26

 

Hember Street, een handelswijk, is al sinds lange tijd in bezit genomen door de vreemdeling. Grote naargeestige huizenblokken die toonbeelden zijn van lelijkheid, toonbeelden van naargeestige saaiheid, maar allerminst toonbeelden van wat huislijke behaaglijkheid behoort te zijn, verhieven hun vormeloze scheefgezakte daken naar de grauwe lucht en tussen de huizen waren rommelige doorgangen waar in nooit eindigende rij ongunstig uitziende mannen en verwaarloosde kinderen met niets ziende blik passeerden. Hier kan men alle talen horen spreken; elke taal die gesproken wordt van de Balkan tot de Kaspische Zee en van de Oeral tot de Finse kust kan men horen brabbelen door onverzorgde mannen en behaagzieke kindvrouwtjes. De buurt wordt overigens voor het grootste deel bewoond door eerlijke respectabele (misschien wel ietwat smerige), maar hardwerkende vlijtige mensen, hoewel van een soort dat de doorsnee Londense werkman niet kan begrijpen, want het is een volkje dat om vijf uur opstaat en het werk beëindigt als brandende ogen en doodmoede hersens een verder ploeteren onmogelijk maken.

Toch treft men daar ook misdadigers aan, van het continent afkomstig, en Hermann Zeberlieff ging dan ook gewapend naar het onderhoud dat hij daar ergens zou hebben. Hij meende namelijk dat zijn huis in Park Lane in het oog gehouden werd en het leek hem wat gevaarlijk om Michelov, de kleine pseudo-Fransman met zijn gevlekte gezicht en varkensoogjes onder de aandacht van de bewakers te brengen. Zonder te bellen ging Zeberlieff via een openstaande deur van een der huizen door een halletje waar geen kleed lag, en beklom de trappen naar de derde verdieping. Hij klopte op een deur en een opgewekte stem antwoordde: 'Entrez!' Michelov in hemdsmouwen, rookte een lange dunne sigaar; hij had niets heldhaftigs over zich, noch iets onderdanigs. Hij was een doodgewone verschijning. 'Kom binnen! mon mieux!' brulde hij... zijn jovialiteit werd uitgedrukt in geluidsvolume.

Met groot vertoon stofte hij een rieten stoel af, maar Hermann deed net of hij dat beleefde gebaar niet merkte. Het vertrek was ruim en spaarzaam gemeubeld: een bed, een tafel, een paar stoelen, een stel koffers waaraan labels hingen, een portret van president Carnot en een kleine icoon van glas boven de schoorsteenmantel schenen dit plekje voor Michelov tot een thuis te maken.

'Doe de deur op slot,' beval Zeberlieff. 'Ik heb iets belangrijks met je te bepraten en ik wil niet dat iemand binnendringt.'

Gehoorzaam draaide het mannetje de sleutel om. 'Vriendlief,' begon Hermann, 'ik heb een groot karwei voor je... een uitstekend werkje voor wat de geldelijke beloning betreft. Duizend pond voor jou en nog eens duizend om onder je vrienden te verdelen; het is de laatste keer dat ik je iets zal vragen. Als het lukt heb ik je verdere hulp niet meer nodig; slaag ik niet, dan kan niks me meer helpen.'

'Je zult succes hebben, mijn waarde,' antwoordde het mannetje enthousiast. 'Ik wil met des te meer vuur voor je werken sinds ik weet dat je in de geest één met me bent. Ah! Leerling van Le Cinq,' en met luidruchtige pret schudde hij zijn vinger voor het gezicht van zijn bezoeker heen en weer. 'Wat kunnen wij je leren dat jij niet veel beter ons zou kunnen leren?'

Hermann glimlachte. Hij was nooit onverschillig voor vleierij, zelfs niet voor de vleierij van een berucht moordenaar. 'Er komt geen moord aan te pas,' zei hij. 'Daar heb ik mijn buik vol van sinds die verdomde politie nog steeds bezig is met het onderzoek naar de dood van dat meisje Gritter.'

'Des te beter,' stemde de ander volmondig in. 'Ik ben net een klein kind - dergelijke dingen brengen me totaal uit mijn evenwicht. Ik heb een teer hartje. Ik kan erom huilen.' En er stonden inderdaad tranen in zijn ogen. 'Huil niet, idioot!'

Hermann had een hekel aan tranen. Het zien van tranen bracht hem tot een soort razernij.

Michelov spreidde zijn vette handjes voor zich uit.

'Uitstekend!' zei hij heel nadrukkelijk. 'Ik huil niet.'

'Luister,' vervolgde Hermann en hij liet zijn stem zakken.

'Ken je King Kerry?'

De ander knikte.

'Weet je zijn kantoor?'

Michelov haalde zijn schouders op.

'Wie kent het kantoor niet van de grote King Kerry: het raam, de spiegels en de brandkast met de miljoenen, ma foi?'

'Je zult er weinig van die kostbare miljoenen in aantreffen,' zei de bezoeker droog. 'Maar je zult er wel iets in vinden dat voor mij nog veel waardevoller is.' Michelov scheen niet overtuigd.

'Het is een riskante onderneming,' zei hij - het gesprek werd gevoerd in het dialect van Marseille - 'de bewakers... de omstandigheden zijn zo dat succes uitgesloten is. En de brandkast: het is toch een combinatieslot, is het niet?' Hermann knikte.

'Voor het een combinatieslot was,' vervolgde de man spijtig, 'heeft de kast ook al een mensenleven gekost.'

'Ik heb alle redenen om aan te nemen dat hij elke week de letters van het combinatieslot wijzigt... waarschijnlijk is dat gisteren ook pas gebeurd. Ik zal je er twee noemen. Je kunt proberen...' Zijn ogen flikkerden. 'Ik vraag me af,' mompelde hij in zichzelf, toen langzaam: 'Probeer "Elsie".' Michelov knikte. 'Dat is één,' zei hij.

'Meer kan ik je niet geven,' antwoordde Hermann en hij stond op. 'Als dat niet lukt, dan blaas je de boel maar op. Ik laat de details aan jou over. Alleen dit nog... ik moet een pakje hebben waarop "privé" staat. Alles wat op zijn zaken betrekking heeft, laat je maar liggen. Maar haal er alles uit dat privé is.'

Hij liet tweehonderd pond achter en Michelov had hem op het zien van het geld wel om de hals willen vliegen, maar de ander duwde hem ruw achteruit.

'Ik hou niet van die continentale manieren,' snauwde hij, maar om de vernederde Rus weer in zijn humeur te brengen, besloot hij: 'Daar heb ik genoeg leergeld mee betaald!' Hij ging bulderend van het lachen naar beneden. Hij had Michelov goed te grazen genomen - en hij vertelde het die avond, met enige discrete wijzigingen, op zijn club.

Toen Hermann thuis kwam, vond hij de trouwe Martin nog op hem wachten.

'Geef me een kop sterke koffie,' beval hij, 'en ga dan naar bed.'

Hij liep naar zijn studeerkamer, knipte het licht aan en hing zijn jasje netjes over een stoel. Het was een eigenaardigheid van hem dat hij zich nooit met aan- of uitkleden liet helpen. Hij trok een stoel bij zijn bureau en bleef met zijn kin op zijn hand geleund afwezig voor zich uit zitten staren tot Martin met de koffie binnenkwam. 'Zet maar neer - ga naar bed,' zei hij. 'Hoe laat moet u gewekt worden, sir?' vroeg de man. Hermann keek ongeduldig op. 'Dat zal ik wel op het leitje schrijven,' zei hij. Hij had een klein leitje aan de buitenkant van zijn slaapkamerdeur om daar voor zijn bediende te noteren wat hem 's avonds laat nog voor instructies konden invallen. Hij roerde werktuiglijk in zijn koffie en dronk die gloeiend heet uit. Toen schonk hij aandacht aan de wachtende correspondentie. Het was karakteristiek voor hem dat hij, die toch zo goed als aan de grond zat, nog steeds grote cheques uitschreef als antwoord op smeekbeden van ziekenhuizen en liefdadige instellingen. De paar brieven die hij in zijn groot nonchalant handschrift neerschreef, waren slechts kort. Na een kwartiertje was hij klaar en hernam hij zijn peinzende houding.

Zo bleef hij zitten tot het op de kerkklok vier uur sloeg, hij ging zijn slaapkamer in en deed de deur achter zich op slot.