Amy Elliott Dunne
Dagboek
21 april 2009
Arme ik. Ik zal de situatie even schetsen: Campbell, Insley en ik zijn samen uit eten gegaan in de Tableau in Soho. Veel geitenkaasquiches, lamsgehaktballetjes en rucola. Ik snap niet precies waarom het zo moet, maar we hebben de volgorde omgedraaid: eerst uit eten en dan pas borrelen in het kleine zithoekje (een soort bezemkast) dat Campbell heeft gereserveerd in een gelegenheid waar je duur kunt lunchen maar die niet veel verschilt van, laten we zeggen, een woonkamer. Maar goed, het is leuk om zo nu en dan gekke, trendy dingen te doen. We zijn alle drie te opzichtig gekleed in onze flitsende jurken en stilettohakken, en krijgen kleine bordjes voorgeschoteld met hapjes die al even decoratief en mager zijn als wijzelf.
We hebben besloten dat onze mannen zich tijdens de borrel bij ons zullen aansluiten. Dus daar zitten we dan in onze piepkleine nis, het eten net achter de kiezen en voorzien van mojito’s, martini’s en een bourbon (ik) die ons zijn gebracht door een serveerster die zo auditie zou kunnen doen voor het rolletje van Frisse Meid Die Net Uit De Bus Is Gestapt.
We zijn zo goed als uitgepraat. Het is dinsdag en niemand heeft het gevoel dat dat níét zo is. De drankjes worden langzaam gedronken: Insley en Campbell hebben de ochtend daarop vage afspraken en ik moet werken, dus in plaats van onszelf op te peppen voor een stevig avondje uit zijn we aan het afbouwen. We worden melig en vervelen ons. Als we niet op de mannen moesten wachten, waren we naar huis gegaan. Campbell kijkt steeds op haar BlackBerry, Insley bekijkt haar strakgespannen kuiten van verschillende kanten. John arriveert als eerste – uitgebreide excuses voor Campbell, een brede grijns en kussen voor ons allemaal: deze man is dolblij dat hij aan de andere kant van de stad het staartje van een cocktailuurtje kan meepikken en nog even snel een glas achterover kan slaan voordat hij samen met zijn vrouw op weg naar huis gaat. George komt zo’n twintig minuten later binnen – schaapachtig, gespannen, een kort excuus over zijn werk, Insley die tegen hem snauwt: ‘Je bent véértig minuten te laat.’ George die terugbijt: ‘Ja, sorry dat ik nog geld moest verdienen.’ De twee wisselen nauwelijks een woord met elkaar en praten alleen met de anderen.
Nick komt niet opdagen, en belt ook niet. We wachten nog drie kwartier. Campbell is bezorgd (‘Misschien moest hij op het laatste moment nog een deadline halen,’ zegt ze, en ze glimlacht naar die goeie ouwe John die zich nog nooit door een onverwachte deadline heeft laten weerhouden om op tijd bij zijn vrouw te zijn); Insley wordt minder boos op haar man nu ze beseft dat hij slechts de op één na grootste sukkel van het gezelschap is. (‘Weet je zeker dat hij niet heeft ge-sms’t?)
En ik, ik glimlach alleen maar. ‘Ach, wie weet waar hij uithangt. Ik zie hem thuis wel.’ Nu zijn het de mannen die hun wenkbrauwen fronsen. Je bedoelt dat dat een optie was? De avond laten passeren zonder veel gedoe? Geen verwijten, woede of gezeur?
Tja, misschien niet voor jullie.
Nick en ik lachen ons soms dood om de verschrikkelijke dingen die vrouwen van hun mannen verlangen om hun liefde te bewijzen. Al die nutteloze taken, ontelbare opofferingen, eindeloze rij kleine capitulaties. We noemen ze de dansende aapjes.
Nick komt straks bezweet, brak en aangeschoten van het bier thuis na een dag op het honkbalveld en dan kruip ik op zijn schoot en vraag hem of zijn vriend Jack het naar zijn zin heeft gehad en dan zal hij antwoorden: ‘O, we hadden de aapjes weer aan het dansen. Die arme Jennifer had zo’n “enorm stressvolle week” achter de rug dat ze hem écht thuis nodig had.’
Zo ook de vriend van zijn werk, die niet mee naar het café kan omdat zijn vriendin liever heeft dat hij naar de bistro komt waar zij met een vriendin van buiten de stad zit te eten. Dan kunnen ze elkaar eindelijk eens ontmoeten. En dan kan zij laten zien hoe gehoorzaam haar aapje is: Hij komt als ik hem roep en kijk eens hoe keurig hij eruitziet!
Draag dit, draag dat niet. Doe dit klusje nu en doe dat klusje zodra je er tijd voor hebt en daarmee bedoel ik ‘nu meteen’. En geef vooral voor mij al die dingen op die je leuk vindt, zodat ik zeker weet dat je het meest van mij houdt. Het is de vrouwelijke variant van wie het verst kan pissen: als vrouwen interessant willen doen op onze boekenclubjes en cocktailuurtjes pochen ze het liefst met wat hun mannen allemaal voor ze over hebben. Een vraag-en-antwoordspelletje, en het antwoord luidt: ‘O, wat líéf!’
Ik ben niet blij dat ik tot die club behoor. Ik doe daar echter niet aan mee, ik kick niet op emotionele dwang en wil Nick niet in de rol van gelukkige echtgenoot dwingen – de schouderophalende, opgewekte, plichtsgetrouwe Ik zet de vuilnisbak buiten, schat!-rol. De droomman van elke vrouw, het tegenovergestelde van de fantasie van elke man, die een lieve, hete, ontspannen vrouw wil die van seks en een stevige borrel houdt.
Ik zie mezelf graag als iemand die zelfverzekerd en volwassen genoeg is om te weten dat Nick van me houdt zonder dat hij mij dat voortdurend hoeft te bewijzen. Ik wil geen zielige dansende-aapjescenario’s hoeven schetsen voor mijn vriendinnen. Ik heb liever dat hij zichzelf kan zijn.
Ik heb geen idee waarom vrouwen dat zo moeilijk vinden.
Als ik die avond thuiskom, stopt mijn taxi net voor de deur als hij uit zijn eigen taxi stapt. Hij strekt zijn armen naar me uit, grijnst van oor tot oor – ‘Lieverd!’ – en ik ren naar hem toe en werp me in zijn armen.
‘Wat heb je vanavond gedaan?’ vraag ik terwijl hij zijn stoppelige wang tegen de mijne drukt.
‘De jongens gingen na het werk pokeren, dus ik ben nog even blijven hangen. Dat vind je hopelijk toch niet erg, hè?’
‘Natuurlijk niet,’ zeg ik. ‘Lijkt me gezelliger dan mijn avond.’
‘Wie waren er allemaal?’
‘O, Campbell en Insley en hun aapjes. Heel saai. Je bent de apendans ontsprongen.’
Hij drukt me tegen zich aan – die heerlijke, sterke armen – en draagt me de trap op. ‘God, wat hou ik toch van je,’ zegt hij.
Dan volgen seks, een stevige borrel en een heerlijke nacht in een uitgeputte verstrengeling in ons grote, zachte bed. Arme ik.