2

 

De lift die naar de ondergrondse voerde, was stampvol en Elsie Marion keek met angstige blik naar de klok. Ze vroeg zich in stilte af wat ze het best zou kunnen doen, wachten op de volgende lift en een standje van mr. Tack riskeren of zich naar binnen wringen voor de grote deuren zich zouden sluiten.

Ze had een hekel aan liften en vooral had ze een hekel aan overvolle liften.

Terwijl ze nog aarzelde, sloten de deuren met een: 'Volgende lift, alstublieft.'

Beteuterd staarde ze naar de deuren, kwaad om haar eigen lafheid. En juist op deze ochtend had ze punctueel willen zijn. Tack was wel een beetje boos geweest om de onnoemlijk vele keren dat ze te kort geschoten was en het grootste deel van de week had hij haar met standjes overladen. Ze was niet punctueel, ze was slordig, ze was laks tot op het misdadige af voor een caissière, en volgens Tack miste ze elke eigenschap die een gewetensvolle caissière moet bezitten.

De avond tevoren had hij alle caissières bij zich laten komen en hij had hen ernstig voorgehouden dat hij ze voortaan om klokslag negen uur op hun plaats verwachtte. Niet om tien minuten over negen, niet om vijf minuten over negen, ook niet om een minuut over negen - maar precies op het moment dat de klok in de toren van het prachtige gebouw van Tack en Brighten de voorafgaande kwartieren stuk voor stuk door een enkele slag had afgekondigd alvorens het juiste tijdstip aan te geven waarop het precies negen uur was en dan wenste hij iedereen op zijn plaats.

Gedurende de afgelopen drie maanden waren er bij Tack en Brighten spannende tijden geweest. Een onverklaarbare geest van edelmoedigheid had de eigenaars bezield, maar die edelmoedigheid had meer het publiek gegolden dan het minder fortuinlijke personeel. De meest buitensporige reducties in de verkoopprijzen van hun goederen en de meest fantastische prijsverlagingen hadden tot resultaat gehad - zo verklapte het personeel van de boekhoudafdeling - dat er een veel groter omzet geweest was en op de een of andere geheimzinnige manier toch nog een veel grotere winst.

Sommigen mompelden dat deze grotere winst slechts in de verbeelding bestond, maar dat kon ook laster zijn, want waarom zou Tack en Brighten, een particuliere zaak zonder aandeelhouders om te gerieven of te benadelen, zich aan valse voorspiegelingen overgeven? De stabiliteit van de firma was op het moment van minder belang.

Het was zeven minuten voor negen en hier stond Elsie Marion op het station van de ondergrondse bij Westminster Bridge Road en de gebouwen van Tack en Brighten waren precies twaalf minuten ver. Ze haalde haar mooie schoudertjes op. Of je nou van de kat of van de kater gebeten werd, mompelde ze. Maar ze was kwaad op zichzelf omdat ze zo dom geweest was. De volgende lift zou natuurlijk net zo vol zijn. Daar kreeg ze onmiddellijk het bewijs van, want op hetzelfde moment dat de deuren opengingen, puilden de reizigers er al uit - en had ze de vorige genomen dan had ze drie kostbare minuten gered.

Ze werd tegen de zijkant van de lift geduwd en ze was dankbaar dat een directe aanraking met de onsmakelijke en niet altijd even zindelijke reizigers van dit vroege uur haar bespaard werd doordat een lange man vlak voor haar stond.

Hij was blootshoofds en zijn grijze haren waren glad geborsteld en gepommadeerd. Zijn hoge voorhoofd, zijn scherpe arendsneus en vastberaden kin verleenden hem een deftig uiterlijk en wettigden de veronderstelling dat hij van aristocratische afkomst was. Zijn ogen waren blauw en stonden diep in de kassen. Zijn lippen waren iets te dun, en zijn jukbeenderen waren duidelijk door de zonverbrande huid heen te zien zonder nu bepaald uit te steken. Dit alles merkte ze op met een enkele blik. Ze vroeg zich af wie hij wel kon zijn en waarom hij zo vroeg in de ochtend al op stap was. Hij was goed gekleed en een enkele zwarte parel in zijn das wees op rijkdom. Hij hield zijn hoed in beide handen voor zijn borst. Ze vermoedde dat hij Amerikaan was, want Amerikanen namen in een lift steevast hun hoed af als er vrouwen in de buurt stonden.

De lift daalde tot het perron dat een meter of twintig lager was en onder het zakken hoorde ze het flauwe 'ting', een bewijs dat ze een trein gemist had. Dat betekende dus nog eens drie minuten wachten. Ze had het kunnen uitgillen van pure ergernis. Het was inderdaad een ernstige zaak voor haar: een wees die helemaal alleen op de wereld stond en die voor haar levensonderhoud op zichzelf was aangewezen. Caissières waren er meer dan genoeg en ze had wat machineschrijven en steno betreft, een stadium bereikt dat ze wat snelheid aangaat, nooit verder zou kunnen opvoeren.

Haar salaris was maar heel klein en spijtig kon ze terugdenken aan de tijd dat ze een veel groter bedrag besteed had aan schoenen alleen voor die lieve oude verkwistende tante Martha gestorven was en haar aangenomen dochter geen andere voorziening voor de toekomst had nagelaten dan een behoorlijke opvoeding, een bankbiljet van tien pond en een zware gouden broche met daarin een lok haar van tante Martha's jeugdliefde uit de tachtiger jaren.

Tussen het ogenblik waarop een lift gaat zakken en het moment waarop de deuren zich openen, kan een meisje dat de zorgen van het leven voor zich ziet, meer overpeinzen dan een man in een heel jaar kan neerschrijven. Voor de reuzenlift de bodem van de schacht bereikte, had Elsie Marion die toekomst in de ogen gezien en ze vond die niet rooskleurig. Toen ze naar de uitgang wilde gaan, voelde ze dat de lange man voor haar, haar nieuwsgierig opnam. Het was niet de brutale blik waar ze wel immuun voor geworden was, maar het diepere, doordringende kijken van de inderdaad geïnteresseerde. Ze dacht dat ze misschien een vuile veeg op haar neus had en ze zocht naar haar zakdoek.

De onbekende deed een stap opzij om haar eerst te laten uitstappen en ze moest deze beleefdheid wel met een kleine buiging beantwoorden.

Ze voelde als bij intuïtie dat hij vlak achter haar aankwam, maar in het gedrang op het perron kwamen zo veel mensen achter haar aan.

Ze moest wachten - twee volle minuten - ze drentelde naar het verste stuk van het perron om niet zo dicht bij de mensen te hoeven staan. Ze had altijd al een hekel aan zoveel mensen bij elkaar, maar op deze ochtend gruwde ze ervan.

'Neemt u me niet kwalijk!'

Ze had een dergelijk begin van een gesprek al meer dan eens gehoord, maar er was iets in de stem die haar nu aansprak, dat heel anders was dan de poging tot een eerste kennismaking waaraan ze al meer dan gewend was. Ze draaide zich om en staarde de spreker aan. Hij keek met een vriendelijk lachje op haar neer.

'Misschien houdt u me wel voor een dwaas,' begon hij, 'maar ik moest wel achter u aankomen om u aan te spreken. Bent u bang voor liften?'

Ze had hem door een hooghartig zwijgen tot de aftocht kunnen dwingen, ze had het in elk geval kunnen proberen, maar om de een of andere onverklaarbare reden was ze blij met hem te kunnen praten. Hij was een man zoals ze er op het hoogtepunt van tante Martha's welvaart meer gekend had.

'Ik ben altijd een beetje bang,' bekende ze met een verlegen lachje. 'En dat is natuurlijk grote dwaasheid, want ze zijn heel veilig.' Hij knikte.

'Ik vind het zelf ook altijd wat griezelig,' bekende hij luchtig. 'Nou niet dat ik bang ben om dood te gaan, maar wanneer ik denk aan de duizenden mensen wier toekomst steunt op mij en mijn leven, nou, dan gaan mijn haren steil overeind staan telkens als ik een straat oversteek.' Hij vroeg haar niet om belangstelling te tonen voor zijn persoon. Ze voelde dat hij eenvoudig uiting gaf aan een gedachte die op ongekunstelde natuurlijke wijze bij hem opkwam. Ze keek hem vol interesse aan.

'Ik heb juist een krankzinnigengesticht gekocht,' vervolgde hij en met een vragend optrekken van zijn wenkbrauwen dat zowel toestemming vroeg als dank uitdrukte dat het hem was toegestaan, stak hij een sigaar op.

Ze keek hem aan en hij begon te lachen.

Er kwam achterdocht in haar ogen, maar juist op dat moment kwam de trein het station binnenrijden.

Het meisje merkte tot haar schrik dat ook die trein weer overvol was; de reizigers stonden tien rijen dik op het perron.

'U komt er nooit in,' constateerde hij bedaard. 'Over een minuut komt er weer een.'

'Maar ik zal het toch moeten proberen,' antwoordde het meisje en ze haastte zich naar de plek waar de mensen zich al voor de ingang verdrongen.

Haar onbekende metgezel volgde haar met grote stappen, maar zelfs met zijn hulp lukte het haar niet een voet op de treeplank te krijgen en met tientallen anderen moest ze blijven staan.

'Tijd is geld!' verklaarde de grijsharige heer. 'Verknoei die niet!'

'Dat kan ik ook niet,' mompelde het meisje en haar zenuwachtigheid viel gemakkelijk te verklaren. 'U hoeft waarschijnlijk niet bang te zijn voor de woede van een werkgever met een horloge in de hand en veroordeling op zijn gezicht.' En ondanks haar angst moest ze toch lachen.

'Neem me niet kwalijk,' zo probeerde ze zich te verontschuldigen, 'maar het was helemaal niet mijn bedoeling u met mijn zorgen lastig te vallen. U vertelde toch dat u zojuist een krankzinnigengesticht gekocht hebt?' Hij knikte en zijn ogen fonkelden van pret.

'En u dacht dat ik er juist uit eentje ontsnapt was?' beschuldigde hij. 'Ja, ik heb het Coldharbour-gesticht gekocht, zo als het reilt en zeilt...'

Ze staarde hem ongelovig aan.

'Is dat heus waar?' vroeg ze en haar twijfel was volkomen gerechtvaardigd, want het Coldharbour-gesticht is het grootste in heel Londen en op één na het grootste in heel de wereld.

'Ik meen het inderdaad,' antwoordde hij. 'En op die plek ga ik de modernste club neerzetten van heel Londen.' Er was geen tijd voor verder gesprek. Er kwam weer een trein binnen en geëscorteerd door de grijsharige heer die in de kortst mogelijke tijd de rol van beschermheer op zich had genomen, wat zowel kalmerend als verontrustend was, vond ze een plaatsje in een rookcoupé.

Het praten met hem ging zo vanzelfsprekend en ze vond het zo makkelijk om hem haar hoop en bezorgdheid toe te vertrouwen, intimiteiten die ze tot op dat moment nog nooit onder woorden had gebracht.

Maar al te vlug bevond ze zich op Oxford Circus en ze was er zich akelig van bewust dat de klok tien minuten voor half tien wees. 'Ontzettend, ontzettend,' tikten haar schoenzolen met een hol geluid, terwijl ze langzaam de gang doorliep naar de lift.

'Moest u ook bij Oxford Circus uitstappen?' vroeg ze en plotseling was ze bang dat deze koper van krankzinnigengestichten expres voor haar uitgestapt was en dus nu op een heel verkeerde plek was uitgekomen.

'Het mag u eigenaardig lijken, maar ik moest hier heus uitstappen,' stelde hij haar gerust. 'Om half tien ga ik in Oxford Street een paar winkels kopen.'

Weer wierp ze hem een vlugge blik toe en hij grinnikte toen hij zag dat ze een ietsje terugdeinsde.

'Ik ben volkomen ongevaarlijk,' zei hij spottend.

Samen wandelden ze in Argyll Street boven de grond en hij stak haar zijn hand toe.

'Ik hoop u nog eens te ontmoeten,' zei hij, maar hij noemde zijn naam niet - hij was King Kerry - hoewel hij op de omslag van het boek dat zij in haar hand had, wel gelezen had hoe zij heette.

Ze voelde zich niet helemaal op haar gemak, maar ze gaf hem toch een glimlachje ten afscheid. Hij bleef haar even staan nakijken.

Vanaf de andere kant van de straat had een man met ongekamde haren en met een glazige uitdrukking in zijn ogen de liftdeuren in de gaten gehouden. Toen de grijsharige onbekende verscheen, begon hij vlug over te steken. Plotseling klonken twee schoten en een kogel suisde rakelings langs het

gezicht van de grijze heer.

'E)ie is voor jou, mister!' brulde een stem en het volgend moment werd hij al door twee agenten beetgepakt. Een flauw lachje vertoonde zich om de lippen van de grijze heer.

'Horace,' zei hij en hij schudde afkeurend zijn hoofd, 'je bent een verdomd slechte schutter.'

Aan de andere kant van Oxford Street sloeg een man vanachter een raam van een der kantoren in het huizenblok het tafereel gade.

Hij zag de toesnellende agenten, de mensen die van alle kanten tegelijk kwamen aanlopen, de worstelende gedaanten van de mannen van de wet en hun halfkrankzinnige gevangene. Hij zag ook een grijsharige heer die rustig en ongedeerd langzaam wegwandelde, druk in gesprek met een inspecteur van politie die op dat moment op het toneel verscheen.

De toekijker schudde een bleke vuist in de richting van King Kerry.

'Wacht maar, vrind, je dag komt nog!' mompelde hij tussen opeengeklemde kaken door. 'Ik zal een kogel weten te vinden die wel degelijk doel raakt - en dan zal het meisje van Denver City vrij zijn!'