19

 

Aan de andere kant van de weg stond een jongeman met een sigaar in de mond, met zijn vilthoed achter op zijn hoofd en met zijn handen diep in de zakken van zijn dikke overjas, geduldig te wachten tot Gordon Bray weer naar buiten zou komen. Bijna een uur geleden was het licht uitgegaan in de zitkamer op de eerste verdieping. Waar waren ze gebleven? Hij stak een nieuwe sigaar op en maakte zich gereed zijn wacht nog voort te zetten. Een verslaggever die hart heeft voor zijn werk, vergeet dag en uur als hij kopij ruikt. En deze jonge verslaggever van de Evening Herald vormde geen uitzondering op die regel.

Hij wachtte en maakte een praatje met elke agent die toevallig passeerde. Het werd half vijf en het werd langzaam licht, maar nog kwam niemand door de monumentale deur van Park Lane, nummer 410. Het werd vijf, zes, zelfs zeven uur en de wereld ontwaakte langzaam uit de slaap en de vroege Londense werkers haastten zich in beide richtingen voort langs de deftige straat.

'Maar hij kan er toch niet gelogeerd hebben,' mompelde de jonge journalist. Hij krabbelde een paar regels op een stuk papier en stuurde dat weg door middel van de eerste de beste boodschappenloper die hij meende dat daarvoor in aanmerking kwam. Een half uur later kwam een man met grote stappen Park Lane af en hield stil vlak voor de man die op wacht stond.

'U kunt wel gaan,' zei hij.

'Ik ga niet voor dit geval me duidelijk geworden is,' verklaarde de verslaggever.

'Denkt u dat hij naar binnen gegaan is?' vroeg de pas aangekomene.

'Dat weet ik heel zeker,' verklaarde de ander nadrukkelijk.

'Ik ben hem in een taxi achterna gereden. In Piccadilly hebben ze Leete afgezet en gingen toen hierheen. Ik zag ze uitstappen. Ik heb de auto zien wegrijden en de beide mannen gingen naar binnen. En sindsdien ben ik niet van deze plek weggeweest.'

'Is er een achteruitgang?'

'Nee. De dienstingang is in het souterrain, hier links dit trapje af.'

Hij wees de plek aan.

Tegen half acht verscheen daar een man die blijkbaar de huisknecht was. De verslaggever stak de straat over en volgde hem Park Lane op, hij verhaastte zijn pas tot hij hem had ingehaald. 'Een ogenblikje,' verzocht hij.

Martin, de huisknecht, want die was het, draaide zich verbaasd om.

'Hebt u het tegen mij?' vroeg hij beleefd; maar toen hij de man die hem aansprak, herkende, klaarde zijn gezicht op. 'U bent toch de krantenman die inlichtingen is komen vragen over miss Zeberlieff?'

De jongeman knikte. 'Precies,' lachte hij. 'Nog nieuws over haar?'

'Ze komt vandaag vrij,' vertelde de man. 'Ik snap er niks van, anders zo'n keurige jongedame.' Nadenkend schudde hij zijn hoofd.

'U zul wel blij zijn haar terug te zien, is het niet?'

'Ze komt niet naar haar huis,' verklaarde Martin met de grootst mogelijke stelligheid. 'Het kamermeisje heeft al haar spullen naar een hotel gebracht. Ze komt zeker liever niet terug na alles wat er gebeurd is,' besloot hij en liep met een knikje verder.

'Een ogenblikje nog,' verzocht de journalist. 'Je hebt veel te veel haast. Je zult toch een arme verslaggever die graag door jou een paar shilling wil verdienen, niet in de steek laten?'

De man grinnikte.

'Ik wou dat ik net zoveel shillings verdiende als u ponden,' verklaarde hij jaloers. 'Dan zou ik niet bij hem in dienst zijn.' Hij wees met zijn hoofd in de richting van het huis. 'Het is daar zeker niet erg levendig?' veronderstelde de verslaggever.

De man schudde zijn hoofd.

'We hebben al in een ik weet niet hoe een lange tijd geen gasten meer gehad,' klaagde hij. 'Gisteravond heeft hij een man mee naar huis genomen, maar die was binnen het uur weer weg. Er zijn tijden geweest...' Hij hield op, dacht misschien dat hij te loslippig was. Hij had een zeer goed resumé kunnen geven van een periode in het sociale leven van mr. Zeberlieff toen er doorlopend gasten waren en grote fooien een dagelijks voorkomend verschijnsel waren. 'Is hij blijven logeren?' vroeg de journalist schijnbaar achteloos.

'Wie?' vroeg de knecht.

'De meneer die gisteravond op visite was.'

De huisknecht schudde het hoofd.

'Ik heb u toch al gezegd dat hij maar een uur gebleven is en ik heb hem zelf niet opengedaan.'

'Is mr. Zeberlieff al op?' vroeg de man van de krant.

'Ga liever niet naar hem toe,' adviseerde de knecht. 'En als u het toch doet, vertel hem dan in vredesnaam niet dat ik met u heb staan kletsen. Ja, hij is op; om u de waarheid te zeggen, hij is helemaal niet naar bed geweest. Hij heeft me om twee uur naar mijn kamer gestuurd en hij heeft het grootste deel van de nacht zitten schrijven. Hij heeft mij in elk geval met rust gelaten.'

Hij had een brief in de hand die hij klaarblijkelijk moest posten.

'Hij heeft een eigenaardig handschrift,' mompelde de verslaggever half in zichzelf.

De man bekeek de enveloppe met kritische blik.

'Ik weet niet... 't is niet zo slecht,' oordeelde hij. 'Ik heb het nog wel eens anders gezien.'

In die enkele seconde had de journalist de naam en het adres al gelezen en hij moest zijn uiterste best doen het zuchtje dat als uiting van zijn verbazing bedoeld was, te onderdrukken. 'Nou,' zei hij en hij veinsde teleurstelling, 'als hij de hele nacht opgeweest is, zal hij er niet veel voor voelen me nu te ontvangen. Ik ga dan maar naar Holloway in de hoop miss Zeberlieff te treffen,' en met een knikje gingen de beide mannen uiteen.

De journalist slenterde op zijn gemak terug en voegde zich bij de man die hem kwam aflossen. 'Je kunt hier gerust blijven staan,' begon hij, 'maar ik geloof niet dat je iets te zien zult krijgen. Ik ga naar huis, neem eerst een bad en probeer dan King Kerry te spreken te krijgen.'

'Wat is er aan de hand?' vroeg de ander. 'Ik weet het nog niet,' was het antwoord. 'Hou het huis goed in de gaten en breng verslag uit. Als Bray naar buiten komt, moet je hem achterna gaan. Maar ik wil in de eerste plaats weten of Zeberlieff hem zelf uitlaat.'

In zijn huis in Park Lane liep Hermann Zeberlieff nadenkend in de zitkamer heen en weer. Hij had een bad genomen en vertoonde geen enkel spoor van de doorwaakte nacht. Hij had misschien wat donkere kringen onder zijn ogen, maar dat had een heel andere oorzaak. Bij het heldere ochtendlicht zag hij er knap en fris uit en vooral zeer aantrekkelijk. Martin kwam hem waarschuwen dat het ontbijt klaar stond en hij schonk voor zijn heer een kop koffie in toen Hermann plotseling zei:

'Wat ik je zeggen wou, Martin, je hebt me pas verteld dat je je familie in Cornwall graag eens wilde opzoeken.'

'Ja, sir,' antwoordde Martin, 'maar u kon me niet missen.'

'Dat kan ik nu wel,' besliste Hermann. 'Je kunt met de trein van elf uur vertrekken.' De man staarde hem verbaasd aan.

'En heeft u al voorbereidingen getroffen wie voor u zal zorgen als ik weg ben?'

'Ik ga naar een hotel,' besliste Hermann luchtig. 'Je bent heus niet onmisbaar, Martin.'

'Nee, natuurlijk niet, sir,' antwoordde de bediende onderdanig. 'Neemt u me niet kwalijk, sir.' De man aarzelde.

'Ja?'

'Ik ben de sleutel van de wijnkelder kwijt,' begon Martin verontschuldigend. 'Gisteravond heb ik die op het tafeltje in de hal gelegd en er verder niet meer aan gedacht.'

'Tob daar maar niet verder over, ik heb zelf een sleutel,' zei Zeberlieff.

'Ik kan de deur makkelijk even openmaken,' stelde de man voor.

'Je hoeft helemaal niet in de buurt van de wijnkelder te komen,' antwoordde Zeberlieff scherp. 'Wie was de man met wie ik je heb zien praten?'

De schuldige Martin werd vuurrood.

'Het was een verslaggever, sir,' stotterde hij. 'Hij vroeg me naar miss Zeberlieff.'

'H'm,' mompelde Hermann, 'ik heb je al eerder gezegd dat ik je niet graag met dergelijke kerels zie praten.'

'Maar, sir...' begon de man.

'Ik begrijp nu wel dat het om miss Zeberlieff ging. Wat heb je hem verteld?'

'Ik heb hem gezegd dat we niets mee te delen hadden, sir,' zei de niet bepaald waarheidlievende Martin vlot, 'en ik heb hem verboden me nog ooit op straat aan te spreken.'

'Bewonderenswaardige leugenaar!' antwoordde Hermann lachend. 'Heeft hij niets anders gevraagd?'

'Nee, sir,' verklaarde de man met grote stelligheid. '

Ik heb een hekel aan krantenmannen,' vervolgde Hermann, 'ze hebben me nooit veel geluk gebracht. En wat die wijnkelder betreft,' vervolgde hij na een korte pauze, 'je wou zeker een paar flessen van mijn port voor je familie meenemen?'

De man was te gewend aan de beledigingen van zijn baas, om overgevoelig te zijn, maar nu was hij toch wel heel kwaad. Hermann was heel de ochtend ongewoon vrolijk, hoewel zijn bediende rond liep met een gezicht als een donderwolk en alleen deed wat hij beslist doen moest. Hij kwam niet in de buurt van de wijnkelder, evenmin beschouwde hij het als zijn plicht om zijn meester mee te delen dat op de een of andere geheimzinnige wijze een grote leunstoel uit de studeerkamer verdwenen was.

'Hij denkt misschien wel dat ik die ook naar Cornwall mee wil nemen,' mopperde hij in stilte.

Om kwart voor elf hield een taxi stil voor Park Lane nummer 410 en Martins bagage werd ingeladen. Een belangstellende reporter van de Evening Herald - hij was vroeger een schrandere ster van de Monitor geweest - sloeg het vertrek met gemengde gevoelens gade en toen een kwartier later Hermann zelf tevoorschijn kwam en de deur zorgvuldig achter zich op slot deed, werd hij op veilige afstand gevolgd door twee mannen die geen van beiden de verslaggever waren.