27

 

'Lieve mr. Kerry,

Maak me toch eens blij;

Koop voor mij Trafalgar Square,

Met een kippenhok erbij!

Lieve mr. Kerry,

Willig in mijn wens;

Geef me Londen alsjeblieft

Dan ben ik een dankbaar mens!'

 

Het was vriendelijke spot, maar het overvolle huis gierde het uit van pret om deze laatste toevoeging aan een dolgeestige revue.

Niemand lachte hartelijker dan Kerry in de schaduw van zijn loge. Hij was in gezelschap van Elsie Marion, Vera Zeberlieff en Gordon Bray.

Elsie Marion was er niet zeker van of ze de grap wel kon waarderen, maar het meisje naast haar lachte smakelijk.

'Zoiets kan je overkomen als je beroemd bent,' zei Gordon Bray. Hij zat naast King Kerry en had echt schik.

'Wat zou de zanger raar staan te kijken,' zei Kerry met een vrolijk pretlichtje in zijn ogen, 'als ik nou eens achter het toneel verscheen en hem de beschikking gaf over een stukje grond in Londen.'

'Wanneer vertrekt u, sir?'

Het was Bray die de vraag stelde.

King Kerry keek over zijn schouder heen zijn metgezel aan. 'Ik wil weg aan het eind van de week,' zei hij. "t Is tamelijk laat voor Marienbad, maar daar kan ik niets aan doen. Ik ben bang dat ik twee weken weg blijf.'

'Bang?' Bray glimlachte. De miljonair krukte.

'Ja,' antwoordde hij ernstig. 'Eigenlijk wil ik veel liever niet weg. Het is voor een mens het gezondste om belang te blijven stellen in zijn werk en ik ben nog lang niet overspannen.' Ze bleven tot het eind van de gezellige revue en wilden toen souperen.

Vera was lid van de Six Hundred Club en ze besloten naar deze exclusieve gelegenheid te gaan. King Kerry greep de eerste kans die zich voordeed aan om Vera alleen te spreken.

'Ik wil graag morgen een onderhoud met je hebben,' zei hij. 'Ik heb iets heel belangrijks met je te bespreken, iets dat je beslist moet weten.'

Zijn toon was zo ernstig dat het meisje hem angstig aankeek. 'Het gaat toch niet weer over Hermann?' vroeg ze. Hij knikte.

'Het heeft inderdaad met Hermann te maken,' zei hij. 'Ik ben bang dat je weer iets onaangenaams te wachten staat... als ik kon zou ik je dat graag hebben willen besparen.' Met een vermoeid gebaar haalde ze haar schouders op. 'Ach, daar kom ik ook wel weer overheen,' berustte ze. 'U weet, geloof ik, niet wat mijn broer in mijn leven voor mij betekend heeft.'

'Dat kan ik wel raden,' gromde hij.

Aan tafel herwon ze haar opgewekte stemming, ze was een charmante gastvrouw en Elsie, voor wie dit een nieuwe ervaring was, had een zalige tijd toen de tangodansers tussen de prachtig versierde tafeltjes heengleden. De Six Hundred is de beste nachtclub. Hertoginnen bespreken lang vantevoren een tafeltje en de beroemdste actrices zijn er lid van en men kan die in hun kostbaarste toiletten avond aan avond aan een klein tafeltje in de grote eetzaal zien zitten. Hier klonk muziek en gelach en gezang en het gemurmel van een sprookjeswereld, de wereld van de rijke en de aristocrate... van de uitgaande wereld die zich kleedt voor een diner.

Elsie sloeg de nog nooit eerder geziene toneeltjes gade, ze voelde zich op haar gemak in het licht en de glans om haar heen, hoewel ze dit alles pas voor de eerste keer in haar leven meemaakte. Geen starend oog was op hen gevestigd; de club was aan beroemdheden gewend en zelfs het gefluister dat de 'Koning van Londen' aanwezig was, wekte nauwelijks iets meer op dan een voorbijgaande belangstelling. Vera zat naast Kerry en toen de eerste gang geserveerd was, zei ze fluisterend iets tegen hem.

'Hermann is er ook,' mompelde ze. 'Hij zit achter u, een beetje naar links.' Hij knikte.

'Ik heb hem binnen zien komen,' antwoordde hij. 'Maar ik verwacht hier geen eigenlijk gevaar.' Hij keek op zijn horloge.

'O, laten we alsjeblieft nog niet weggaan!' smeekte Elsie. 'Ik ga ook nog niet,' stelde hij haar gerust. 'Maar je weet dat ik er een gewoonte van gemaakt heb om voor ik naar huis ga, nog even langs kantoor te lopen en ik vroeg me alleen af hoe laat het was.'

Hermann Zeberlieff had het gebaar gezien, hij stond plotseling op en liet de mooie mr. Hubbard, wiens gast hij was, zonder een woord van verontschuldiging zitten en liep op hun tafeltje toe.

Een doodse stilte begroette hem, maar dat maakte hem niet in het minst verlegen.

Vanwaar hij stond, keek hij neer op King Kerry en zijn zuster en zijn knap gezicht straalde welwillendheid uit. 'Voelt iemand van u misschien iets voor het begraven van de strijdbijl?' begon hij.

Hij had het tegen alle drie tegelijk. En ze waren allemaal door hem beledigd. Elsie wist misschien niet welke rol hij gespeeld had, maar toch keek ze angstig naar hem op. Gordon Bray die nog de herinnering in zich meedroeg aan een verdovende drank en een wakker worden in een wijnkelder in Park Lane, kreeg een kleur. King Kerry's gezicht vertoonde geen enkele emotie en het was alleen Vera die vrolijk glimlachte tegen de man die alle moeite gedaan had haar naar de andere wereld te helpen.

'Omdat,' zo vervolgde Hermann, 'als jullie op dit gezellige moment in jullie leven, mij als gast zou willen accepteren, jullie me in een zeer nederige stemming zou aantreffen.'

Het was niet alleen een delicate, maar ook een pijnlijke kwestie.

Vera was even in de war gebracht door zijn vermeende eenzaamheid, smekend keek ze King Kerry aan. 'Ik heb geen enkel bezwaar,' antwoordde die. 'Vraag de kelner een stoel voor je broer aan te schuiven.'

'Hoe moet het dan met je gastheer?' vroeg Vera. Hermann trok zijn schouders op.

'Die wacht nog op iemand anders,' was het onverschillige antwoord. 'Hij zal eerder blij zijn dan beledigd dat hij me kwijt is.'

En toevallig sprak hij nog ten dele de waarheid ook, want Hubbard verwachtte Leete die inderdaad een paar minuten later arriveerde. Maar daar het tweetal al voorvergaderd had met de man die hen nu zo kalmweg in de steek gelaten had, vonden ze weinig troost in eikaars gezelschap. Hermann was aller-charmantst. Nog nooit eerder had King Kerry hem zo vrolijk, zo gezellig, zo sprankelend meegemaakt, zo vol geestige opmerkingen en grappen. Ze zagen nu een nieuwe Hermann: een minzame, beschaafde man van de wereld, doorkneed in keurige omgangsvormen, met gevoel voor humor. Hij vertelde verhalen die niemand kende, had moppen die niemand van het gezelschap ooit eerder gehoord had; maar nooit richtte hij het woord direct tot King Kerry, hoewel hij poeslief Gordon Bray in het gesprek betrok telkens als de gelegenheid zich maar even voordeed. Hoewel de jongeman nog zeer gebelgd was en zich het voorgevallene nog pijnlijk bewust, raakte hij toch in geanimeerd gesprek met de man die hem zo schandelijk behandeld had. De koffie was al geruime tijd geleden geserveerd, King Kerry zat onrustig op zijn stoel heen en weer te draaien; hij hield er niet van als het zo laat werd en hij had op kantoor nog wat te doen. Laat naar bed gaan was niet bevorderlijk voor het werk de volgende dag, want hij had behoefte aan zeker zeven uur slaap.

Hermann echter bleef doorlopend aan het woord, tegen hun zin in werden ze gedwongen te luisteren en zich te laten amuseren.

Martin Hubbard was al veel eerder met Leete vertrokken en Hermann had hun woedende blikken met een allervriendelijkst lachje beantwoord. Voor het moment had hij ze niet nodig.

Het begon stiller te worden aan de tafeltjes, de meer bezadigde gasten waren babbelend en lachend vertrokken. Vera's tafeltje was een van de laatste die nog bezet waren. 'We moeten nu toch echt gaan,' vond King Kerry. "t Is haast drie uur!'

Ze stonden op, Hermann een en al excuses.

'Ik ben bang dat ik u opgehouden heb,' verontschuldigde hij zich.

King Kerry antwoordde beleefd, nietszeggend. Terwijl Vera betaalde, kwam de jonge lord Fallingham, die King Kerry oppervlakkig kende, met een vrolijk gezelschap de zaal binnen.

Hij zocht een tafeltje uit en toen hij de miljonair in de gaten kreeg, kwam hij naar hem toe.

'Hoe maakt u het, mr. King Kerry?' vroeg hij hartelijk. 'Ik feliciteer u met de verwezenlijking van uw plannen. Het spijt me alleen dat de succesvolle afronding van uw zaken een schilderachtig stukje Londen heeft doen verdwijnen.'

'Bedoelt u mij?' vroeg Kerry goedgeluimd.

'Ik bedoel uw Juwelenhuis,' zei de jongeman. King Kerry keek vragend.

'Ik weet niet wat u bedoelt,' antwoordde hij, 'maar ik kan u verzekeren dat het nog geruime tijd zal duren voor het Juwelenhuis zal verdwijnen. Het enige concrete bewijs van het bestaan van de Trust zal nog jaren blijven staan.'

'Maar u gaat toch weg van Glasshouse Street,' hield de ander vol. 'Ik ben er geweest in de hoop u daar te treffen; ik kom er juist vandaan.'

'U komt er juist vandaan?' herhaalde King Kerry verbaasd. 'Ja. Ik heb iemand bij me,' hij wees met zijn hoofd naar zijn tafeltje, 'die uit India overgekomen is en ik nam hem mee om dat wonderlijk schouwspel te zien, maar tot mijn grote spijt was er geen wonderlijk schouwspel meer.'

'Wat bedoelt u precies?' De stem van King Kerry klonk scherp en bevelend. 'Ik ben niet uit Glasshouse Street weg.'

'Ik begrijp er niets van,' antwoordde lord Fallingham langzaam. 'Het gebouw is helemaal donker en u hebt twee enorm grote biljetten op de ramen geplakt met de mededeling dat uw kantoor naar Piccadilly Circus nummer 106 verplaatst is.' Een seconde ontmoetten Elsie's verwonderde ogen de blik van de miljonair, daarop wendde Kerry zich vlug tot de glimlachende Hermann.

'Nou begrijp ik er alles van,' zei hij zonder zijn stem te verheffen.

'Wat bedoelt u precies, mr. Kerry?' vroeg de aangesprokene lijzig.

'Ik begrijp nu waarom u zich aan dit gezelschap hebt opgedrongen,' antwoordde King Kerry. 'Ik snap nu de bedoeling van uw onderhoudende conversatie.' Met een enkel woord van verontschuldiging verliet hij zijn gezelschap en haastte zich naar beneden. Hij hield de eerste de beste taxi aan en liet zich naar zijn kantoor rijden. De voorgevel was donker; hij gluurde door een raam, maar kon de brandkast niet zien. Sinds de opening van het Juwelenhuis waren de lichten nooit uitgeweest, want gingen die eens uit, dan zou de brandkast in het donker komen te staan.

Hij deed de buitendeur open en stapte binnen, links van de voordeur was het knopje van de elektrische schakelaar, hij wilde het aanknippen, maar het licht ging niet aan. Hij liep de straat weer op en sprak een agent aan die juist langs kwam.

'Er is hier ingebroken,' deelde hij mee. 'Ingebroken, sir? Ik dacht dat u er al uw meubels had laten uithalen.'

'Wie heeft die raambiljetten aangeplakt?'

King Kerry wees op de grote gedrukte mededeling op het raam.

'Dat weet ik niet,' antwoordde de man. 'Toen mijn dienst inging, was het huis al donker en de biljetten zaten al op het raam geplakt. Toen ik zag, dat er geen licht brandde, handelde ik natuurlijk volgens de instructies die de politie van u gekregen had, ik liep op het gebouw af, maar toen ik die biljetten zag, meende ik dat alles in orde was en besteedde er verder geen aandacht aan.'

Hij floot twee van zijn collega's en de vier mannen stapten het gebouw binnen, de agenten hadden hun zaklantarens aangeknipt. In de portiersloge troffen ze de ongelukkige bewaker wiens plicht het was de schatten in de brandkast te beschermen. Hij was bewusteloos. Hij was bewusteloos geslagen, hij was geboeid en had een prop in de mond. Ze kwamen nog juist op tijd om hem van een verstikkingsdood te redden. De portier was nergens te vinden. Eindelijk zagen ze hem in een klein kamertje, hij was net zo behandeld als de bewaker. Het enige dat hij kon vertellen was dat, toen hij in zijn loge zat, er iets in zijn gezicht gespoten werd, iets dat hem de adem benomen had.

'Ik denk dat het chloroform geweest is,' zei hij en voor hij had kunnen roepen of zich verdedigen, was hij neergeslagen en toen hij bijkwam, lag hij vastgebonden in het kamertje eveneens met een prop in de mond. Een nader onderzoek wees uit dat in het hele gebouw de lichttoevoer was afgesneden. Hoogstwaarschijnlijk was de inbraak gepleegd op het zelfde moment waarop de agenten de dienst wisselden. Het bleek niet nodig de stalen deur die voerde van het kantoor naar het vertrek waar de brandkast stond, van slot te doen, dat was er namelijk uitgebrand en de deur van de brandkast stond wijd open, de safe zelf blijkbaar onbeschadigd.

King Kerry slaakte een gesmoorde uitroep. Geef me je lantaren even,' verzocht hij en met vlugge blik overzag hij de inhoud van de safe. Geen van de stukken die betrekking hadden op de Trust, ontbrak of was verlegd. Mochten ze al verlegd zijn, dan waren ze weer keurig terug gedeponeerd. Maar een stapeltje enveloppen, voor hem van de grootst mogelijke waarde, was verdwenen. 'Maak hier rapport van,' beval hij na een lange stilte. 'Ik zal iemand laten komen om de elektrische leiding te herstellen.'

Hij zat in zijn eigen kantoor bij het schijnsel van een enkele kaars en zo vond Elsie hem.

Ze was hem achterna gegaan en schrok toen ze in het gezicht van de miljonair keek. 'Is er iets weg?' vroeg ze.

'Een pakje van mezelf,' antwoordde hij bedaard, 'maar er is gelukkig niets gebeurd met de papieren die op de zaak betrekking hebben.'

'Weet u zeker dat het bewuste pakje weg is?' vroeg ze. 't Was echt een vraag voor een vrouw, de onvermijdelijke twijfel aan het vermogen van de man te kunnen zoeken. Hij glimlachte flauwtjes. 'Kijk zelf dan maar,' zei hij. 'Daar is nog een zaklantaren.'

Ze ging het vertrek in; de brandkast stond nog open, ze doorzocht zorgvuldig de inhoud tot het plotseling tot haar doordrong dat ze niet eens wist waarnaar ze moest zoeken. Ze ging naar Kerry terug.

"t Is een pakje enveloppen,' vertelde hij, 'met als opschrift: "Betreft particuliere zaken van King Kerry - privé." ' Ze knikte en ging terug. Ze draaide elke enveloppe, elk stuk papier om, zonder resultaat. Toen liet ze het licht van haar lantaren op de grond spelen. Een lange smalle enveloppe, zorgvuldig gelakt, was gevallen en lag tegen de zijkant van de safe en werd waarschijnlijk door de rand van het kleed opgehouden.

Ze raapte hem op, hield hem bij het schijnsel van de lamp en las:

'Huwelijkscertificaat van King Kerry en Henriette Zeberlieff.'

Het meisje staarde op de enveloppe. Zeberlieff! De zuster van Hermann!