1

 

De nacht was over het West End neergedaald, maar hoewel het al laat was, hoewel alle buitenwijken op dit moment door duisternis omgeven waren, een toonbeeld van troosteloze verlatenheid, slechts hier en daar opgevrolijkt door de glans en levendigheid van drukbevolkte cafés, was de Strand overvol met langzaam voort slenterende wandelaars, klaar om zich te vergapen aan de wat duistere geheimzinnigheden van het nachtleven die auteurs zo overtuigend weten te beschrijven, maar die in werkelijkheid zo teleurstellend blijken te zijn.

De nu verlaten buitenwijken hadden veel van hun bewoners naar de binnenstad afgevaardigd om daar het nachtleven gade te slaan. En niemand twijfelde aan de duistere kanten daarvan. Die bleke winkelmeisjes zich vastklampend aan de arm van de hun beschermende vrijers, die bezadigde getrouwde dames arm in arm met hun echtgenoten, die vrolijke jonge mensen wonend in al die duizenden huizen aan de buitenkant, allemaal kenden ze de toverkracht van deze twee woorden: 'West End.'

Met deze twee woorden vereenzelvigden ze een dure aristocratie; je zag hun glans en gloed als ze geruisloos langs de Strand reden in hun fel licht uitstralende sleeën van wagens, glimmend gelakt en verchroomd, op weg van schouwburg naar nachtclub om daar te gaan souperen.

Ze betekenden tevens het geflonker van vele lichten, vrolijk lachen, zachte tonen van muziek die uit de restaurants naar buiten klonken.

De buitenwijken bezagen dit alles met afkeurende blik, maar toch fel geïnteresseerd. Want deze uren getuigden van onvoorstelbare bedragen in geld die de voort drentelende wandelaars zich nog alleen konden herinneren van de onmogelijke rekensommen die ze in hun jeugd hadden uit te rekenen gekregen. Alles rook naar geld: de Strand, Pall Mali (allemaal zwaarwichtige en deftigdoende clubs), maar vooral Piccadilly Circus, een grote schitterende diamant van licht, gevat in het gouden hart van Londen.

Geld... geld... geld! De koppen in de kranten weerspiegelden de geest van het West End. 'Beroemd actrice verliest juwelen ter waarde van 20.000 pond', was er een van: 'Vijf miljoen aan scheepstransacties', stond in een tweede, maar de advertentie in de Monitor, op een zeer opvallende plek geplaatst, trok toch wel de meeste aandacht:

KING KERRY

KOOPT LONDEN OP

Van onze speciale correspondent

Dit bericht toverde onwillige geldstukjes uit zakken die slechts koper en nikkelgeld kenden. Het bracht mannen die aan verlokkende advertenties gewend waren en gehard tegen reclame, tot plotseling stilstaan.

Zelfs de rijken wilden hun nieuwsgierigheid bevredigen. 'King Kerry is van plan Londen op te kopen,' zei een man. 'Ik wou dat hij dit restaurant ook maar kocht en dat hij het dan gelijk in brand stak,' mopperde de ander terwijl hij met de steel van een vork op tafel trommelde. 'Kelner, hoe lang duurt het nog voor je mijn bestelling komt opnemen?'

'Een ogenblikje alstublieft, sir.'

Een lange man met een knap uiterlijk die aan het aangrenzende tafeltje zat en net alle aandacht van de kelner gekregen had, glimlachte bij het horen van het gesprek. Zijn grijze haren deden hem ouder lijken dan hij in werkelijkheid was, een feit dat hem weinig interesseerde, want hij was de jaren al lang te boven waarin het uiterlijk een belangrijke rol speelt. Vele ogen richtten zich op hem toen hij, na zijn rekening betaald te hebben, van zijn stoel opstond. Hij scheen zich niet bewust te zijn van de aandacht die hij trok. Maar mocht dit toch wel het geval zijn, dan scheen het hem volkomen koud te laten. Met een klein sigaartje in zijn mondhoek baande hij zich een weg door de overvolle ruimte en liep naar de hal van het restaurant. 'Als je me nou!' zei de man die zich beklaagd had over de onoplettendheid van de kelner, 'daar gaat de vent zelf!' En hij draaide zich op zijn stoel om en keek de vertrekkende gestalte na.

'Wie?' vroeg zijn vriend, terwijl hij de krant neerlegde die hij aan het lezen was geweest.

'King Kerry!' antwoordde de ander, 'de Amerikaanse miljonair.'

King Kerry verdween door de draaideur en werd door de mensenmenigte opgeslokt.

Een andere goed geklede heer met een knap gezicht en iets zeer beschaafds over zich, jonger dan de miljonair, liep achter King Kerry aan.

Met dreigende blik staarde hij naar de rug van hem, alsof hij hem weinig goeds toewenste, maar hij deed geen moeite de ander in te halen of te passeren. Hij scheen tevreden met de afstand die hen scheidde. King Kerry stak de weg over naar Haymarket en liep de hellende straat af naar Cockspur Street.

De man die hem volgde, was tengerder van bouw, maar goed geproportioneerd. Hij liep met ingehouden pas, zijn houding had iets gemaakts. Hij miste de fiere schouderbeweging die men meestal verwacht bij een goedgebouwde man; hij had iets stijfs in zijn manier van lopen dat op een militaire opleiding kon wijzen. Toen de man voor hem zijn pas inhield, bleef hij staan vlak bij een lantaren en het licht daarvan bescheen nu een knap gezicht met fijn gevormde, zelfs wat verwijfde trekken.

Hermann Zeberlieff vertoonde veel van de karakteristieke eigenschappen van zijn Pools-Hongaarse afkomst en als hij daarmee de waardigheid verenigd zou hebben van zijn aristocratische voorvaderen, zou dat heel logisch geweest zijn, als men zich de niet geringe rol herinnerde welke de Zeberlieffs in de geschiedenis gespeeld hadden.

King Kerry maakte nog een korte wandeling voor zijn gezondheid alvorens hij naar zijn huis in Chelsea ging om daar te slapen. Zijn achtervolger vermoedde dat en toen King Kerry de richting van Thames Embankment insloeg, bleef hij aan de andere kant van de brede weg, want hij had weinig lust om van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn vijand te komen staan.

Het Embankment was helemaal verlaten met uitzondering van een paar arme zielen die daar samenhokten in de hoop een wonder van liefdadigheid te zullen ontmoeten. King Kerry bleef telkens even staan om een paar van die stakkers aan te spreken die langs het water voort slenterden en zijn hand gleed niet ééns, maar wel verschillende keren van zijn zak naar een uitgestoken hand.

Er waren erbij die met uitgestrekte hand naar hem toe slopen en hun ellende uitklaagden, maar hij had wel zoveel levenservaring dat hij duidelijk onderscheid wist te maken tussen werkelijke ellende en lui bedelaarschap. Een van deze luiaards naderde hem vlak bij de Zuil van Cleopatra, maar toen King Kerry hem passeerde zonder aandacht aan hem te schenken, smeet de kerel hem een vloek achterna. Plotseling keerde King Kerry zich om, de bedelaar deinsde terug naar de kant van de weg als verwachtte hij een klap, maar de wandelaar had niets vijandigs in de zin. Hij spande in de duisternis zijn ogen in, door het schijnsel van de lantarens in de verte scheen de donkerte nog dieper en het puntje van zijn sigaar gloeide.

'Wat zei je zojuist?' informeerde hij vriendelijk. 'Ik heb je niet verstaan, want ik liep net aan iets anders te denken.'

'Geef een arme sloeber een paar penny's om nachtlogies te kunnen betalen,' mompelde de vent op een zeurtoontje. Hij was net een bundel vodden, en zelfs bij het schaarse licht van de op een afstand brandende lantarens was zijn voorkomen met de lange haren en stoppelige kin weerzinwekkend. 'Een paar penny's voor nachtlogies?' herhaalde de ander. 'En geld voor een dru... voor een kop koffie,' liet de man er haastig op volgen.

'Waarom?'

Die vraag verbaasde de nachtelijke bedelaar en hij wist eerst niets te antwoorden.

'Waarom zou ik je geld geven voor nachtlogies... of waarom zou ik je eigenlijk ook maar iets geven waar je niet voor gewerkt hebt?'

Er klonk geen enkel verwijt in de stem; de man sprak zacht en vriendelijk en de bedelaar vatte moed.

'Omdat u het hebt en ik niet,' antwoordde hij, en dat was voor hem een zeer redelijk en overtuigend argument.

De deftige heer schudde zijn hoofd.

'Dat is helemaal geen reden,' verklaarde hij. 'Hoe lang is het geleden dat je voor het laatst gewerkt hebt?'

De man aarzelde. Ondanks de vriendelijkheid klonk er toch gezag in de stem. Hij kon wel van de politie zijn, en tegenover een lid van dat machtig korps gaf liegen toch niets.

'Ik heb zo af en toe heus wel wat uitgevoerd,' mompelde hij gemelijk. 'Maar veel kans heb ik niet gekregen met al die buitenlanders die zich voor veel minder geld verkopen.' Dat was een oud argument dat toch nog wel eens succes had, vooral bij een bepaald soort filantropen. 'Heb je ooit wel eens een hele week achtereen gewerkt, broeder?' vroeg de heer.

'Zeker een van die halfzachte "broeder"-soort,' dacht de bedelaar en hij haalde uit zijn uitrusting de nodige wapens voor de aanval.

'U moet weten, sir,' begon hij onderdanig, 'dat de Heer me een hersenziekte overgezonden heeft...' Maar weer schudde de heer zijn hoofd. 'Jij bent in de wereld van geen enkel nut, vrind,' zei hij met zachte stem. 'Jij neemt een plaats in en jij ademt lucht in die door anderen veel beter gebruikt zou kunnen worden. Jij bent van het soort dat alles opneemt en geen enkel nut aflevert: jij teert op de edelmoedigheid van hardwerkende mensen die het zich niet kunnen veroorloven van hun zuurverdiende geld iets af te staan aan kerels zoals jij die op hun goede hart werken.'

'Wil u dan een stakker veroordelen de hele nacht te blijven rondzwalken?' vroeg de bedelaar strijdlustig.

'Ik heb niets met je te maken, broeder,' verklaarde de ander koel. 'En als ik het voor het zeggen had, zou ik je niet laten rondlopen.'

'Nou ja, goed dan,' berustte de kerel een beetje gekalmeerd. 'Ik zou je behandelen net als ik het een zwervende hond zóu doen... ik zou je de wereld uithelpen.' En hij keerde zich om en wandelde weg.

De schooier bleef razend van woede een ogenblik staan. Het Embankment lag verlaten... er was geen spoor van een agent te zien.

'Blijf staan!' siste hij en greep King Kerry bij diens arm. Slechts een seconde, toen raakte een vuist als van ijzer hem onder de kin en hij wankelde naar de kant van de weg terwijl hij zijn uiterste best deed zijn evenwicht terug te krijgen. Versuft en bibberend stond hij op het trottoir de op zijn gemak zich verwijderende gestalte van zijn aanvaller na te kijken. Als hij hem nou eens achterna ging en herrie schopte, dan zou de onbekende hem misschien wel een shilling geven om publiciteit van de rechtbank te vermijden; maar de bedelaar was net zo bang, banger waarschijnlijk dan de vreemdeling, om publieke belangstelling op te wekken. Want om hem recht te doen wedervaren, moet vermeld worden dat hij zijn baard niet had laten groeien of zijn haar niet had laten knippen omdat hij op een kluizenaar wilde lijken, hij had er een heel andere reden voor. Hij had graag met de man die hem geslagen had, willen afrekenen... maar daar waren risico's aan verbonden.

'Je hebt je lelijk vergist, is het niet?'

Met een snauw keerde de bedelaar zich om.

Naast hem stond Hermann Zeberlieff, de achtervolger van King Kerry, die een belangstellend toeschouwer geweest was bij alles wat voorgevallen was.

'Bemoei je met je eigen zaken!' gromde de bedelaar en had zijn weg willen vervolgen.

'Wacht even!' De jongeman trad hem in de weg. Zijn hand gleed naar zijn zak en toen die daaruit tevoorschijn kwam, had hij daarin wat goud en zilver. De munten rinkelden met muzikaal geluid tegen elkaar.

'Wat wil je doen voor tien shilling?' vroeg hij.

De man keek met ogen als van een wolf naar het geld.

'Alles,' fluisterde hij, 'alles behalve een moord.'

'En voor vijftig shilling?' vroeg de jongeman.

'Eh... haast alles,' mompelde de landloper hees.

'Voor vijfhonderd en vrije overtocht naar Australië?' stelde de jongeman voor en hij keek de ander met doordringende

blik aan.

'Alles... alles!' De man wist niet hoe gauw hij zijn bereidwilligheid moest uiten.

De jongeman knikte. 'Volg me dan, maar aan de andere kant van de weg,' zei hij.

Ze hadden nog geen tien minuten gelopen of twee mannen kwamen met fikse pas uit de richting van Westminster. Af en toe bleven ze staan en lieten het schijnsel van hun elektrische zaklantaren vallen op menselijke wrakken die in alle mogelijke houdingen op de banken langs het Embankment lagen te slapen. Maar ze stelden zich niet tevreden met alleen het kijken naar de slapers, ze wierpen onderzoekende blikken op alle voorbijgangers, die echter op dit vroege uur schaars waren.

Ze ontmoetten een heer die langzaam kuierend hun richting uitkwam en ze stelden hem een vraag.

'Ja,' antwoordde de aangesprokene, 'heel toevallig, maar ik heb juist met hem gepraat; een man van middelmatige lengte die met een eigenaardig accent spak. Ik vermoed dat u mijn accent ook wel vreemd zult vinden,' glimlachte hij, 'maar van die ander was het een dialect, meen ik.'

'Dat is 'm, inspecteur,' zei een van de twee en hij wendde zich tot zijn metgezel. Daarop richtte hij zich weer tot de wandelaar. 'Had hij soms een bepaalde eigenaardigheid? Ik bedoel, hield hij onder het praten zijn hoofd schuin?'

De heer knikte.

'Mag ik u vragen of men hem zoekt... ik vermoed dat u van de politie bent?'

De politieman, want dat was hij, aarzelde en keek zijn chef aan.

'Ja, sir,' gaf de inspecteur ten antwoord. 'Er schuilt geen gevaar in als ik u beken dat zijn naam Horace Baggin is; hij wordt gezocht wegens moord, hij heeft een cipier van de Devizes-gevangenis vermoord, hij had levenslang, maar hij ontsnapte. We kregen bericht dat hij hier in de buurt gesignaleerd is.'

Met een tik tegen de pet liepen ze verder en King Kerry, want die was het, hernam diep nadenkend zijn wandeling. 'Wat een kerel voor Hermann Zeberlieff om mee aan te pappen,' piekerde hij en het was een toevallige samenloop van omstandigheden dat op hetzelfde moment de verwijfd uitziende Zeberlieff in zijn studeerkamer op Park Lane een vagebond onthaalde; hij stopte hem vol met een bijzonder gemeen soort wodka; en de bedelaar die onder het luisteren zijn hoofd met de dikke haardos schuin hield, hoorde meer van de krenterige handelwijze van Amerikaanse miljonairs

dan hij ooit voor mogelijk had kunnen houden.

'Zulke schurken horen niet in deze wereld thuis,' mompelde hij met dikke tong, 'geef mij een kans... hij sloeg me tegen mijn kin... dat deed ie, het zwijn... ik zal hem miljonairen.'

'Laat ik je nog eens inschenken,' zei Zeberlieff.