Amy Elliott Dunne
Tien dagen vermist
Ik heb een telefoontje gepleegd om met iemand af te spreken. De ontmoeting kan pas vanavond plaatsvinden – er zijn voor de hand liggende complicaties – en daarom dood ik de tijd met me voorbereiden en het bijwerken van mijn vermomming.
Ik fris me op in het toilet van een McDonald’s met natte papieren handdoekjes en groene gelzeep en kleed me om in een goedkope, papierachtige jurk. Ik denk na over wat ik zal zeggen. Ik ben verrassend opgewekt. Het leven in het armetierige huttenpark deprimeerde me: de gemeenschappelijke wasmachine waarin boven in de trommel regelmatig opgedroogd ondergoed achterbleef dat ik er met een vies gezicht uitplukte; de onverklaarbaar vochtige hoek van de vloerbedekking in mijn hut die maar niet wilde opdrogen; de druppende kraan in de badkamer.
Om vijf uur vertrek ik naar het noorden waar ik heb afgesproken in een casino aan de rivier, genaamd Horseshoe Alley. Het gebouw doemt op uit het niets, een glanzend neon-blok midden in een doorzichtig bos. Ik rij in de slipstream van een vrachtauto (de zoveelste nieuwe ervaring!) de parkeerplaats op en neem de omgeving in me op. Ik zie migrerende bejaarden, schuifelend met looprekken en wandelstokken als ontwrichte insecten en zuurstofflessen meeslepend naar de wereld van het amusement. Tussen de groepjes tachtigjarigen door haasten zich opzichtig geklede jongens die te veel Las Vegas-films hebben gezien. Ze proberen mannen als Frank Sinatra te imiteren en moesten eens weten hoe triest ze er hier in de bossen van Missouri uitzien in hun goedkope pakken.
Ik loop onder een felverlicht reclamebord door waarop een reünie van een doo-wopgroep – slechts twee avonden! – uit de jaren vijftig wordt aangekondigd. Binnen in het casino is het koud en bedompt. De fruitautomaten rinkelen en kletteren; het vrolijke, elektronische gepiep vormt een groot contrast met de verveelde, uitgezakte gezichten van de spelers voor de automaten, sigaretten rokend boven hun bungelende zuurstofmaskers. Munt erin, munt erin, munt erin, ding-ding-ding! Munt erin, munt erin. Het geld dat ze verspelen gaat naar de onder-gesubsidieerde openbare scholen waarop hun verveelde en dronken facebookende kleinkinderen zitten. Munt erin, munt erin. Een groepje aangeschoten dikkerds met Hamill-kapsels strompelt voorbij, hun lippen nat van de drank van het vrijgezellenfeest. Ze zien me niet eens. Ze hebben het over meisjes – zorg eens voor een paar meiden – maar behalve ik zijn alle vrouwen in het casino bejaard. De jongens zullen hun teleurstelling wegdrinken en hun best doen niemand dood te rijden op weg naar huis.
Zoals afgesproken wacht ik in een kleine bar uiterst links van de casino-ingang, waar ik naar een boyband op leeftijd kijk die optreedt voor een groot, sneeuwwitharig publiek dat al klappend meezingt en met knoestige vingers in bakjes met gratis nootjes graait. De benige zangers, verwelkt onder oogverblindende smokings, draaien traag en voorzichtig rond op hun kunstheupen, de dans der stervenden.
Aanvankelijk leek het casino me een goed idee: dicht bij de snelweg, bejaarden en dronken bezoekers, twee categorieën die niet bekendstaan om een goed gezichtsvermogen. Maar ik voel me ongemakkelijk en nerveus in de drukte en ben me bewust van de vele camera’s en deuren die elk moment op slot kunnen gaan.
Ik sta op het punt te vertrekken als hij aan komt kuieren.
‘Amy.’
Ik heb de hulp van mijn trouwe Desi ingeroepen. Desi, met wie ik het contact nooit helemaal heb verloren en met wie ik – anders dan ik Nick en mijn ouders heb verteld – geen problemen heb. Desi, een andere man aan de Mississippi. Ik heb altijd geweten dat hij nog eens goed van pas zou komen. Het is altijd handig een man achter de hand te hebben die je overal voor kunt gebruiken. Desi is de redder in nood. Hij houdt van vrouwen met problemen. Na Wickshire vroeg ik hem altijd naar zijn laatste vriendin als ik hem tegenkwam. Met wie hij ook verkering had, hij zei altijd: ‘Niet zo goed, helaas.’ Maar ik weet dat Desi eetstoornissen, medicijnenverslavingen, verlammende depressies allesbehalve helaas vindt. Hij is het gelukkigst als hij bij iemand aan het bed kan zitten. Niet in het bed, maar ernaast, met bouillon en jus d’orange en een vriendelijk maar ernstig gezicht. Arme schat.
Nu is hij hier, onverschrokken in een wit zomerpak (Desi verandert maandelijks van garderobe: wat mooi staat in juni, past niet bij juli. Ik heb de discipline en precisie waarmee hij zich kleedt altijd bewonderd). Hij ziet er goed uit. Ik niet. Ik ben me maar al te bewust van mijn beslagen brillenglazen en de extra vetrol om mijn taille.
‘Amy.’ Hij raakt even mijn wang aan en trekt me dan tegen zich aan voor een omarming. Geen omhelzing. Desi omhelst niet, het is eerder alsof je omhuld wordt door iets wat speciaal voor jou op maat is gemaakt. ‘Lieverd. Je moest eens weten. Dat telefoontje van je. Ik dacht dat ik gek werd. Ik dacht dat ik het me verbeeldde! Ik had erover gedagdroomd dat je op de een of andere manier toch nog leefde, en toen kwam dat telefoontje. Is het echt goed met je?’
‘Nu wel,’ zeg ik. ‘Nu voel ik me veilig. Het was verschrikkelijk.’ Dan barst ik in tranen uit – echte tranen die ik niet had gepland. Ik voel me enorm opgelucht en een huilbui komt me op dit moment zo goed uit dat ik me helemaal laat gaan. De spanning valt van me af: de zenuwen voor de uitvoering van mijn plan, de angst opgepakt te worden, het verlies van mijn geld, het verraad, de schermutseling, het avontuurlijke van het er voor het eerst van mijn leven helemaal alleen voor staan.
Doorgaans zie ik er na een huilbui van zo’n twee minuten best goed uit. Daarna niet meer, dan begint mijn neus te lopen en zwellen mijn ogen op, maar tot twee minuten worden mijn lippen voller, mijn ogen groter en mijn wangen rozig. Terwijl ik tegen Desi’s schouder uithuil tel ik de seconden – één Mississippi, twéé Mississippi… daar heb je de rivier weer – en houd mijn tranen na één minuut en achtenveertig seconden in.
‘Het spijt me dat ik niet eerder hier kon zijn, lieverd,’ zegt Desi.
‘Ik weet hoe druk je het hebt met Jacqueline,’ zeg ik bescheiden. Het onderwerp Desi’s moeder ligt gevoelig tussen ons.
Hij neemt me aandachtig op. ‘Je ziet er héél… anders uit,’ zegt hij. ‘Vol in het gezicht vooral. En dat arme haar van je is…’ Hij houdt zich plots in. ‘Amy. Ik had nooit gedacht dat ik nog eens zó dankbaar om iets kon zijn. Wat is er precies gebeurd?’
Ik dis een griezelverhaal op over claimgedrag en woede, over Midwesterse wreedheid, onderdrukking, beestachtige dominantie. Over verkrachting en pillen en drank en vuisten. Spitse cowboylaarzen in mijn ribben, angst en verraad, ouderlijke apathie, isolement en Nicks gedenkwaardige woorden: ‘Je kunt niet bij me weg. Ik zal je vermoorden. Ik zal je altijd vinden. Je bent van mij.’
Ik vertel dat ik moest verdwijnen voor mijn eigen veiligheid en de veiligheid van mijn ongeboren kind, en hoezeer ik Desi’s hulp nodig heb. Mijn redder. Ik wist dat mijn verhaal Desi’s behoefte aan gebroken vrouwen zou bevredigen; ik was nu de meest beschadigde vrouw van allemaal. Lang geleden, op kostschool, had ik hem verteld over mijn vaders nachtelijke bezoekjes aan mijn slaapkamer. Ik, in een roze nachthemd met ruches, starend naar het plafond totdat hij aan zijn gerief was gekomen. Desi heeft sinds die leugen altijd van me gehouden. Ik weet dat hij in gedachten met me vrijt en dat hij heel zachtaardig en geruststellend zal zijn als hij in me zou komen. Hij stelt zich voor hoe hij mijn haren zal strelen terwijl ik me zachtjes huilend aan hem geef.
‘Ik kan nooit meer terug naar mijn oude leven, Desi. Nick vermoordt me. Ik zal me nooit meer veilig voelen. Maar ik zou het niet kunnen verdragen als hij de gevangenis in moet. Ik wilde alleen maar verdwijnen. Ik had nooit verwacht dat de politie hém als dader zou zien.’
Ik zet mijn mooiste gezicht op en kijk naar de band op het podium, waar een broodmagere zeventigjarige de liefde bezingt. Niet ver van ons tafeltje gooit een chagrijnige man met een strak snorretje zijn beker in de richting van een vuilnisbak en begint te kankeren (een term die ik van Nick heb geleerd). Ik wenste dat ik een wat pittoresker plek had uitgezocht. Nu richt de man zijn aandacht op mij; hij houdt zijn hoofd scheef en kijkt me overdreven verbaasd aan. Als hij een tekenfilmfiguur was, zou hij zich met een rubberachtig skwiek-skwiek-geluid op zijn kruin krabben. Ik weet niet waarom, maar ik vind hem eruitzien als een politieagent. Ik keer hem de rug toe.
‘Nick is wel de laatste om je druk over te maken,’ zegt Desi. ‘Geef je zorgen maar aan mij, dan handel ik het wel af.’ Hij steekt zijn hand uit, net als vroeger. Hij is mijn zorgenbewaarder, een ritueel spelletje dat we deden toen we nog tieners waren. Ik doe alsof ik iets in zijn hand leg en als hij zijn hand sluit, voel ik me zowaar beter.
‘Nee, ik handel niks af,’ corrigeert hij zichzelf. ‘Ik hoop dat Nick sterft voor wat hij jou heeft aangedaan,’ zegt hij. ‘In een gezonde samenleving zou híj degene zijn die moest verdwijnen.’
‘Maar we leven in een zieke maatschappij, dus ik zal me verborgen moeten houden,’ zeg ik. ‘Vind je me erg slecht?’ Ik weet het antwoord al.
‘Lieverd, natuurlijk niet. Je doet dit omdat je ertoe gedwongen wordt. Het zou waanzin zijn om het níét te doen.’
Hij vraagt niet naar de zwangerschap. Dat wist ik.
‘Jij bent de enige die het weet,’ zeg ik.
‘Ik neem je wel onder mijn hoede. Wat kan ik voor je doen?’
Ik doe alsof ik nadenk, kauw op mijn lip, kijk even van hem weg en dan weer terug. ‘Ik heb wat geld nodig om een tijdje van te kunnen leven. Ik heb overwogen een baantje te zoeken, maar…’
‘Dat zou ik niet doen. Je bent overal, Amy. In het nieuws, in de bladen. Je zou herkend kunnen worden. Zelfs met dit’ – hij raakt mijn haar aan – ‘sportieve kapsel. Je bent een mooie vrouw, en voor mooie vrouwen is het lastig om te verdwijnen.’
‘Ik ben bang dat je gelijk hebt,’ zeg ik. ‘Maar ik wil niet dat je denkt dat ik misbruik van je maak. Ik wist gewoon echt niet waar ik anders terecht kon…’
De serveerster, een doorsnee brunette die zich heeft vermomd als een mooie brunette, komt aanlopen en zet onze drankjes op de tafel. Ik wend mijn gezicht af en zie dat de nieuwsgierige man met de snor dichterbij is komen staan en met een flauwe glimlach naar me kijkt. En ik ben uit vorm. De oude Amy zou hier nooit naartoe zijn gegaan. Mijn geest is in de war van alle cola light en mijn eigen lichaamsgeur.
‘Ik heb een gin-tonic voor je besteld,’ zeg ik.
Desi trekt een lelijk gezicht.
‘Wat is er?’ vraag ik, maar ik weet het al.
‘Dat drink ik alleen in de lente. Ik drink nu Jack & Gingers.’
‘Dan bestel ik dat voor je en neem ik de gin-tonic.’
‘Ach nee, het is goed zo. Geen probleem.’
De gluurder verschijnt opnieuw in mijn blikveld. ‘Die man daar, met die snor – niet meteen omkijken – staat die nog naar mij te kijken?’
Desi werpt een heimelijke blik opzij en schudt dan zijn hoofd. ‘Hij kijkt naar de… zangers.’ Hij spreekt het laatste woord twijfelachtig uit. ‘Maar je wilt toch niet alleen maar geld om van te leven? Je zult doodmoe worden van de leugens en verdwijntrucjes. Je kunt andere mensen niet meer aankijken. Je veroordeelt jezelf tot een leven tussen’ – hij spreidt zijn armen om het hele casino erbij te betrekken – ‘mensen met wie je weinig gemeen hebt. Tot een leven onder het niveau dat je gewend bent.’
‘Dat zal de komende tien jaar nog wel het geval zijn. Totdat ik er veel ouder uitzie en het verhaal in de vergetelheid is geraakt. Pas dan zal ik me weer op mijn gemak voelen.’
‘Haha. Denk je echt dat je dit tíén jaar volhoudt, Amy?’
‘Sst, zeg die naam niet.’
‘Cathy of Jenny of Megan, of wat dan ook, doe niet zo raar.’
De serveerster keert terug. Desi geeft haar een twintigje en zegt: ‘Laat maar zitten.’ Ze loopt grijzend weg en houdt het briefje omhoog alsof het een trofee is. Ik neem een slok van mijn gin-tonic. De baby vindt het niet erg.
‘Nick zal je vast niet aanklagen als je terug naar huis gaat,’ zegt Desi.
‘Hè?’
‘Hij is bij me aan de deur geweest. Ik denk dat hij beseft dat het zijn schuld is…’
‘Hij is bij jou aan deur geweest? Wanneer?’
‘Vorige week. Voordat ik jou aan de telefoon had, godzijdank.’
Nick heeft in de afgelopen tien dagen meer belangstelling voor me getoond dan in al die jaren. Ik heb altijd een man gewild die voor mij op de vuist zou gaan en voor mij een bruut, bloederig gevecht over zou hebben. Nick die Desi aan een verhoor onderwerpt, dat is een mooi begin.
‘Wat zei hij?’ vraag ik. ‘Hoe kwam hij over?’
‘Als een enorme klootzak. Hij wilde míj jouw vermissing in de schoenen schuiven. Hij vertelde me een of ander idioot verhaal over hoe ik…’
Ik was altijd erg tevreden geweest met mijn leugen dat Desi na onze breuk zelfmoord had willen plegen. Hij was er kapot van en had zich heel vervelend gedragen. Hij hing voortdurend rond op de campus in de hoop dat ik hem terug zou willen. Voor hetzelfde geld had hij zelfmoord gepleegd.
‘Wat zei Nick over mij?’
‘Ik denk dat hij beseft dat hij je niets meer kan aandoen omdat iedereen van de zaak af weet en zich zorgen maakt om jou. Hij moet je wel gewoon laten terugkeren. Daarna kun jij van hem scheiden en met de ware Jacob trouwen.’ Hij nam een slok van zijn drankje. ‘Eindelijk.’
‘Ik kan niet teruggaan, Desi. Zelfs al zouden de mensen geloven dat Nick me heeft mishandeld. Ze zouden mij haten in plaats van hem omdat ik iedereen heb misleid. Ik zou de paria van de wereld worden.’
‘Je zou mijn paria zijn, en ik zou van je houden, wat er ook gebeurt. Ik zou je van alles en iedereen afschermen,’ zei Desi. ‘Jij zult nergens meer last van hebben.’
‘We zouden nooit meer met anderen kunnen omgaan.’
‘We zouden hier weg kunnen gaan en in Spanje kunnen gaan wonen, of Italië, waar je maar wilt. Dan brengen we de rest van ons leven door met mango’s eten in de zon. Laat naar bed gaan, beetje scrabbelen, zo nu en dan een boek doorbladeren, zwemmen in zee.’
‘En als ik overlijd, ben ik een of andere bizarre voetnoot. Een gek. Nee. Ik heb mijn trots, Desi.’
‘Ik laat je niet teruggaan naar een leven tussen die losers. Echt niet. Ga met mij mee, dan kun je in het vakantiehuis aan het meer logeren. Dat ligt heel afgezonderd. Ik kan boodschappen voor je doen en je alles brengen wat je nodig hebt, wanneer je maar wilt. Trek je daar terug totdat we hebben besloten wat we gaan doen.’
Desi’s ‘vakantiehuis’ aan het meer is een villa-achtig landhuis, en met ‘boodschappen voor je doen’ bedoelt hij ‘mijn minnaar worden’. Zijn verlangen straalt als een hete gloed van hem af en hij beweegt ongemakkelijk in zijn pak, zo graag wil hij dat het doorgaat. Desi is een verzamelaar: hij had vier auto’s, drie huizen, inloopkasten vol met pakken en schoenen. Hij zou me graag onder een glazen stolp stoppen. De ultieme redder-in-noodfantasie: hij redt de mishandelde prinses uit haar miserabele omstandigheden en neemt haar onder zijn gouden vleugels mee naar zijn kasteel, dat alleen voor hem toegankelijk is.
‘Dat kan ik niet maken. Stel dat de politie erachter komt en me daar vindt?’
‘Amy, de politie denkt dat je dood bent.’
‘Nee, ik moet me voorlopig in mijn eentje zien te redden. Kan ik niet gewoon wat contant geld van je lenen?’
‘En stel dat ik nee zeg?’
‘Dan weet ik dat je aanbod om me te helpen niet oprecht is. Dat je net zo bent als Nick en alleen maar macht over me wilt uitoefenen, op welke manier dan ook.’
Desi zegt niets en neemt gespannen een slok van zijn drankje. ‘Dat is nogal cru gezegd.’
‘Ik vind het ook nogal cru zoals je tegen me doet.’
‘Dat is niet waar,’ zegt hij. ‘Ik maak me zorgen om je. Probeer het vakantiehuis. Als je je er ongemakkelijk voelt en het huis je benauwt, kun je altijd weer weggaan. Het ergste wat je kan gebeuren is dat je een paar dagen rust en afleiding krijgt.’
De man met de snor staat plots bij onze tafel.
‘Mevrouw,’ zegt hij met een stralende glimlach, ‘bent u misschien familie van de Enloes?’
‘Nee,’ zeg ik, en ik wend me af.
‘Sorry, maar u lijkt op…’
‘We komen uit Canada, dus als u ons nu wilt excuseren?’ zegt Desi bits.
De man rolt met zijn ogen, mompelt ‘Jezus’ en slentert terug naar de bar. Hij blijft echter naar me kijken.
‘Ik denk dat we beter kunnen gaan,’ zegt Desi. ‘Kom mee naar mijn vakantiehuis, dan breng ik je er nu meteen heen.’ Hij staat op.
In Desi’s vakantiehuis zou ik een schitterende keuken tot mijn beschikking hebben en kamers om in te verdwalen en heel Sound-of-Music-achtig in rond te dansen. Het huis zou een Wi-Fi-verbinding hebben en kabel (om aan al mijn commandocentrumeisen te kunnen voldoen), een reusachtig bad, weelderige badjassen en een bed dat niet elk moment dreigt in te zakken.
Ik zou Desi erbij krijgen, maar Desi kon ik wel aan.
Vanaf de bar staat de man nog steeds naar me te kijken, alleen wat minder vriendelijk nu.
Ik buig me naar Desi toe en kus hem zacht op zijn mond. Het moet lijken alsof het mijn eigen besluit is. ‘Je bent een geweldige man. Het spijt me dat ik je in deze positie breng.’
‘Ik wil dit zelf, Amy.’
Op weg naar de uitgang komen we langs een bijzonder deprimerende bar met in elke hoek een schetterende televisie. Dan zie ik De Slet.
De Slet houdt een persconferentie.
Andie oogt klein en onschuldig. Ze ziet eruit als een babysitter, niet als een ordinaire, sexy babysitter maar als het buurmeisje dat ook echt met de kinderen speelt. Ik weet dat dit niet de ware Andie is, omdat ik haar in het echte leven heb gevolgd. In het echte leven draagt ze skinny jeans en strakke topjes die haar borsten benadrukken en heeft ze lang, golvend haar. In het echte leven ziet ze eruit als een hitsige meid.
Nu draagt ze een blousejurkje met ruches en heeft ze haar haren achter haar oren gekamd. Het lijkt alsof ze net heeft gehuild, te oordelen naar de roze zakjes onder haar ogen. Ze oogt ook moe, en nerveus, maar heel mooi. Mooier dan ik dacht dat ze was. Ik heb haar nog nooit van zo dichtbij gezien. Ze heeft sproeten.
‘O, shit,’ zegt een vrouw tegen haar vriendin, wier haarkleur aan goedkope cabernet doet denken.
‘O nee, hè! Ik begon net medelijden te krijgen met die vent,’ zegt de vriendin.
‘De kaas in mijn koelkast is ouder dan die meid. Wat een smeerlap.’
Andie staat achter de microfoon en kijkt met donkere, neergeslagen wimpers neer op de geschreven verklaring die ze in haar trillende hand houdt. Haar bovenlip is vochtig; de druppeltjes glinsteren onder de cameralampen. Ze veegt het zweet af met een wijsvinger. ‘Eh. Ik verklaar het volgende: ik heb een affaire gehad met Nick Dunne, van april 2011 tot juli van dit jaar toen zijn vrouw verdween. Nick was mijn docent op North Carthage Junior College. We raakten bevriend, en later werd dat meer.’
Andie stopt om haar keel te schrapen. Een donkerharige vrouw achter haar, niet veel ouder dan ik, reikt haar een glas water aan dat ze snel met bevende hand leegdrinkt.
‘Ik schaam me diep dat ik iets met een getrouwde man heb gehad. Het druist tegen al mijn principes in. Ik dacht echt dat ik van hem hield,’ – ze begint te huilen en haar stem breekt – ‘en dat Nick Dunne van mij hield. Hij zei tegen me dat het huwelijk met zijn vrouw niets meer voorstelde en dat ze spoedig zouden scheiden. Ik wist niet dat Amy Dunne zwanger was. Ik help de politie met hun onderzoek naar de verdwijning van Amy Dunne en zal er alles aan doen om ze te helpen haar te vinden.’
Haar stem is zwak en klinkt kinderachtig. Ze kijkt op naar de muur van camera’s voor haar en slaat dan weer verschrikt haar ogen neer. Twee appels kleuren rood op haar ronde wangen.
‘Ik… ik.’ Ze begint weer te huilen en haar moeder – de vrouw achter haar moet haar moeder wel zijn, ze hebben dezelfde grote huilogen – slaat een arm om haar schouder. Andie gaat verder met haar verklaring. ‘Het spijt me erg en ik schaam me voor wat ik heb gedaan. Ik wil graag mijn excuses aanbieden aan Amy’s familie voor het verdriet dat ik hen heb aangedaan. Ik help de politie met hun onder… O, nee, dat heb ik al gezegd.’
Ze glimlacht verlegen en de journalisten lachen bemoedigend.
‘Het arme kind,’ zegt de roodharige.
Ze is een slet, je hoeft geen medelijden met haar te hebben. Ik snap niet hoe iemand medelijden met haar kan hebben. Ik weiger het te geloven.
‘Ik ben drieëntwintig en student,’ vervolgt ze. ‘Het enige wat ik vraag is een beetje privacy in deze moeilijke tijd.’
‘Succes ermee,’ mompel ik. Andie doet een stap terug en als een politieagent weigert in te gaan op vragen van de journalisten, verdwijnen ze uit beeld. Ik betrap mezelf erop dat ik naar links buig, alsof ik ze dan nog kan zien.
‘Het arme schaap,’ zegt de oudere vrouw. ‘Ze was volgens mij doodsbang.’
‘Ik denk dat hij het toch heeft gedaan.’
‘Hij heeft langer dan een jaar iets met haar gehad.’
‘De schoft.’
Desi geeft me een por en kijkt me met grote ogen vragend aan: of ik van de affaire af wist? Alles goed met je? Mijn gezicht is een masker van woede – het arme schaap, laat me niet lachen – maar ik doe alsof het vanwege het overspel is. Ik knik, glimlach zwakjes. Het gaat wel. We willen net vertrekken als mijn ouders, hand in hand, in beeld verschijnen en naar de microfoon lopen. Mijn moeder ziet eruit alsof ze net naar de kapper is geweest. Ik vraag me af of ik me gekwetst moet voelen dat ze zich druk maakt om haar uiterlijk terwijl haar dochter vermist wordt. Als iemand overlijdt en de familie pakt het leven weer op, dan wordt er altijd gezegd dat hij of zij ‘het zo zou hebben gewild’. Ik wil het niet zo.
Mijn moeder steekt van wal. ‘Wij leggen maar een korte verklaring af en zullen naderhand geen vragen beantwoorden. Om te beginnen wil ik iedereen bedanken voor de enorme steun die mijn man en ik elke dag weer krijgen. De wereld houdt evenveel van Amy als wij. Amy, we missen je warme stem en je goede humeur, je humor en je hartelijkheid. Je bent echt geweldig. We zullen er alles aan doen om je bij ons terug te krijgen. Ik weet dat het ons zal lukken. Een ander punt is dat wij tot vanochtend niet wisten dat onze schoonzoon, Nick Dunne, een affaire had. Hij is vanaf het begin niet zo betrokken, geïnteresseerd en bezorgd geweest als hij zou moeten zijn. We gaven hem het voordeel van de twijfel en schreven zijn gedrag toe aan een shock. Maar nu we dit weten, denken we daar anders over. Vandaar dat we onze steun aan Nick intrekken. We gaan door met het onderzoek en kunnen alleen maar hopen dat Amy terugkomt. Haar verhaal moet worden vervolgd. De wereld is toe aan nieuw hoofdstuk.’
Amen, zegt iemand.