Boosdoeners – slechte bacteriën en parasieten
Er zijn goede en slechte dingen in de wereld, ook in onze micro-organismen. De slechte dingen hebben meestal één ding gemeen: ze willen eigenlijk alleen maar het beste... voor zichzelf.
Salmonellabacteriën met een hoedje op
Zelfs de moedigste keukenprins wordt als hij eieren klopt wel eens overvallen door een oerangst voor een bepaalde bedreiging: salmonella! Iedereen kent wel een of twee mensen die het eten van een stukje niet goed doorbakken kip of het snoepen van rauw deeg hebben moeten bekopen met diarree en braken.
Salmonellabacteriën kunnen op onverwachte manieren in ons voedsel terechtkomen. Sommige komen bijvoorbeeld door de globalisering terecht in kippenvlees en eieren. Dat komt doordat graan voor kippen vaak heel goedkoop in Afrika gekocht kan worden, zodat de kippenboeren het per vliegtuig naar Nederland halen. Maar in Afrika zijn meer loslopende schildpadden en hagedissen dan in Nederland. Salmonellabacteriën reizen dus met het graan mee naar ons toe. Waarom? Omdat deze bacteriën een normaal bestanddeel vormen van de darmflora van reptielen. Dus terwijl een schildpad ontspannen in het voor Nederland bestemde graan poept, is de Afrikaanse boer al aan het oogsten. Na een spannende vlucht met een adembenemend uitzicht komt het graan tegelijk met de schildpadpoep bij Nederlandse kippenboeren aan en wordt het opgegeten door een hongerige kip. En bij kippen zijn salmonellabacteriën geen bestanddeel van de natuurlijke darmflora, maar juist vaak ziekteverwekkers. Zo komen ze terecht in de darm van deze dieren, kunnen zich daar vermeerderen en worden vervolgens door de kip uitgescheiden. Omdat een kip slechts één gat voor deze exportartikelen in haar lichaam heeft, komt haar ei natuurlijk met de salmonellabacteriën in de poep van de kip in contact. Daarom zitten salmonellabacteriën eerst alleen maar op de eierschaal en komen pas in het ei zodra dit kapotgaat.
Maar hoe komen salmonellabacteriën dan van de darm in het kippenvlees? Dat is een onsmakelijk verhaal: kippen die goedkoop voer krijgen, worden over het algemeen naar grote slachterijen gebracht. Daar worden ze, nadat ze geslacht zijn en hun kop is verwijderd, door grote bakken water getrokken. Deze bakken zijn een soort salmonella-wellnesscentrum inclusief darmspoeling. In een bedrijf waar dagelijks tweehonderdduizend kippen worden geslacht, is één lading goedkoop kippenvoer voldoende om de rest van de kippen met salmonella te besmetten. Deze kippen komen later vaak als goedkope kiloknallers bij de supermarkt terecht. Als je ze dan goed heet braadt of kookt, zijn alle salmonellabacteriën weg en niet meer van belang.
Goed gegaard vlees is in de meeste gevallen niet de oorzaak van een salmonella-infectie. Het wordt pas een probleem als je de diepvrieskip lekker in de gootsteen of de saladedressing laat ontdooien. Bacteriën laten zich namelijk uitstekend invriezen en weer ontdooien. De gigantische bacteriënbibliotheek in ons laboratorium bestaat uit een collectie curieuze patiëntenkiemen die probleemloos temperaturen van –80 graden Celsius overleefden en ook na het ontdooien vrolijk doorleefden. Pas door hitte gaan ze dood: tien minuten bij 75 graden Celsius is voldoende om alle salmonellabacteriën te doden. De zorgvuldig doorbakken kip richt dus geen schade aan, maar de in dezelfde gootsteen gewassen sla wél.
Dat wij regelmatig in contact komen met de darmflora van de dieren die we eten, merken we dus pas als er volkomen onbekende diarreebacteriën tussen zitten. Al het andere is bij wijze van spreken normaal; we moeten onze bacteriën immers érgens vandaan halen. Als je netjes bij de biologische eieren van je vaste boer blijft, ben je in principe wat veiliger voor gevaarlijke bacteriën – behalve wanneer de boer zelf graag kip uit de supermarkt eet.
Maar als je de kip een keer niet heet en lang genoeg verhit, eet je niet alleen de spiercellen van de kip maar ook nog een paar salmonellacellen. Er zijn tienduizend tot een miljoen van deze cellen nodig om ons buiten gevecht te stellen. Een miljoen van deze cellen zijn zo groot als een vijfde van een korrel zout. Hoe slaagt dit leger minuscule soldaten erin ons, enorme kolossen met een volume van ongeveer zeshonderdduizend korrels zout, naar het toilet te jagen? Dat is hetzelfde als wanneer één enkele haar van Obama over alle Amerikanen zou regeren.
Salmonellabacteriën verdubbelen zich veel sneller dan haren, dat is punt één. Zodra het warmer is dan 10 graden, ontwaken ze uit hun winterslaap en groeien ijverig. Ze hebben veel uiterst dunne zwemarmen, waarmee ze rondzwemmen tot ze zich aan het darmvlies kunnen hechten. Van daaruit dringen ze onze cellen binnen, waarop deze ontsteken en heel veel vloeistof uit de cellen in de darm laten stromen om deze ziekteverwekkers zo snel mogelijk uit het lichaam te spoelen.
Tussen de toevallige inname tot diarree zitten een paar uren tot een paar dagen. Als je niet te klein, te oud of te zwak bent, is het uitspoelen voldoende en zouden antibiotica meer kwaad doen dan goed. Toch zou je je darm dan moeten helpen en alles doen om de salmonellabacteriën snel uit je lichaam te krijgen. Na elk bezoek aan het toilet en na elke volle kotszak moet je je handen grondig wassen met water en zeep.
Salmonellabacteriën zijn de meest voorkomende boosdoeners als het erom gaat dat mensen ziek worden van hun voedsel. Ze zitten niet alleen op kipproducten, hoewel ze zich daar heel graag ophouden. Er zijn verschillende soorten van deze bacteriën. Als wij in ons laboratorium fecesmonsters van patiënten krijgen, kunnen we deze met verschillende antilichamen testen. Als een antilichaam de salmonellabacteriën bindt, klonteren ze samen tot grote brokken – zo groot dat je ze met het blote oog kunt zien.
Als dat gebeurt, zou je zelfs kunnen zeggen: het antilichaam tegen de kots-braak-salmonella nummer XY reageert bijzonder sterk, dus is het waarschijnlijk een kots-braak-salmonella XY. Dat is hetzelfde als wat ook in ons lichaam gebeurt. Ons immuunsysteem ontmoet een paar nieuwe salmonellabacteriën en denkt: Hé, ik heb ergens toch nog een hoedje liggen dat hierbij past! Dan gaat het in zijn kledingkast op zoek naar de juiste hoed, trekt nog iets recht en geeft een hoedenmaker vervolgens de opdracht om voor een miljoen salmonellabacteriën een goede hoed te maken. Als alle salmonellabacteriën zo’n hoed hebben, zien ze er niet langer gevaarlijk uit, maar lachwekkend. Dan zijn ze zo zwaar dat ze niet meer gemakkelijk kunnen rondlopen en zien ze ook niet meer genoeg om ook maar iets doeltreffend aan te vallen. De antilichamen in het laboratorium zijn dan feitelijk een kleine verzameling verschillende hoeden. Als er eentje past, zakken de bacteriën met hun zware hoed in een brok en kun je aan de hoed zien welke salmonellasoort in het fecesmonster zat.
Als je je immuunsysteem liever niet eerst een hoed laat uitzoeken en ook niet echt een liefhebber bent van diarree, kun je een paar eenvoudige maatregelen nemen.
Maatregel 1: Gebruik plastic snijplanken, want die kun je beter wassen en bacteriën overleven minder goed in de ribbels ervan dan in hout.
Maatregel 2: Was alles wat in contact komt met vlees of eierdoppen heet en goed af: planken en handen, bestek, sponsje en vergiet.
Maatregel 3: Verhit vlees of eiproducten, zo mogelijk, goed. Tijdens een romantisch dinertje opstaan om de tiramisu voor de zekerheid nog een keer in de magnetron te doen, zou hier een enigszins drastische maatregel zijn. Bij dergelijke gerechten is het gewoon belangrijk om verse en goede eieren te kopen en ze altijd te bewaren bij temperaturen onder de 10 °C.
Maatregel 4: Denk ook aan alles buiten de keuken. Als je je leguaan hebt gevoerd en even later jezelf en daarna de wc-bril aanraakt, denk je hier misschien weer aan: bij reptielen zijn salmonellabacteriën normale darmflora bacteriën.
Helicobacter – het oudste ‘huisdier’ van de mensheid
Thor Heyerdahl was een rustige man met heldere inzichten. Hij bestudeerde onder andere zeestromingen en winden, en interesseerde zich voor oude vishaken en kleding van boomschors. Door dat alles dacht hij dat Polynesië was bevolkt door mensen die er vanuit Zuid-Amerika en Zuidoost-Azië naartoe waren gevaren. Volgens hem waren ze daar op een vlot door de stromingen naartoe gedreven. Niemand dacht toen dat het mogelijk was dat een eenvoudig vlot het achtduizend kilometer over de Stille Oceaan kon volhouden. Thor Heyerdahl probeerde niet anderen met urenlange argumenten te overtuigen. Hij ging naar Zuid-Amerika, bouwde een ouderwets vlot van boomstammen, nam een paar kokosnoten en blikken ananas mee en voer naar Polynesië. Vier maanden later kon hij zeggen: ‘Aha! Het kan dus echt!’
Dertig jaar later ondernam een andere wetenschapper een al even spannende expeditie. Hiervoor ging hij echter niet de wereldzeeën op, maar naar een klein laboratorium met tl-buizen aan het plafond. Daar pakte Barry Marshall een vat met een beetje vloeistof erin, zette dit aan zijn mond en dronk de inhoud op. Zijn collega John Warren keek gespannen toe. Barry Marshall kreeg een paar dagen later een maagontsteking en zei trots: ‘Aha! Het kan dus echt!’
Weer dertig jaar later combineerden wetenschappers uit Berlijn en Ierland de onderzoeksgebieden van de beide mannen. De maagkiem van Marshall moest iets zeggen over de kolonisatie van Polynesië. Deze keer ging niemand de zee op en dronk niemand iets. Nee, deze keer vroeg men een paar leden van oude woestijnvolken en bergbewoners uit Nieuw-Guinea om een beetje maaginhoud.
Het is een verhaal over het weerleggen van paradigma’s, toewijding aan het eigen onderzoek, een dwerg met propellers en een hongerige grote kat.
De bacterie Helicobacter pylori leeft in de maag van de helft van de wereldbevolking. Deze kennis is relatief nieuw en er werd eerst om gelachen. Waarom zou een levend wezen in zo’n levensvreemde omgeving wonen? In een hel vol zuren en vernietigende enzymen? Maar de Helicobacter pylori is daar niet van onder de indruk. Deze bacterie heeft twee strategieën ontwikkeld waardoor hij juist in deze ongastvrije omgeving terecht kan komen.
Ten eerste is een van zijn stofwisselingsproducten zo basisch dat het de zuren in de directe omgeving kan neutraliseren. Ten tweede glipt hij gewoon onder het slijmvlies waarmee de maagwand zich tegen zijn eigen zuren beschermt. Helicobacter kan dit slijmvlies, dat normaal gesproken een gelachtige consistentie heeft, vloeibaarder maken en zich er dan moeiteloos in verplaatsen. Hij heeft lange proteïnedraden, die hij daarvoor als een soort propeller ronddraait.
Marshall en Warren waren van mening dat Helicobacter maagontstekingen en maagzweren veroorzaakte. Tot dan toe was de erkende wetenschap van mening dat dergelijke maagproblemen een psychosomatische oorzaak (zoals stress) hadden of werden veroorzaakt door een foute maagzuursecretie. Marshall en Warren moesten dus niet alleen het vooroordeel onderuit schoffelen dat in de zure maag helemaal niets kon leven, maar ook nog moesten bewijzen dat een minuscule bacterie, buiten de normale ontstekingsfactoren om, ziekten kon veroorzaken. Tot dan toe kende men bacteriën alleen als veroorzakers van geïnfecteerde wonden, koorts en verkoudheid.
Nadat de volkomen gezonde Marshall door het met opzet inslikken van Helicobacter-bacteriën een maagontsteking had gekregen, waar hij door antibiotica weer van af kon komen, duurde het bijna tien jaar voordat hun ontdekking door de wetenschappelijke wereld werd geaccepteerd. Tegenwoordig maakt het deel uit van het standaardonderzoek om een patiënt met maagproblemen op deze kiem te testen: hij moet een bepaalde vloeistof opdrinken. Zitten er Helicobacter-bacteriën in zijn maag, dan breken deze de stoffen uit de vloeistof af en ademt hij een gemarkeerd, reukloos gas uit dat door een apparaat wordt herkend. Drinken, wachten, uitademen – een relatief eenvoudige test.
Wat de beide onderzoekers niet konden vermoeden, was dat ze niet alleen de oorzaak van een ziekte hadden ontdekt, maar ook een van de oudste ‘huisdieren’ van de mensheid: Helicobacter-bacteriën leven al meer dan vijftigduizend jaar in de mens en hebben zich parallel aan ons ontwikkeld. Toen onze voorouders emigreerden, reisden hun Helicobacter-kiemen mee en vormden ook nieuwe populaties. Daardoor zijn er inmiddels één Europese, twee Aziatische en drie Afrikaanse soorten van deze bacteriën. Hoe verder en hoe vaker de bevolkingsgroepen zich van elkaar verwijderden, hoe meer hun maagkiemen van elkaar verschilden.
Door de slavenhandel kwam het Afrikaanse type naar Amerika. In Noord-India herbergden boeddhisten en moslims twee verschillende stammen. Families in industrielanden hebben vaak een familie-eigen Helicobacter, terwijl samenlevingen met nauwere onderlinge contacten – in Afrikaanse landen bijvoorbeeld – ook overeenkomstige Helicobacter-bacteriën bezitten.
Niet iedereen die de Helicobacter in zijn maag heeft, krijgt daar problemen door (in Duitsland zou dat anders bijna één op de drie zijn), maar toch worden de meeste maagproblemen veroorzaakt door Helicobacter. Dat komt doordat Helicobacter-kiemen niet allemaal even gevaarlijk zijn. Er zijn twee bekende kenmerken die verantwoordelijk zijn voor de agressieve variant. De ene heet ‘cagA’ en is een soort minuscule naald waarmee de bacterie bepaalde stoffen in onze cellen kan spuiten. De andere wordt ‘vacA’ genoemd en deze prikkelt de maagcellen continu, zodat ze eerder kapotgaan. De kans dat iemand een maagprobleem krijgt, is veel groter als een Helicobacter het kleine injectienaald-gen of het prikkel-gen bezit. Als dat niet zo is, dwaalt Helicobacter veel ongevaarlijker rond.
Ondanks de grote overeenkomsten is elke Helicobacter-kiem even uniek als de mens waar hij in zit. De bacterie past zich altijd aan zijn drager aan en verandert met hem mee. Dit vermogen van Helicobacter kunnen we ook gebruiken als we willen nagaan wie wie ermee heeft besmet. Grote katten hebben een kateigen Helicobacter: Helicobacter acinonychis. Omdat hij in veel opzichten sprekend op de menselijke Helicobacter lijkt, vroeg men zich algauw af wie indertijd wie heeft opgegeten: de oermens de tijger of de tijger de oermens?
Aan de hand van het gen kon men zien dat in de Helicobacter acinonychis vooral genen werden geïnactiveerd die hem anders geholpen zouden hebben om zich goed te kunnen vasthouden aan de menselijke maag, en niet andersom. Toen de grote kat de oermens opat, at hij ook de menselijke maagkiem op. Omdat deze niet helemaal werd vermalen en zich goed kon aanpassen, heeft deze kat zichzelf en zijn nageslacht een eigen Helicobacter bezorgd. In elk geval een beetje gerechtigheid.
Maar wat is Helicobacter nu, goed of slecht?
Helicobacter is slecht
Doordat de kiem zich in ons slijmvlies nestelt en daar chaotisch rondtolt, verzwakt hij deze beschermlaag, met als resultaat dat het agressieve maagzuur niet alleen ons eten verteert, maar ook een klein deel van onze eigen cellen. Als hij dan ook nog eens over het injectienaald-gen of het prikkel-gen beschikt, geeft hij onze maagcellen daarmee de rest. Ongeveer één op de vijf mensen die deze bacterie heeft, krijgt daardoor kleine wondjes in de maagwand. Driekwart van alle zweren in de maag en bijna alle zweren in de dunne darm ontstaan na een infectie met Helicobacter pylori. Als de kiem door antibiotica verdwijnt, verdwijnen ook de maagproblemen. Een alternatief voor antibiotica zou binnenkort wel eens een geconcentreerd extract uit broccoli kunnen zijn, sulforafaan. Deze substantie blokkeert het enzym waarmee de Helicobacter het maagzuur neutraliseert. Als je ondanks dat toch antibiotica wilt proberen, moet je ervoor zorgen dat deze van goede kwaliteit zijn en door je dokter laten controleren of de Helicobacter na een kuur van twee weken inderdaad is verdwenen.
Een chronische ontsteking is nooit goed. Dat is bekend van insectensteken: als het blijft jeuken, word je ongeduldig en krab je je eigen huid kapot in de hoop dat de jeuk eindelijk stopt. Ongeveer hetzelfde gebeurt in de maagcellen: bij een chronische ontsteking worden cellen net zolang geprikkeld tot ze zichzelf afbreken. Bij oudere mensen kan dit de reden zijn dat ze steeds minder eetlust krijgen.
In de maag zitten stamcellen die ijverig nakomelingen produceren om het verlies snel te vervangen. Als deze nageslachtproducenten overbelast zijn, maken ze meer fouten en kunnen uiteindelijk kankercellen worden. Op het eerste gezicht lijkt het niet dramatisch: ongeveer één procent van de Helicobacter-dragers krijgt maagkanker. Maar als je erbij stilstaat dat de helft van alle mensen deze kiem in zich draagt, is één procent een ontzettend groot aantal. De kans om zonder Helicobacter maagkanker te krijgen is veertig keer zo klein als met.
Voor de ontdekking van het verband tussen Helicobacter pylori en ontstekingen, zweren en kanker kregen Marshall en Warren in 2005 de Nobelprijs. Tussen de bacteriëncocktail en de prijswinnaarscocktail zat twintig jaar.
Nog meer tijd verstreek tot Helicobacter en parkinson met elkaar in verband werden gebracht. Hoewel artsen al in de jaren zestig vaak maagproblemen vaststelden bij hun parkinsonpatiënten, begrepen ze toen nog niet wat maagklachten en trillende handen met elkaar gemeen konden hebben. Pas toen er een onderzoek plaatsvond onder verschillende bevolkingsgroepen op het eiland Guam kwam er meer licht in de duisternis.
Op Guam komen in bepaalde gebieden verbazingwekkend veel parkinsonachtige symptomen onder de bevolking voor. Deze mensen hebben trillende handen, hun mimiek is zwakker en ze bewegen zich langzamer. Men ontdekte dat de extreem hoge ziektequota daar voorkwamen waar de mensen de zaden van bepaalde palmen aten. In dit zaad zitten stoffen die giftig zijn voor zenuwcellen. Een bijna identieke stof kan Helicobacter pylori produceren. Toen men muizen een extract van deze bacterie toediende – zonder ze met levende bacteriën te infecteren – vertoonden ze dezelfde symptomen als de bewoners op Guam die het zaad van de palm aten. Ook hier geldt: lang niet elke Helicobacter-bacterie produceert dit gift, maar het is zeker niet goed als het dat wel doet.
Uiteindelijk manipuleert Helicobacter onze beschermingsbarrières, kan het onze cellen prikkelen en kapotmaken, giften produceren en op deze manier ons hele lichaam beschadigen. Hoe heeft ons lichaam deze kiem toch zoveel duizenden jaren relatief ongewapend kunnen weerstaan? Waarom zijn deze bacteriën zo lang en zo grootschalig door ons immuunsysteem getolereerd?
Helicobacter is goed
Uit een van de grootste onderzoeken naar Helicobacter en zijn invloeden bleek het volgende: vooral de als gevaarlijk bekendstaande stam met het minuscule injectienaaldje interageert op een bijzonder voordelige manier met ons lichaam. Nadat meer dan tienduizend proefpersonen ruim twaalf jaar waren gevolgd, kon men zeggen dat bij de bezitters van dit Helicobacter-type weliswaar een verhoogde kans op maagkanker aanwezig was, maar de kans om aan longkanker of een beroerte te sterven was echter aanmerkelijk kleiner: de helft, vergeleken met de andere deelnemers aan het onderzoek.
Het vermoeden dat een kiem die zo lang wordt getolereerd niet alleen maar slecht kan zijn, was ook voorafgaand aan dit onderzoek geopperd. Uit experimenten met muizen had men kunnen aantonen dat Helicobacter bij jonge muizen een betrouwbare bescherming tegen astma bood. Als de jonge muizen een antibioticum kregen, verdween deze bescherming, zodat de jonge muizen weer astma konden ontwikkelen. Als volwassen muizen de bacterie kregen ingespoten, was de bescherming nog aanwezig, maar wel minder. Nu zou je kunnen zeggen dat muizen geen mensen zijn; toch past deze uitkomst uitstekend bij de algemene trend die vooral in industrielanden te zien was: ziekten zoals astma, allergieën, diabetes en neurodermitis namen toe, terwijl de Helicobacter-cijfers tegelijk afnamen. Deze uitkomst is natuurlijk geen bewijs dat Helicobacter de enige factor is om astma te voorkomen, maar hij zou er zeker wel een rol bij kunnen spelen.
Dus werd de volgende hypothese opgesteld: Deze bacterie geeft ons immuunsysteem een belangrijke coolness. Helicobacter hecht zich aan onze maag en zorgt ervoor dat veel zogenoemde regulatoire T-cellen worden geproduceerd. Regulatoire T-cellen zijn immuuncellen die bij een opeens optredende agressieve stemming bij je dronken vriend, het immuunsysteem, de hand op zijn schouder leggen en zeggen: ‘Ik regel het wel.’ Waarschijnlijk heten ze niet daarom zo, maar dat is feitelijk hun functie.
Terwijl het opgefokte immuunsysteem nog schreeuwt: ‘Verdwijn uit mijn longen, stom pollending, klootzak die je bent!’ en zichtbaar (met dikke rode ogen en een loopneus) van plan is op de vuist te gaan, zegt de regulatoire T-cel: ‘Kom op, immuunsysteem, je overdrijft echt een beetje. Dat pollending is toch ook alleen maar op zoek naar de bloem die het wil bestuiven. Het is gewoon per ongeluk hier terechtgekomen. Dat is toch eigenlijk zielig voor de stuifmeelkorrel, want hier vindt hij echt geen bloemen.’ Hoe meer je van deze correcte cellen bezit, hoe rustiger het eigen immuunsysteem is.
Als in een muis door Helicobacter bijzonder veel regelende cellen worden geproduceerd, kan de astma van een andere muis alleen verbeteren door die cellen aan hem over te dragen. En dat is echt veel gemakkelijker dan proberen de muizen te leren met een astmaspray om te gaan.
Ook eczeem komt bij mensen met Helicobacter pylori ruim dertig procent minder voor. Door ontstekingen veroorzaakte darmziekten, auto-immuunprocessen en chronische ontstekingen zouden een trend van onze tijd kunnen zijn, doordat we zonder het te weten iets vernietigen wat ons duizenden jaren heeft beschermd.
Helicobacter is goed en slecht
Helicobacter pylori zijn bacteriën met veel vaardigheden, zodat je ze niet gewoon in goede of slechte bacteriën kunt indelen. Het hangt er namelijk van af wat de kiem in ons lichaam doet. Produceert hij gevaarlijke giften of interageert hij beschermend met ons lichaam? Hoe reageren wij op de kiem? Zijn onze cellen chronisch geprikkeld of maken we zoveel maagslijm aan dat het genoeg is voor deze bacterie én voor onszelf? Welke rol spelen prikkelende stoffen voor het maagslijmvlies zoals pijnstillers, roken, alcohol, koffie of chronische stress? Is het de combinatie die pas maagklachten veroorzaakt omdat ons ‘huisdier’ er niet van houdt?
De Wereldgezondheidsorganisatie adviseerde om bij maagproblemen de potentiële veroorzakers te vernietigen. Als in de familie maagkanker, bepaalde lymfomen of parkinson voorkomen, zou men de Helicobacter ook moeten vernietigen.
Thor Heyerdahl stierf in 2003 op 88-jarige leeftijd in Italië. Als hij een paar jaar later was overleden, zou hij hebben meegemaakt dat zijn theorie over de kolonisatie van Polynesië door onderzoeken van Helicobacter-stammen werd bevestigd: in twee golven hebben twee Aziatische Helicobacter-stammen de Nieuwe Wereld bevolkt, en dus inderdaad via de Zuidoost-Aziatische route. Zijn Zuid-Amerika-hypothese werd daarmee echter nog niet bewezen. Maar wie weet welke bacterie we nog zullen leren kennen voordat Thor Heyerdahls theorie over de microbiologische tocht per vlot ook blijkt te kloppen.
Toxoplasma – onverschrokken poezenbewoners
Een tweeëndertigjarige vrouw snijdt met een scheermesje uit een goedkope winkel één keer over de binnenkant van haar pols. Dat doet ze omdat ze dat lekker vindt.
Een vijftigjarige raceautofanaat rijdt met hoge snelheid tegen een boom. Hij sterft.
Een rat gaat in de keuken liggen, vlak naast de voerbak van de kat, als een verrukkelijke maaltijd.
Wat hebben deze drie met elkaar gemeen?
Ze luisteren niet naar de inwendige signalen, die, in het belang van onze grote celverbanden, eigenlijk alleen maar het beste voor ons willen. Bij deze drie gevallen is ook sprake van andere belangen dan die van hun eigen lichaam, belangen die misschien ooit uit een kattendarm zijn gekomen.
Kattendarmen zijn de thuisbasis voor toxoplasma gondii. Dit minuscule wezentje bestaat uit slechts één cel, maar hoort al wel bij de dieren. Als je het vergelijkt met bacteriën, valt op dat de genetische informatie van deze wezens veel ingewikkelder is; bovendien heeft het andere celwanden en is zijn leven waarschijnlijk veel opwindender.
Toxoplasma vermeerderen zich in kattendarmen. De kat is hun ‘gastheer’ en alle andere dieren die het toxoplasma slechts korte tijd als taxi naar de volgende kat gebruiken, worden ‘tussengastheer’ genoemd. Een kat kan maar één keer in zijn leven toxoplasmose krijgen en is alleen in die tijd gevaarlijk voor ons. Oudere katten hebben meestal al toxoplasmose gehad en kunnen ons dan niet meer besmetten. Tijdens een ‘verse’ infectie zit het toxoplasma gondii in de poep van de dieren en is na ongeveer twee dagen in de kattenbak aangekomen waar het startklaar zit voor de volgende kat. Als die niet komt, maar in plaats daarvan alleen een mens die de kattenbak schoonmaakt, dan nemen deze minuscule oerdiertjes hem. Deze toxoplasma in de kattenpoep kunnen wel vijf jaar op een nieuwe gastheer wachten en dat hoeft echt niet iemand te zijn die zelf een kat heeft. Katten en andere dieren lopen door een (moes)tuin of worden gedood. Een van de voornaamste oorzaken van toxoplasmose is rauw eten. De kans dat iemand toxoplasmose heeft, is in procenten gerekend ongeveer even groot als zijn leeftijd. Ongeveer een derde van alle mensen op de wereld heeft Toxoplasma gondii in zijn lichaam.
Toxoplasma gondii worden tot de parasieten gerekend: ze wonen niet zomaar ergens op een stukje aarde waar ze zich aan gewassen en planten hechten, maar ze leven altijd op een klein stukje levend wezen. Wij mensen noemen dit dan parasieten, omdat wij er niets voor terugkrijgen – in elk geval niets positiefs – zoals huur of liefde. Integendeel: ze kunnen schade aanrichten doordat ze een soort ‘mensen-milieuvervuiling’ veroorzaken.
Ze hebben bij gezonde volwassen mensen geen al te grote uitwerking. Veel mensen krijgen alleen een paar griepachtige symptomen, maar de meeste mensen merken helemaal niets. Toxoplasma gondii verhuizen na de acute infectie naar minuscule appartementen in ons weefsel en gaan in een soort winterslaap. Ze laten ons gedurende de rest van ons leven weliswaar niet meer alleen, maar het zijn ontzettend rustige onderhuurders. Als we dit al een keer hebben meegemaakt, kunnen we niet opnieuw worden geïnfecteerd, omdat we dus al zijn ‘verhuurd’.
Bij een zwangere vrouw kan een infectie wel dramatisch uitpakken, doordat de parasieten door het bloed bij het kind kunnen komen. Het immuunsysteem kent ze nog niet en kan niet snel genoeg met ze afrekenen. Het gebeurt niet altijd, maar als het gebeurt kan het ernstige volgen hebben, zoals een miskraam. Als de infectie vroeg genoeg wordt ontdekt, kan de vrouw medicijnen krijgen, maar doordat de meeste mensen er niets van merken, is de kans daarop niet groot. In Nederland is de toxoplasmosescan niet standaard bij een zwangerschap. Dus als de gynaecoloog tijdens het eerste bezoek vreemde vragen stelt, zoals ‘Hebt u katten?’, moet je je dus niet ergeren, maar dankbaar zijn dat de arts goed op de hoogte is van de risico’s.
Toxoplasma gondii zijn de reden dat een kattenbak elke dag moet worden schoongemaakt als er een zwangere vrouw in de buurt is (en dus niet door de zwangere zelf!), dat rauw vlees taboe is en dat het goed is groente en fruit te wassen. Mensen met toxoplasmose kunnen andere mensen niet besmetten, dat kunnen alleen de jonge parasieten uit een toevallig net geïnfecteerde kattendarm. De parasieten zijn echter, zoals gezegd, lang houdbaar, ook aan de handen van een katteneigenaar. Ook hier is het aloude cliché ‘goed je handen wassen’ goud waard.
Alles goed en wel, maar zo te zien zijn de Toxoplasma gondii dus irrelevante tot onaardige wezens, als je tenminste niet zwanger bent. Jarenlang is er dan ook geen aandacht aan besteed, tot de onverschrokken ratten van Joanne Webster daar verandering in brachten. Joanne Webster voerde in de jaren negentig aan de universiteit van Oxford een eenvoudig, maar geniaal experiment uit. Ze zette vier dozen in een klein, afgesloten gebied. In elke doos stond in een hoek een bakje met een bepaalde vloeistof: rattenurine, water, konijnenurine of kattenurine. Ook als een rat nog nooit een kat heeft gezien, vermijdt hij kattenurine. Dat is een biologisch instinct dat tegen hem zegt: ‘Als daar iemand heeft geplast die jou wil opeten, dan moet je daar niet naartoe.’ Bovendien hebben knaagdieren nog een ander motto dat ongeveer zo luidt: ‘Als iemand je in een onbekend, afgesloten gebied met bakjes urine zet, moet je heel wantrouwend zijn.’ Normaal gesproken gedragen alle ratten zich identiek: ze onderzoeken hun onbekende omgeving even en trekken zich dan terug in een doos met ongevaarlijke urine.
Bij Websters onderzoek waren er echter uitzonderingen: ratten die zich opeens totaal anders gedroegen. Ze onderzochten heel overmoedig het hele gebied, liepen tegen elk aangeboren instinct in ver de doos met kattenurine in en bleven daar zelfs een tijdje. Gedurende langere observatieperioden kon Webster zelfs constateren dat ze aan deze doos de voorkeur gaven; niets leek hen zo te interesseren als de door elkaar geroerde kattenurine.
Een geur die in hun wezen was opgeslagen als ‘levensgevaarlijk’ werd opeens als aantrekkelijk en interessant ervaren. De dieren werden ontremde fans van hun eigen vernietiging. Webster kende het enige verschil met normale ratten: de opvallende knaagdieren waren geïnfecteerd met Toxoplasma gondii. Een onbegrijpelijk slimme actie van de parasieten, want zij zorgden ervoor dat de ratten feitelijk de bek van hun hoofdgastheer, de kat, in liepen.
Dit experiment baarde zoveel opzien binnen de wetenschap dat een paar laboratoria elders in de wereld het overdeden. Zij wilden weten of alles wel op de juiste manier was gedaan en of hun eigen ratten na een infectie eenzelfde gedrag zouden vertonen. Dat was zo en daarom werd dit experiment goedgekeurd. Men ontdekte bovendien dat bij de ratten alleen de angst voor katten was verdwenen; hondenurine vonden de proefdieren nog altijd doodeng.
Deze uitkomsten veroorzaakten heftige discussies: hoe kunnen minuscule parasieten het gedrag van kleine zoogdieren zo enorm beïnvloeden? Sterven of niet sterven, dat is immers een belangrijke vraag die een modern organisme het liefst zonder parasiet in het beslissingscomité zou moeten kunnen beantwoorden? Of misschien toch niet?
Van het kleine zoogdier naar het grote zoogdier de mens is dan geen grote stap meer. Zou men ook bij de mens kandidaten vinden die zich door verkeerde reflexen, reacties of onbevreesdheid in gevaarlijke situaties begeven en zichzelf aanbieden als een soort ‘kattenvoer’? Men begon mensen die bij een verkeersongeluk betrokken waren bloed af te nemen, omdat men wilde weten of er bij de mensen die onhandige verkeersmanoeuvres uithaalden meer dragers van Toxoplasma gondii zaten dan in de rest van de samenleving.
Het antwoord luidt: ja. De kans om bij een verkeersongeluk betrokken te raken is groter als iemand toxoplasmose heeft en vooral wanneer de infectie nog erg actief is en niet onopgemerkt doorsluimert. Niet slechts drie kleine onderzoeken, maar ook een groot opgezet onderzoek heeft deze uitkomst bevestigd. Bij het grootste onderzoek werd bloed afgenomen van 3890 rekruten in Tsjechië en dat bloed werd op toxoplasmose getest. In de jaren daarna werden alle verkeersongelukken van deze rekruten geanalyseerd. Sterke toxoplasmose-infecties in combinatie met een bepaalde bloedgroep (resusnegatief) waren de voornaamste risicofactoren. Bloedgroepen kunnen bij besmetting door deze parasieten dus inderdaad een rol spelen. Veel groepen zijn beter beschermd tegen de gevolgen van een infectie dan andere.
Maar hoe past onze vrouw met het scheermesje in dit plaatje? Waarom schrikt zij niet als ze ziet dat ze bloedt? Waarom doet het opensnijden van de huid, weefsels en zenuwen geen pijn, maar ervaart ze dat als prettig? Hoe zou hete peper, die pijn veroorzaakt, anders een geliefd ingrediënt van een flauw eenpansgerecht zijn geworden?
Op deze vragen zijn verschillende antwoorden mogelijk. En een ervan is toxoplasma. Als we daarmee worden geïnfecteerd, wordt door het immuunsysteem een enzym (IDO) geactiveerd om ons tegen deze parasieten te beschermen. Het breekt dan sterker een stof af die de indringers graag eten en dwingt ze in een minder actieve sluimertoestand. Helaas is deze stof ook een ingrediënt bij de productie van serotonine. (Weet je nog: een tekort kan depressies en angststoornissen veroorzaken)
Als er in de hersenen een gebrek is aan serotonine, doordat IDO alles voor de neus van de parasieten wegkaapt, kan ons humeur daardoor slechter worden. Bovendien kunnen aangevreten voorloperstoffen van de serotonine zich aan bepaalde receptoren in de hersenen hechten en daar bijvoorbeeld gebrek aan levensvreugde veroorzaken. Deze receptoren zijn dezelfde die je ook met pijnstillers bereikt, met als resultaat een onverschillig, verdoofd gevoel. Om weer uit deze toestand te komen en weer iets te voelen, zijn waarschijnlijk veel drastischer maatregelen nodig.
Ons lichaam is een slim organisme en weegt nut en risico tegen elkaar af: als een parasiet in de hersenen moet worden bevochten, ben je gewoon in een slecht humeur. De activering van IDO is meestal een dergelijk compromis. Het lichaam gebruikt dit enzym soms ook om het voedsel voor de neus van zijn eigen cellen weg te kapen. Tijdens de zwangerschap is IDO ook sterker geactiveerd, maar alleen op de plaatsen waar er contact is met het kind. Daar pikt het het eten voor de neus van de immuuncellen weg. Daardoor zijn deze minder sterk en dus milder voor het halfvreemde mensenkind.
Zou een gebrek aan levensvreugde dat door IDO is opgewekt voldoende zijn om zelfmoord te plegen? Of anders gevraagd: wat is ervoor nodig om zelfmoord te overwegen? Waar moet een parasiet worden ingezet om de natuurlijke angst voor zelfvernietiging uit te schakelen?
Angst wordt toegeschreven aan een deel van de hersenen dat amygdala wordt genoemd. Er zijn vezels die van het oog rechtstreeks naar de amygdala lopen. Hierdoor kun je als je een spin ziet, meteen bang worden. Zelfs als door een wond aan het achterhoofd het gezichtscentrum in de hersenen is verstoord en je daardoor halfblind bent. Dan ‘zie’ je de spin niet meer, maar ‘voel’ je hem nog wel. Onze amygdala is dus echt betrokken bij het ontstaan van angst en als hij beschadigd raakt, kun je dus een onverschrokken mens worden.
Bij onderzoeken naar tussengastheren van toxoplasma ziet men vaak dat de appartementen van de sluimerende parasieten meestal in de spieren en de hersenen te vinden zijn. In de hersenen zitten ze, in afnemende aantallen, op precies drie plaatsen: in de amygdala, het reukcentrum en het gebied vlak achter het voorhoofd. De amygdala is, zoals gezegd, verantwoordelijk voor de waarneming van angst; het reukcentrum zou bij ratten kunnen zorgen voor hun voorliefde voor kattenurine; maar het derde hersengebied is iets ingewikkelder.
Dit deel van de hersenen weegt elke seconde mogelijkheden af. Als je een proefpersoon vragen stelt over religie, persoonlijkheid en moraal, worden er hoge cognitieve eisen aan hem gesteld en zie je op een hersenscan veel activiteit in dit gebied. Een theorie uit het hersenonderzoek luidt dat hier elke seconde veel ontwerpen worden gemaakt. ‘Ik zou het geloof van mijn ouders kunnen aanhangen. Ik zou tijdens de conferentie het tafeltje voor me kunnen aflikken. Ik zou een boek kunnen lezen en er een kop thee bij drinken. Ik zou deze hond grappig kunnen aankleden. Ik zou voor de draaiende camera een liedje kunnen zingen. Ik zou nu 150 km/uur kunnen rijden. Ik zou dit scheermes kunnen pakken.’ Elke seconde honderden mogelijkheden, en de mogelijkheid die wint, wordt uitgevoerd.
Het is nuttig om je hier als betrokken parasiet te vestigen. Van hieruit is het misschien zelfs mogelijk om zelfvernietigende tendensen te steunen, zodat deze impulsen tijdens het kiezen minder sterk worden onderdrukt.
Zoals het goed onderzoek betaamt, werd Joanne Websters fraaie experiment herhaald, maar dan op mensen. Nu moesten mensen ruiken aan verschillende kommen met soep. Mannen en vrouwen met een toxoplasmose-infectie beoordeelden de geur van kattenurine anders dan de proefpersonen zonder deze infectie. Mannen vonden hem veel lekkerder ruiken dan vrouwen.
Ruiken is een van de meest basale zintuigen, want in tegenstelling tot proeven, horen en zien, worden geurindrukken onderweg naar het bewustzijn niet gecontroleerd. Vreemd genoeg kun je over alle zintuigindrukken dromen, maar niet over die van de reuk. Dromen zijn altijd reukloos. Dat geuren gevoelens kunnen oproepen, weten niet alleen de toxoplasma, maar ook truffelvarkens. Truffels hebben namelijk dezelfde geur als een ongelofelijk seksueel opgewonden truffelvarkenmannetje; en als hij zich onder de aarde heeft verstopt, dan wroeten de vrouwtjes zo dronken van liefde in de aarde tot ze... hun baasje of vrouwtje de teleurstellende niet-erotische schimmel laten zien. Ik vind de hoge prijs van truffels meer dan eerlijk, als je eraan denkt hoe frustrerend de zoektocht naar zo’n stom ding wel moet zijn. Maar feit is dat geur verleidelijk kan zijn.
Bepaalde winkels spelen in op dat effect. In vaktaal heet dat ‘geurmarketing’. Een Amerikaans kledingmerk maakt zelfs gebruik van seksferomonen. Soms zie je lange rijen tieners voor een schemerig verlichte en verrukkelijk ruikende winkel van dit kledingmerk staan. Als deze winkel bij een gebied met vrij rondlopende varkens zou staan, zouden hier af en toe amusante dingen gebeuren.
Als een levend wezen er dus voor kan zorgen dat we geuren anders waarnemen, zou het dan niet ook totaal andere zintuiglijke indrukken kunnen oproepen?
Er bestaat een ziekte met als belangrijkste symptoom verkeerd opgeroepen zintuiglijke indrukken: schizofrenie. De mensen die hieraan lijden hebben dan bijvoorbeeld het gevoel dat er mieren over hun rug lopen hoewel die er absoluut niet zijn. Ze horen stemmen, volgen hun bevelen op en kunnen bovendien heel initiatiefloos zijn. Een half procent van de mensheid is schizofreen. Het ziektebeeld is grotendeels onbekend. De meeste medicijnen die enigszins helpen, gaan ervan uit dat de mens in de hersenen een bepaalde signaalstof produceert waarvan er veel aanwezig is: dopamine. Toxoplasma hebben genen die zich in de hersenen met de productie van dopamine bemoeien. Niet iedereen die schizofreen is, is drager van deze parasiet, dus kan hij niet de oorzaak zijn, maar onder de patiënten zijn ongeveer twee keer zoveel dragers als in een controlegroep zonder schizofrenie.
Toxoplasma gondii zou in theorie dus invloed kunnen uitoefenen op de angst-, reuk- en gedragscentra in de hersenen. Hogere kans op ongelukken, zelfmoordpogingen en schizofrenie wijzen erop dat niet iedereen de infectie zonder gevolgen doorstaat. Het zal nog wel even duren voordat dergelijke ontdekkingen echt doorwerken in de medische wereld. Vermoedens moeten eerst worden bewezen en behandelmogelijkheden moeten beter onderzocht worden. Deze tijdrovende onderbouwing kan levens kosten – antibiotica kwamen pas enkele decennia nadat ze waren ontdekt in onze apotheken. Maar hij kan ook levens redden – het slaapmiddel Contergan en asbest hadden bijvoorbeeld nog wel iets langer kunnen worden getest.
Toxoplasma kunnen ons dus sterker beïnvloeden dan we een paar jaar geleden nog dachten. En daarmee hebben ze een nieuw tijdperk ingeluid, een tijdperk waarin zelfs een grote kattendrol kan bewijzen wat allemaal invloed op ons leven heeft, een tijdperk waarin we langzaam gaan begrijpen hoe verweven we zijn met ons voedsel, onze dieren en de minuscule wereld die op en in ons leeft.
Is dat eng? Misschien wel een beetje, maar is het ook niet spannend dat we langzaam maar zeker processen begrijpen die we tot nu toe ons ‘lot’ noemden? Daardoor kunnen we de risico’s die we lopen steeds beter voorkomen, bijvoorbeeld door een kattenbakschepje, goed doorbakken vlees en gewassen fruit en groente.
Aarsmaden
Er bestaan kleine witte wormen die erg graag in onze darm wonen en hun gedrag al eeuwenlang op ons afstemmen. De helft van alle mensen heeft minstens één keer in zijn leven last van deze maden. Veel mensen merken dat niet eens, maar voor anderen is het een lastige plaag waar ze liever niet over praten. Als je op het juiste moment zou kijken, kun je zien dat ze vanuit je anus naar je zwaaien. Ze zijn één tot anderhalve centimeter lang, wit en hebben één puntig uiteinde. Ze lijken een beetje op een vliegtuigstreep, behalve dat ze niet langer worden. Iedereen die een mond en een vinger heeft, kan deze maden krijgen.
Het ‘zwangere’ madenvrouwtje wil haar eieren een zekere toekomst bieden, maar dat is niet zo eenvoudig. Een eitje moet door de mens worden ingeslikt en daarna in de dunne darm terechtkomen, zodat het als volwassen aarsmade in de dikke darm arriveert. En dan zit het volwassen madenvrouwtje in de achterste delen van de darm – terwijl de spijsvertering precies de andere kant op gaat – en daar vraagt ze zich af hoe ze in vredesnaam weer in de mond kan komen. Daarbij wordt ze geholpen door waarschijnlijk de enige intelligentie die we bij zo’n wezen constateren: de aanpassing. Of daardoor het scheldwoord ‘kontkruiper’ is ontstaan, weet ik niet.
Madenvrouwtjes weten wanneer we ons ontspannen, gaan liggen en niet van plan zijn snel weer op te staan. Dan kruipen ze naar de anus, leggen hun eitjes in de vele kleine rimpeltjes en kruipen vervolgens zo onrustig rond tot het jeukt. Daarna glippen ze snel de darm weer in, want ze weten uit ervaring: nu komt er een hand aan en die doet de rest. Onder de dekens worden ze in de richting van de billen geduwd, precies in het dradenkruis van de jeukaanval. Dezelfde zenuwbanen die de jeuk hebben gemeld, melden zich nu weer: krabben alsjeblieft! Dat doen we dan ook, en we zorgen er zo voor dat de nakomelingen van de made zo per snelkoerier in de omgeving van de mond terechtkomen.
Wanneer heb je helemaal geen zin om, nadat je aan je kont hebt gekrabd, je handen te wassen? Als je dat totaal niet hebt gemerkt, omdat je slaapt of veel te moe bent om nog een keer op te staan. Begrijp je nu wat je volgende droom over ‘je vinger in de chocoladetaart steken’ betekent? Eieren naar de mond. En als je nu gatver! denkt, ben je misschien vergeten dat we ook kippeneieren eten; alleen zijn die veel groter en koken of bakken we ze meestal eerst.
We staan behoorlijk kritisch tegenover levende wezens die zonder daartoe uitgenodigd te zijn in onze darm gaan wonen en van daaruit hun gezinsplanning uitvoeren. Het is ook niet iets waarover je gemakkelijk met anderen praat, bijna alsof je een slechte gastheer bent die geen nee kan zeggen en daardoor ongevraagd allerlei onbekenden in huis krijgt. Bij de maden gaat dat echter een klein beetje anders: zij zijn gasten die ons aansporen ochtendgymnastiek te gaan doen en hun gastheer vervolgens een voor het immuunsysteem stimulerende massage geven. Bovendien eten ze amper iets.
Het is niet goed als je altijd aarsmaden hebt, maar één keer in je leven krijg je ze waarschijnlijk wel. Wetenschappers denken dat een besmetting met aarswormen bij kinderen hen in het latere leven beschermt tegen hevige astma of zelfs diabetes. Dus wat dat betreft: ‘Welkom meneer en mevrouw Aarsworm!’ Maar je hoeft je gastvrijheid ook niet te overdrijven, want bij een ongecontroleerde besmetting met aarswormen kunnen er drie dingen gebeuren die onplezierig zijn:
1. Als je niet goed kunt slapen, ben je overdag ongeconcentreerd, onrustig en ook gevoeliger dan anders.
2. Wat de wormen niet willen, en wij ook niet, is dat zij zich vergissen. Als deze wormen niet blijven waar ze horen, moeten ze weg. Wie wil er nou zo’n aarsworm die zich niet kan oriënteren?
3. Gevoelige darmen of extreem ronddwalende wormen kunnen irritatie veroorzaken. Daar kun je op allerlei manieren op reageren: niet naar de wc gaan, vaak naar de wc gaan, buikpijn, hoofdpijn, misselijkheid of juist helemaal niets van dit alles.
Als een wormgastheer zich bij een van de genoemde punten aangesproken voelt, betekent dit: naar je dokter! Hij zal dan zeggen dat je een stuk plakband moet gebruiken op een manier die in geen enkel knutselboek staat. Welke woorden de dokter er ook voor gebruikt, hier zal het op neerkomen: billen uit elkaar, plakband op en rondom de anus plakken en er dan weer af trekken. Naar de huisartsenpraktijk brengen en afgeven.
Wormeieren zijn heel kleine bolletjes, die goed aan plakband blijven kleven. Als je met Pasen een enorme magneet zou hebben die alle eieren uit de tuin aantrekt, zou je veel tijd besparen. Het is belangrijk om deze handeling ’s ochtends te doen, omdat de meeste eieren dan al gelegd zijn. En het is natuurlijk ook niet goed als je vóór die tijd doucht of je billen afveegt. Dus het eerste waarmee je dat gebied ’s ochtends vroeg mag aanraken, is een strook plakband.
Een dokter zal dan onder de microscoop ovale eieren zien. Afhankelijk van het feit of ze al tot larven zijn gerijpt, ziet hij in het midden een streep. De arts zal dan een medicijn voorschrijven dat deze irritante logés wegstuurt. Een bepaalde actieve stof hierin, mebendazol, heeft een werking die we allemaal nog wel uit de speeltuin kennen: de worm stoort mijn darm, dus stoor ik de darm van de worm terug.
Het medicijn gaat via onze mond naar de endeldarm en komt onderweg onze afvallig geworden krakers tegen. Zij hebben ook een mond en een darm, en dus neemt het medicijn nog een keer dezelfde route: van mond naar einddarm. In de darm van de worm is mebendazol veel schadelijker dan in die van ons: hij zet de wormen op een drastisch dieet, zodat ze geen suikers meer krijgen, en omdat wormen suiker nodig hebben om in leven te blijven, is dat dieet hun laatste dieet.
Madeneieren leven lang, dus als je wormen hebt en je handen niet bij je mond vandaan kunt houden, moet je in elk geval proberen het aantal eieren in je omgeving zo klein mogelijk te laten zijn. Dus beddengoed en ondergoed dagelijks verschonen en op minstens 60 graden wassen, handen wassen en hevige jeuk met zalf bestrijden in plaats van met je vingers. Mijn moeder zei altijd dat deze wormen door een dagelijks teentje knoflook verdwenen, maar ik heb geen enkel onderzoek kunnen vinden dat dit bevestigt. Maar ja, die zijn er ook niet over de temperatuur waarbij je je jas moet aantrekken, en ook wat dat betreft had mijn moeder altijd gelijk. Als dit allemaal geen succes heeft, hoef je niet te wanhopen: je moet gewoon weer naar je dokter en maar blij zijn met het feit dat je zo’n geliefde darm hebt.