geruststellend klopje op mijn hand. ‘Ik snap dat het heel onwezenlijk voor je moet zijn.’ Ze schraapte haar keel. ‘Om te beginnen gaan we ervoor zorgen dat jij je hier prettig voelt. Geef maar een gil als je iets nodig hebt. Hoe meer informatie je ons nu kunt geven, hoe beter. Maar je mag zelf weten wanneer je hier weggaat, dat is geen probleem.’

‘Wat jullie het beste uitkomt.’

‘Oké, geweldig, bedankt,’ zei ze. ‘Hmm, oké. Ik wil eerst het nare werk achter de rug hebben. Het vervelende gedoe. Als je vrouw inderdaad is ontvoerd – dat weten we niet, maar als het daarop uitdraait – willen we de dader te pakken krijgen. En als we die hebben, willen we ook keihard kunnen bewijzen dat hij het heeft gedaan. Zonder achterdeurtje. Geen uitvluchten.’

‘Juist.’

‘We moet dus snel en grondig vaststellen dat jij niet tot de verdachten behoort. Zodat de dader later niet kan beweren dat we jou buiten beschouwing hebben gelaten, snap je?’

Ik knikte werktuiglijk. Ik wist niet precies wat ze bedoelde, maar ik wilde zo behulpzaam mogelijk overkomen. ‘Ik vind alles best.’

‘We willen je geen angst aanjagen,’ vulde Gilpin aan. ‘Maar we moeten rekening houden met alle mogelijkheden.’

‘Lijkt me prima.’ Het is altijd de echtgenoot, dacht ik. Iedereen weet dat de echtgenoot altijd de dader is. Waarom zeggen ze het niet gewoon: we verdenken jou omdat jij de echtgenoot bent, en die heeft het altijd gedaan. In die opsporingsprogramma’s op tv is dat ook altijd zo.

‘Oké, tof Nick,’ zei Boney. ‘Laten we eerst even wat wangslijm van je afnemen, dan weten we welk DNA we in je huis kunnen negeren. Is dat goed?’

‘Natuurlijk.’

‘En ik zou je handen graag even onderzoeken op kruitsporen. Wederom, voor het geval…’

‘Wacht, wacht, wacht. Hebben jullie een reden om te denken dat mijn vrouw…’

‘Nee, nee, Nick,’ onderbrak Gilpin. Hij trok een stoel bij en ging er achterstevoren op zitten. Ik vroeg me af of politiemensen dat écht deden. Of was een of andere gewiekste acteur daar ooit mee begonnen, en imiteerde de politie dat omdat het er stoer uitzag?

‘Het is gewoon een standaardprocedure,’ ging Gilpin verder. ‘We proberen overal rekening mee te houden. We controleren je handen, nemen wangslijm af, en als we je auto ook zouden mogen onderzoeken…’

‘Uiteraard. Zoals ik al zei, ik vind alles best.’

‘Bedankt, Nick. Dat stel ik op prijs. Soms maken mensen het ons moeilijk, gewoon omdat ze die mogelijkheid hebben.’

Ik had het tegenovergestelde verwacht. Mijn vader had mijn kindertijd bezoedeld met onuitgesproken schuldgevoel. Hij was zo’n man die altijd op zoek was naar iets om zich over op te winden. Go was daar defensief van geworden, iemand die in geen geval onrechtvaardigheid accepteerde. Ik had me ontwikkeld tot een slijmbal, ik likte spontaan de hielen van iedere autoriteit. Ma, pa, leraren: als ik uw werk daarmee kan verlichten, meneer of mevrouw. Ik had voortdurend ieders goedkeuring nodig. ‘Jij zou letterlijk bereid zijn te liegen, bedriegen en stelen, ja, zelfs te moorden, om mensen ervan te overtuigen dat je een aardige vent bent,’ had Go ooit gezegd. We stonden in de rij voor kniesjes bij Yonah Schimmel, niet ver van Go’s oude New Yorkse appartement, zo goed kan ik me dat moment nog herinneren. Ik had opeens geen trek meer omdat het volkomen waar was. Maar ik had het niet eerder beseft. Terwijl ze het zei dacht ik al: dit zal ik nooit vergeten, dit is een van die momenten die ik altijd zal onthouden.

We spraken over koetjes en kalfjes, over het vuurwerk ter gelegenheid van Onafhankelijkheidsdag en het weer. Ondertussen werden mijn handen geïnspecteerd op kruitsporen en werd met een katoenen wattenstaafje wangslijm afgenomen. Ik deed alsof het heel normaal was: een bezoekje aan de tandarts.

Toen het achter de rug was, zette Boney nog een kop koffie voor me neer en kneep in mijn schouder. ‘Het spijt me. Dit is het vervelendste deel van mijn werk. Kun je nu een paar vragen beantwoorden, denk je? Het zou ons echt helpen.’

‘Natuurlijk, vraag maar raak.’

Ze legde een kleine digitale recorder voor me neer op tafel. ‘Vind je het goed? Op deze manier hoef je niet steeds dezelfde vragen te beantwoorden…’ Ze wilde mijn verhaal opnemen om me vast te kunnen pinnen op mijn woorden. Ik moet een advocaat bellen, dacht ik, maar alleen schuldige mensen hebben een advocaat nodig, dus ik knikte: geen probleem.

‘Dus: Amy,’ zei Boney. ‘Hoe lang wonen jullie hier?’

‘Ongeveer twee jaar.’

‘En je vrouw komt oorspronkelijk uit New York.’

‘Ja.’

‘Werkt ze, heeft ze een baan?’ vroeg Gilpin.

‘Nee. Vroeger schreef ze vragenlijsten voor persoonlijkheidstestjes.’

De rechercheurs wisselden een blik. ‘Persoonlijkheidstestjes?’

‘Voor jongerentijdschriften, vrouwenbladen,’ zei ik. ‘Je kent dat wel: “Bent u het jaloerse type? Beantwoord de vragen en u weet het! Vinden jongens je te dominant? Beantwoord de vragen en je weet het!”’

‘O leuk, daar ben ik dol op,’ zei Boney. ‘Ik wist niet dat dat echt werk was. Om dat soort dingen te schrijven. Een echte betaalde baan, bedoel ik.’

‘Dat is ook niet zo. Niet meer. Het internet staat vol met gratis testjes. Die van Amy waren slimmer – ze was afgestudeerd in de psychologie – is afgestudeerd in de psychologie.’ Ik lachte lomp om mijn flater. ‘Maar slim kan niet op tegen gratis.’

‘En toen?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Toen zijn we hier komen wonen. Ze hangt nu zo’n beetje thuis rond.’

‘O! Dus jullie hebben kinderen?’ kraaide Boney, alsof ze eindelijk goed nieuws had gehoord.

‘Nee.’

‘O. Wat doet ze dan de hele dag?’

Dat vroeg ik me ook af. Amy was ooit een vrouw die constant van alles wat deed. Toen we gingen samenwonen, had ze een grondige studie van de Franse eetcultuur gemaakt. Ze bleek een ware keukenprinses en wist een geïnspireerde boeuf bourguignon op tafel te zetten. Ter gelegenheid van haar vierendertigste verjaardag vlogen we naar Barcelona en ze verbaasde me met haar beheersing van het Spaans. Ze had een paar maanden stiekem lessen gevolgd. Mijn vrouw had een briljante, onstuimige geest, een gretige nieuwsgierigheid. Maar ze was buitengewoon eerzuchtig: ze had het nodig om mannen te verbluffen en vrouwen jaloers te maken. Natuurlijk kan Amy Frans koken en vloeiend Spaans spreken en tuinieren en breien en marathons lopen en in aandelen handelen en een vliegtuig besturen en er ondertussen ook nog uitzien als een model op de catwalk. Ze moest voortdurend Amazing Amy zijn. Hier in Missouri doen de vrouwen boodschappen bij Target, maken ze vlijtig toebereide, troostrijke maaltijden en lachen ze om hoe weinig ze nog weten van hun school-Spaans. Competitie interesseert hen niet. Amy’s tomeloze ambitie wordt met verbazing en een zeker medelijden bekeken. Slechter had mijn prestatiegerichte vrouw het niet kunnen treffen: een stad vol tevreden grijze muizen.

‘Ze heeft veel hobby’s,’ zei ik.

‘Maakte je je zorgen om haar?’ vroeg Boney. Ze keek bezorgd. ‘Ben je misschien bang dat ze drugs gebruikte of te veel dronk? Niet dat ik je vrouw zwart wil maken of zo. Veel huisvrouwen, meer dan je zou denken, komen op die manier de dag door. De dagen duren lang in je eentje. En als ze van de drank overstappen op drugs – en dan heb ik het niet eens over heroïne, maar bedoel ik gewoon pijnstillers – dan lopen er hier genoeg ettertjes rond die dat spul verkopen.’

‘De drugshandel is één grote ellende,’ zei Gilpin. ‘Er zijn ontslagronden bij de politie geweest. Een vijfde van het korps is weg, en we zaten al krap. Ik wil maar zeggen, het is echt érg, we kunnen het niet meer aan.’

‘Een maand geleden had ik nog een vrouw bij wie een tand werd uitgeslagen vanwege een dosis Oxycontin,’ viel Boney hem bij.

‘Nee, Amy dronk wel eens een wijntje of zo, maar ze gebruikte geen drugs.’ Boney nam me nauwlettend op; dit was kennelijk niet het antwoord dat ze had willen horen. ‘Had ze hier goede vrienden? We zouden een paar mensen willen bellen, gewoon voor de zekerheid. Sorry hoor, maar soms weet de echtgenoot het als laatste als het om drugs gaat. Mensen schamen zich, vooral vrouwen.’

Vrienden. In New York wisselde Amy wekelijks van vrienden; ze waren net als haar projecten. Ze was er vaak razend enthousiast over: Paula die haar zanglessen gaf en die een waanzinnig mooie stem had. (Amy had op een kostschool in Massachusetts gezeten. Ik hield van de zeldzame keren dat ze liet merken als ze uit New England kwam met uitdrukkingen als waanzinnig mooi); Jessie van de cursus kledingontwerpen. Maar als ik dan een maand later naar Paula of Jessie vroeg, keek ze me aan alsof ik wartaal uitsloeg.

En dan had je nog die mannen die altijd hijgerig achter Amy aan liepen om de dingen te doen die haar echte man naliet. Een stoelpoot repareren, haar lievelingsthee uit Azië op de kop tikken. Mannen van wie ze bezwoer dat het haar vrienden waren, gewoon goede vrienden. Amy hield ze precies op een armlengte afstand; ver genoeg weg om mij niet te ergeren, maar voldoende dichtbij om ze met één vinger te lijmen.

In Missouri… allemachtig, ik wist het echt niet. Het drong pas later tot me door. Je bent echt een eikel, dacht ik. We waren al twee jaar hier, en na de eerste gesprekjes die je altijd wel hebt tijdens die eerste, idioot drukke maanden, was er niemand meer die Amy regelmatig zag. Ze had mijn moeder, die inmiddels was overleden, en mij – wij kibbelden voornamelijk. Toen we een jaar in Missouri woonden, had ik haar gemaakt beleefd gevraagd: ‘En hoe bevalt North Carthage u, mevrouw Dunne?’ ‘Nieuw Carthage, bedoel je?’ had ze geantwoord. Ik had geen zin om haar te vragen wat ze bedoelde omdat ik wist dat het een sneer was.

‘Ze heeft een paar goede vrienden, maar die wonen voornamelijk in het oosten.’

‘En haar ouders?’

‘Die wonen in New York.’

‘En je hebt nog steeds niemand van hen gebeld?’ vroeg Boney, verward glimlachend.

‘Ik heb al het andere dat jullie me hebben gevraagd te doen gedaan, ik heb daar nog geen tijd voor gehad.’ Ik had allerlei formulieren ondertekend: toestemming om creditcardbetalingen en geldopnamen in te kijken en om Amy’s mobiele telefoon te laten traceren, ik had het mobiele nummer van Go gegeven en de naam van Sue, die weduwe van De Bar, die waarschijnlijk kon bevestigen hoe laat ik was gearriveerd.

‘De benjamin.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Je doet me echt aan mijn jongste broertje denken.’ Een stilte. ‘Dat is een compliment, dat meen ik.’

‘Ze is dol op hem,’ zei Gilpin. Hij schreef iets in zijn boekje. ‘Oké, dus je hebt het huis om ongeveer half acht ’s ochtends verlaten en je bent tegen negenen in De Bar aangekomen. En in de tussentijd zat je aan de rivieroever.’

Ongeveer vijftien kilometer ten noorden van ons huis is een rivierstrandje, een niet al te gezellige verzameling zand, slib en scherven van bierflessen. Uitpuilende afvalbakken, volgepropt met kartonnen bekertjes en vieze luiers. Maar er staat een picknicktafel op een mooi zonnig plekje en als je recht voor je uit blijft kijken zie je alleen de rivier en niet al die rotzooi.

‘Soms neem ik koffie en mijn krantje mee en ga ik daar gewoon zitten. Je moet zo veel mogelijk van de zomer genieten.’

Nee, ik had daar niemand gesproken. Nee, niemand had me gezien.

‘Doordeweeks is het daar rustig,’ gaf Gilpin toe.

Als de politie iemand had gesproken die me kende, waren ze er snel achter gekomen dat ik zelden naar het rivierstrandje ging en dat ik daar nooit met koffie en een krantje van de ochtend genoot. Ik heb een Iers-blanke huid en ik heb een hekel aan navelstaren, kortom: geen strandtype. Ik had dit verhaal tegen de politie verteld omdat het een idee van Amy was geweest. Het zou goed voor mij zijn om op een plekje te gaan zitten waar ik alleen kon zijn, naar de rivier kon kijken en over ons leven kon mijmeren. Dat had ze vanochtend gezegd, nadat we haar flensjes hadden gegeten. Ze boog zich over de tafel heen en zei: ‘Ik weet dat we in een moeilijke fase zitten. Ik hou nog steeds zó veel van je, Nick, en ik weet dat ik aan heel veel punten moet werken. Ik wil een goede vrouw voor je zijn, en jij moet mijn echtgenoot blijven en ik wil dat je gelukkig bent. Maar jij moet zelf beslissen wat je wilt.’

Ze had dat toespraakje duidelijk geoefend en ze glimlachte er trots bij. En zelfs terwijl mijn vrouw me dit aardige aanbod deed, dacht ik: natuurlijk zet ze dit in scène. Ze wil een beeld van mij hebben aan de oever van een onstuimige rivier, mijn haar wapperend in de wind terwijl ik naar de horizon tuur en mijmer over ons leven samen. Bij Dunkin’ Donuts zitten heeft toch minder cachet.

Je moet zelf beslissen wat je wilt. Helaas voor Amy had ik dat al besloten.

Boney keek vrolijk op van haar aantekeningen. ‘Kun je me zeggen welke bloedgroep je vrouw heeft?’ vroeg ze.

‘Eh, nee, dat weet ik niet.’

‘Je weet de bloedgroep van je vrouw niet?’

‘O misschien?’ gokte ik.

Boney stiet een langgerekte, yoga-achtige zucht uit. ‘Oké, Nick, wij doen het volgende om Amy op te sporen.’ Ze somde alles op: Amy’s mobieltje werd getraceerd, er werd een foto van haar gecirculeerd, haar creditcardbetalingen werden gevolgd. Seksuele veelplegers in de regio werden verhoord. Onze dunbevolkte buurt werd grondig onderzocht. Onze huistelefoon werd afgetapt voor het geval er telefonisch om losgeld zou worden gevraagd.

Ik wist niet goed wat ik nu moest zeggen. Ik pijnigde mijn hersenen en zocht naar de juiste woorden. Wat zegt de echtgenoot op zo’n moment in een film? Dat hangt ervan af of hij schuldig of onschuldig is.

‘Dat stelt me niet echt gerust. Is dit een ontvoering, een geval van vermissing of wat is er precies aan de hand?’ Ik kende de cijfers, want die wist ik van dezelfde tv-series waarin ik nu zelf speelde: als het onderzoek de eerste achtenveertig uur niets opleverde, bleef de zaak meestal onopgelost. De eerste achtenveertig uur waren van cruciaal belang. ‘Ik bedoel, mijn vrouw is verdwenen. Mijn vrouw is verdwenen!’ Het drong tot me door dat ik dit voor het eerst uitsprak zoals het hoorde: paniekerig en boos. Mijn vader was een man met een eindeloze hoeveelheid bitterheid, woede en afkeer in zich. In mijn levenslange worsteling te voorkomen dat ik zou worden zoals hij, was ik helemaal verleerd negatieve emoties te uiten. Dat was nog zoiets waardoor ik overkwam als een oetlul: ik kon nog zo’n dikke knoop in mijn maag hebben, aan mijn gezicht zag je niets. En uit mijn woorden kon je nog minder opmaken. Dat was mijn eeuwige probleem: te veel controle of helemaal géén controle.

‘Nick, we nemen deze zaak búítengewoon ernstig,’ zei Boney. ‘De jongens van het lab zijn op dit moment aan het werk in je huis, dus straks weten we meer. Nu is het van belang dat je ons zo veel mogelijk vertelt over je vrouw, hoe meer hoe beter. Wat is ze voor iemand?’

De gebruikelijke echtgenootzinnetjes schoten me te binnen: ze is lief, ze is geweldig, ze is aardig, ze is een grote steun.

‘Hoe bedoel je precies?’ vroeg ik.

‘Geef me een idee van haar persoonlijkheid,’ opperde Boney. ‘Wat heb je haar bijvoorbeeld voor haar trouwdag gegeven? Een sieraad?’

‘Ik had nog niks gekocht,’ zei ik. ‘Dat was ik vanmiddag van plan.’ Ik wachtte tot ze zou lachen en weer ‘de benjamin’ ging zeggen, maar dat deed ze niet.

‘Oké. Nou goed, vertel eens wat meer over haar. Is ze extravert? Is ze – ik weet niet goed hoe ik dit moet zeggen – is ze New York-achtig? Wat op sommige mensen als brutaal zou kunnen overkomen? Zou ze mensen kunnen irriteren met haar houding?’

‘Dat weet ik niet. Ze is niet mensenschuw of zo, maar ze is niet… niet zo agressief dat mensen haar daarom… zouden kwetsen.’

Dat was mijn elfde leugen. De huidige Amy kon af en toe scherp uit de hoek komen en wel degelijk iemand kwetsen. Ik doel nu specifiek op de Amy van de laatste tijd, die in de verste verte niet meer leek op de Amy op wie ik verliefd ben geworden. Het leek wel een afschuwelijk negatief sprookje. In een paar jaar tijd had de oude Amy, de vrouw met de gulle lach en die prettig in de omgang was haar oude zelf afgeschud. Haar oude zelf bleef als afgestroopte huid op de vloer achter. En daaruit floepte de nieuwe, kribbige, bittere Amy tevoorschijn. Mijn vrouw was niet langer mijn vrouw maar een kluwen scheermesjes die ik moest zien te ontwarren, en daar was ik niet op berekend met mijn dikke, ongevoelige, nerveuze vingers. Plattelandsvingers. Vingers van iemand uit het Midden-Westen. Amy’s scheermesjes uit elkaar pulken was voor mij te ingewikkeld en te gevaarlijk. Als ik haar mijn bebloede vingertoppen toonde, zuchtte ze en boog ze zich over haar geheime klembord waarin ze al mijn gebreken, teleurstellingen, zwakheden en tekortkomingen bijhield. De Amy van vroeger, ja, die was pas leuk. Die was grappig. Die maakte me aan het lachen. Dat was ik vergeten. Zelf kon ze ook lachen. Diep vanuit haar keelholte, wat de beste plek is om vanuit te lachen. Ze liet haar grieven los als een handvol vogelzaad: zo ligt het er nog, en even later is alles verdwenen.

Ze was iemand anders geworden, en wel datgene wat mij de grootste angst inboezemde: een boze vrouw. Ik kon niet goed omgaan met boze vrouwen. Ze brachten het slechtste in me naar boven.

‘Is ze bazig?’ vroeg Gilpin. ‘Dominant?’

Ik dacht aan Amy’s agenda, zo eentje voor drie jaar, en als je een heel jaar verder bladerde, zag je inderdaad al afspraken staan: dermatoloog, tandarts, dierenarts. ‘Ze is iemand die graag alles van tevoren plant… ze doet niets spontaan. Ze houdt van lijstjes die ze af kan vinken. Ze is doortastend. Daarom begrijp ik ook niks van deze hele toestand…’

‘Daar kun je gek van worden,’ zei Boney invoelend. ‘Vooral als je zelf niet zo bent. Jij lijkt me veel relaxter.’

‘Ik ben misschien iets laconieker,’ zei ik. Toen kwam ik op de proppen met het cliché dat van me werd verwacht: ‘We vullen elkaar aan.’

Ik keek op de klok aan de muur en Boney raakte mijn hand aan.

‘Hé, waarom bel je Amy’s ouders niet even? Ik weet zeker dat ze dat op prijs zullen stellen.’

Het was na middernacht. Amy’s ouders gingen om negen uur ’s avonds naar bed en daar waren ze op een eigenaardige manier heel trots op. Ze zouden nu slapen, dus het zou een alarmerend middernachtelijk telefoontje worden. Ze zetten hun mobiele telefoon altijd om 20.45 uur uit. Rand Elliott zou vanuit zijn bed helemaal naar het einde van de gang moeten lopen om de ouderwetse, zware telefoon op te nemen; hij zou hannesen met zijn bril, onhandig doen met de tafellamp. Hij zou talloze redenen bedenken waarom hij zich geen zorgen moest maken om zo’n laat telefoontje, talloze onschuldige redenen waarom de telefoon kon gaan.

Pas nadat ik het nummer twee keer had ingetoetst en weer had opgehangen, durfde ik het telefoontje daadwerkelijk te plegen. Marybeth nam op, niet Rand. Haar zware stem kraakte in mijn oren. Ik had nog niet gezegd ‘Marybeth, met Nick hier’ of ik had al niets meer in te brengen.

‘Wat is er aan de hand, Nick?’

Ik ademde diep in.

‘Is er iets met Amy? Vertel op.’

‘Ik eh… ik had eerder moeten bellen…’

‘Vertel op, verdomme!’

‘We k-kunnen Amy nergens vinden,’ stamelde ik.

‘Je kunt Amy nergens vinden?’

‘Ik weet niet…’

‘Wordt Amy vermist?’

‘Dat weten we niet zeker, we zijn nog…’

‘Sinds wanneer?’

‘Dat weten we niet zeker. Ik ben vanochtend iets na zevenen vertrokken…’

‘En je belt nú pas?’

‘Het spijt me, ik wilde niet…’

‘Jezus christus. We hebben vanavond getennist. Getennist, terwijl we in plaats daarvan… allemachtig. Is de politie er al bij gehaald? Heb je ze gewaarschuwd?’

‘Ik ben nu op het politiebureau.’

‘Geef me degene die de leiding heeft, Nick. Schiet op.’

Ik ging Gilpin halen, als een klein kind. Mijn schoonmama wil je spreken.

Het telefoontje naar de Elliotts maakte het officieel. De calamiteit – Amy vermist – werd nu bekend voor de buitenwereld.

Ik was op weg terug naar de verhoorkamer toen ik de stem van mijn vader hoorde. Soms, op bijzonder schaamtevolle momenten, hoorde ik zijn stem in mijn hoofd. Maar dit was zijn stem in werkelijkheid, hier en nu. Zijn woorden klonken als vochtige luchtbellen, als iets wat opsteeg uit een ranzig moeras. Trut trut trut. Mijn vader, helemaal gek, had de gewoonte aangenomen om dat woord te bezigen tegen iedere vrouw die hem ergerde: trut trut trut. Ik gluurde een vergaderkamer in, en daar zat hij, op een bankje tegen de muur. Hij was vroeger een knappe man geweest, intens, met een stoere gleuf in zijn kin.

Verbijsterend knap, zo had mijn tante hem beschreven. Nu zat hij tegen de vloer te mompelen. Zijn blonde haar zat verward, zijn broek was modderig en zijn armen zaten vol schrammen, alsof hij door stekelige struiken had gebanjerd. Een spuugdraad bengelde als een slakkenspoor onder zijn kin en hij spande voortdurend zijn armzalige armspieren. Naast hem zat een geagiteerde vrouwelijke agent. Ze had een boze trek om haar mond en probeerde hem te negeren: Trut trut trut dat zei ik zei toch trut.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik haar. ‘Dat is mijn vader.’

‘Hebt u ons telefoontje gekregen?’

‘Welk telefoontje?’

‘Om uw vader op te halen.’ Ze articuleerde overdreven duidelijk, alsof ik een niet al te snuggere tienjarige was.

‘Ik… mijn vrouw wordt vermist. Ik ben zowat de hele nacht hier geweest.’

Ze staarde me niet-begrijpend aan. Ik zag dat ze in tweestrijd verkeerde: moest ze haar nijdige houding opgeven en haar excuses aanbieden en informeren naar de situatie? Maar toen begon mijn vader weer trut trut trut te zeggen en koos ze ervoor om nijdig te blijven.

‘Meneer, Comfort Hill heeft de hele dag geprobeerd contact met u op te nemen. Uw vader is vanochtend vroeg ontsnapt via een nooduitgang. Hij heeft een paar krassen en schrammen opgelopen, zoals u ziet, maar verder niets. We hebben hem een paar uur geleden opgepikt. Hij liep verdwaasd rond op River Road. We hebben u geprobeerd te bellen.’

‘Ik ben al die tijd hier geweest,’ zei ik. ‘Pal hiernaast, goddomme. Waarom wist niemand dat?’

Trut trut trut, zei mijn vader.

‘Meneer, wilt u niet zo’n toon tegen mij aanslaan?’

Trut trut trut.

Boney liet mijn vader terug naar het tehuis brengen door een agent, een man, zodat ik de zaken hier kon afhandelen. We stonden op de trap voor het politiebureau en keken hoe hij, nog steeds mompelend, in de auto werd gezet.

‘Jullie hebben geen hechte band?’ vroeg ze.

‘Wij zijn hét voorbeeld van geen hechte band.’

Rond twee uur ’s nachts had de politie geen vragen meer en kon ik gaan. Ik kreeg het advies om goed te slapen en ik moest de volgende ochtend om elf uur terugkomen voor een persconferentie rond het middaguur.

Ik vroeg niet of ik naar huis mocht. Ik ging naar het huis van Go omdat ik wist dat zij voor me op zou blijven, iets met me zou drinken, een boterham voor me zou maken. Dat was, zielig genoeg, alles waar ik op dat moment behoefte aan had: een vrouw die een boterham voor me klaarmaakte en geen vragen stelde.

‘Wil je haar niet zoeken?’ bood Go aan terwijl ik at. ‘We kunnen wat rondrijden.’

‘Dat lijkt me zinloos,’ zei ik mat. ‘Waar moet ik zoeken?’

‘Nick, dit is echt heel ernstig.’

‘Dat weet ik, Go.’

‘Gedraag je daar dan ook naar, oké, Lance? Niet mummelen.’ Ze maakte er een binnensmonds geluid bij, het geluid dat ze altijd maakte ter illustratie van mijn besluiteloosheid, vergezeld door rollende ogen en het afstoffen van mijn officiële eerste naam. Iemand met zo’n gezicht als ik zou geen Lance mogen heten. Ze gaf me een glas whisky. ‘En drink dit op, maar niet meer. Je kunt morgen geen kater gebruiken. Waar kan ze in godsnaam zijn? Mijn god, ik ben misselijk.’ Ze schonk een glas voor zichzelf in en nam een flinke slok. Van de rest van de whisky probeerde ze al nippend te drinken terwijl ze rondjes door de keuken liep. ‘Maak je je geen zorgen, Nick? Dat een of andere vent haar bijvoorbeeld op straat heeft gezien en haar heeft meegenomen? Eén klap op haar hoofd en…’

Ik schrok. ‘Waarom zei je klap op haar hoofd, waarom doe je dat, verdomme?’

‘Het spijt me, ik bedoelde het niet zo plastisch, ik wilde alleen… ik weet het niet, ik zit maar te piekeren. Over een of andere gek.’ Ze schonk nog wat whisky in haar glas.

‘Over gekken gesproken,’ zei ik. ‘Pa is vandaag weer ontsnapt, ze hebben hem aangetroffen op River Road. Hij is nu weer terug in Comfort Hill.’

Ze haalde haar schouders op: oké. Het was de derde keer in een half jaar dat onze pa ervandoor was gegaan. Go stak een sigaret op, met haar gedachten nog bij Amy. ‘Ik bedoel, is er niet iemand die we moeten spreken?’ vroeg ze. ‘Iets wat we kunnen doen?’

‘Jezus, Go! Moet je me echt een nog machtelozer gevoel geven dan ik al heb?’ snauwde ik. ‘Ik heb geen idee wat ik zou moeten doen. Voor dit soort gevallen bestaan geen handleidingen. De politie zei dat ik kon gaan. Ik ben vertrokken. Ik doe alleen maar wat zij zeggen.’

‘Dat weet ik ook wel,’ mompelde Go. Ze had lang geprobeerd mij iets dwarser te maken. Dat zou niet lukken. Ik was zo’n jongen die op de middelbare school altijd op tijd kwam; zo’n schrijver die altijd zijn deadlines haalde, zelfs als dat niet echt hoefde. Ik hield me aan de regels, want zolang je je aan de regels houdt, loopt alles meestal op rolletjes.

‘Verdomme, Go, ik moet over een paar uur weer op het politiebureau zijn, oké? Kun je alsjeblieft gewoon even aardig tegen me doen? Ik ben doodsbang.’

We deden vijf seconden wie de ander het langst kon aanstaren, daarna vulde Go mijn glas opnieuw. Een excuus. Ze kwam naast me zitten, legde een hand op mijn schouder.

‘Arme Amy,’ zei ze.