20

 

Vera Zeberlieff was die ochtend gelijk met een stel suffragettes uit de gevangenis ontslagen. Lachend had ze het aanbod afgeslagen van een stel enthousiaste politici om haar invrijheidstelling in een restaurant in Holborn te vieren.

Toen ze de poort van de gevangenis uitkwam, had ze alle kanten uitgekeken op zoek naar een enkel gezicht, maar dat was er niet. Ze voelde een teleurstelling, veel groter dan nodig was, hield ze zichzelf voor.

Ze wist dat hij in zijn eigen levensonderhoud moest voorzien. Ze dacht dat hij het misschien moeilijk zou vinden vrij te vragen om een vriendin uit de gevangenis af te halen. En bij die gedachte moest ze nog glimlachen.

Hij kon niet liegen. Daar was hij de man niet naar en deze mening over Gordon Bray was volkomen juist. De taxi die ze had aangeroepen, bracht haar naar het hotel waar ze een suite besteld had en daar trof ze een huilende dienstbode aan.

Een paar korte, maar op vriendelijke toon geuite woorden droogden de tranen, maar weerhielden het meisje er ook van woorden van meeleven te uiten die ze uit het hoofd geleerd had.

'Ik wil graag ontbijten,' zei Vera.

Ze voelde zich gelukkig en gezond en haar opgewekt karakter hielp haar de neerslachtigheid te overwinnen die haar bekropen had toen ze de man niet getroffen had die van haar hield.

Een onnoemlijk aantal brieven lag op haar te wachten; ze haalde er een uit de stapel in het handschrift van haar broer; hij was heel kort.

Geen woord van beschuldiging, geen verwijt. De toon was haast hartelijk. Hij schreef haar dat hij haar op de ochtend van haar invrijheidstelling om half twaalf een bezoek zou komen brengen en hij verzocht haar een gelegenheid te scheppen voor een gesprek. Het was een zeer correcte brief. Ze vond dat ze niet minder kon doen; en ze gaf order dat hij onmiddellijk na aankomst bij haar binnengelaten moest worden.

King Kerry zond een vrolijk welkomstbriefje en dit schrijven met de conventionele betuigingen van instemming of afkeuring van haar vele vrienden vormden het hoofdbestanddeel van haar correspondentie.

Hermann kwam om half twaalf en werd in de zitkamer gelaten. Hij gaf haar geen hand, evenmin accepteerde hij de stoel die ze hem aanbood.

'Vera,' begon hij, 'we kunnen elkaar veel beter van het begin af aan goed begrijpen. Ik ga je een paar opzienbarende bekentenissen doen; we zijn op het moment samen en we moeten opnieuw beginnen en daarom is het alleen maar nuttig en verstandig dat ik je alles vertel. Om te beginnen zal het je niet verbazen als ik je zeg dat het me niet in het minst gespeten zou hebben als je gestorven was voor het tweede deel van de erfenis kwam te vervallen.' Hij glimlachte. Ze knikte en keek hem met een eigenaardige blik aan. 'Is het nooit bij jou opgekomen,' vroeg ze, 'dat als jij gestorven was voor we de beschikking kregen over het geld, dat ik dan evenmin erg bedroefd geweest zou zijn; en begrijp je wel dat ik door jouw dood ook veel meer gekregen zou hebben?'

Hij keek haar aan, geschrokken. Was zij van dat soort? Maar dat was toch onmogelijk, peinsde hij; ze maakte grapjes, hij zag de lichtflitsen in haar ogen, haar vrolijke spotlach om zijn verbazing.

'Daar we beiden een moorddadige inslag hebben,' zei hij quasi opgewekt, 'hebben we elkaar niets te verwijten en we hebben ook geen bekentenissen af te leggen. Nu jij in het bezit gekomen bent van je geld en ik snap dat je notaris je in de gevangenis opgezocht heeft...' Met een hoofdknikje gaf ze dat toe.

'Daar valt voor mij dus niets te winnen, tenzij' - weer met dat sluwe lachje - 'je een testament gemaakt hebt in mijn voordeel.'

'Daar hoef je nooit op te rekenen,' verklaarde ze. 'Dat begreep ik al,' antwoordde hij. 'Wil ik dus iets van jouw geld in mijn bezit krijgen - en dat heb ik heel hard nodig, neem dat alsjeblieft van me aan - dan moet ik een man voor je zien te vinden.'

Ze lachte, maar ze hield hem nauwlettend in het oog. 'Lieve Hermann,' spotte ze, 'met dat gezellige tijdverdrijf ben je al een hele tijd bezig geweest.'

'En eindelijk ben ik geslaagd,' zei hij.

'Je bent geslaagd?'

De ironie die in haar stem doorklonk, prikkelde hem. 'Ik ben geslaagd,' herhaalde hij kalm en nam plaats. 'Je gaat trouwen met mijn jonge vriend Martin Hubbard.'

Ze maakte een afwerend gebaar.

'Je hebt de voldoening dat hij in heel Londen de man is met het knapste uiterlijk, dat hij afstamt van Willem de Veroveraar en dat hij toegang heeft tot de hoogste kringen. Hij heeft een uitstekende opvoeding genoten, Eton en Balliol, hoewel ik daar niet helemaal zeker van ben, en lest best: hij is een uitstekende kaartspeler.'

'Heeft hij nog andere deugden die je misschien over het hoofd gezien hebt?' vroeg ze.

'Niet dat ik weet,' antwoordde Hermann. 'Ik begrijp heel goed dat je met dit alles een bedoeling hebt,' zei ze. 'Maar je weet net zo goed als ik dat ik evenmin met die mooie vriend van je zal trouwen als met je butler.'

'Of met een van je beschermelingen,' veronderstelde Hermann goedgeluimd.

Ze trok haar wenkbrauwen op. 'Een van mijn beschermelingen? Ik begrijp je niet!'

'Ik bedoel een van de eminente studenten van de technische school aan wie jij in je onbaatzuchtige grootmoedigheid van tijd tot tijd gouden medailles cadeau doet en prachtig gekalligrafeerde diploma's uitreikt. Dat zou een even onzinnig huwelijk zijn, waar of niet?'

Ze kreeg een kleur.

'Dat weet je dus ook al?' vroeg ze koel. 'Onzinnig of niet, ik vind het een veel geschiktere partij.'

'Met die bewonderenswaardige mr... Ik ben zijn naam kwijt.'

'Met die bewonderenswaardige mister wiens naam je kwijt bent,' antwoordde ze.

'Dat maakt het voor mij heel moeilijk,' zei hij nadenkend.

'Je moet weten dat ik een overeenkomst heb gesloten met Martin Hubbard. De dag waarop jij met hem trouwt, geeft hij mij een cheque van 750.000 pond. Snap je?'

'Ik snap het,' antwoordde ze. 'Ik begreep wel dat er zoiets achter zat. Jij bent de laatste man in heel de wereld van wie ik zou kunnen aannemen dat hij de rol van onbaatzuchtige huwelijksmakelaar op zich zou nemen.'

'Daar heb je volkomen gelijk in,' gaf hij volmondig toe. 'Je kunt een groot aantal onplezierige consequenties vermijden — en toevallig is Martin Hubbard daar een van - als je in een edelmoedige bui zou kunnen besluiten me een cheque voor datzelfde bedrag te geven of wanneer je je notaris opdracht zou geven aandelen tot dat bedrag aan mij over te maken.'

Ze lachte, hoewel ze niet vrolijk gestemd was. 'Ik geloof dat we een beetje te ver gegaan zijn,' begon ze. 'Wil je me nu open en eerlijk vertellen wat je bedoelt en wat je precies wil?'

'Je weet wat ik wil,' antwoordde hij nu op zakelijke toon. 'Ik wil dat je met Martin Hubbard trouwt omdat ik graag 750.000 pond wil hebben, vijfenzeventig procent van het bedrag dat vader je toekomstige man heeft nagelaten. Bij gebrek aan een man wil ik toch het geld. Het kan me geen steek schelen of je trouwt of niet. Ik ben verstandig genoeg om in te zien dat Martin als man een bezoeking kan zijn; in elk geval is hij geen 250.000 pond waard!'

'Ik begrijp je,' zei ze en vervolgde: 'Maar je kunt er net zo van overtuigd zijn als ikzelf ben dat ik nooit mrs. Hubbard zal worden en even zeker kun je ervan zijn dat je geen enkele dollar van het door jou genoemde bedrag krijgt.'

'Ben je daar inderdaad zo van overtuigd?'

'Ja,' antwoordde ze weloverwogen. Er volgde een korte pauze. 'Hou je van die mr...'

'Mr. Gordon Bray,' maakte ze de zin voor hem af.

'Hou je van hem?' herhaalde hij zijn vraag.

Ze keek hem strak aan.

'Ik zie niet in dat dit iets is wat jou aangaat,' verklaarde ze, 'maar aangezien er geen enkele reden is waarom ik het je niet zou vertellen, kan ik volmondig toegeven dat ik heel veel van hem houd en dat hij ook van mij houdt.'

'Wat een idylle,' spotte hij quasi enthousiast. 'Ik zie in gedachten al de grote advertentie die King Kerry in zijn krant zal plaatsen: "Romance op een technische school: Miljonaire trouwt technische student. De wittebroodsweken zullen op verlangen van de bruigom in Margate worden doorgebracht." '

Ze gaf geen commentaar op deze spotternij, ze begreep dat de klap op de vuurpijl nog moest komen. Hij zou straks zijn kaarten wel op tafel leggen; het was net iets voor Hermann joviaal te doen wanneer het om een sinistere zaak ging. Ze werd zenuwachtig, want ze begreep dat haar zorgen nog niet voorbij waren.

'Als je werkelijk van die man houdt,' zei hij weloverwogen, 'hoeveel is zijn leven je dan waard?'

'O, is het hem dat?'

Ze was bleek geworden; het gevaar dat haar al die jaren had bedreigd, was nooit zo vreselijk te overdenken geweest en had nooit zo'n angstige greep om haar hart gehad als de wetenschap dat haar broer haar nu wilde treffen in de man die ze liefhad.

'Kom op, hoeveel is hij je waard? Maar niet een van die sterk gereduceerde prijzen van King Kerry,' lachte hij met zijn klankvolle stem. 'De volle marktwaarde van een mensenleven dat je heel dierbaar is. Zullen we zeggen driekwartmiljoen?'

Er welde in haar hart een fel haatgevoelen op voor de man die haar al zoveel jaren gekweld had, die geprobeerd had haar van het leven te beroven opdat haar geld hem zou toevallen. Het was een haat die uitsteeg boven alle andere belangen van het moment: hier voor haar stond de man die onvoorstelbaar leed had berokkend aan honderden van zijn medemensen, de man die door opkoping de prijs van de aller-noodzakelijkste levensmiddelen had opgejaagd, die levens had verwoest, die elke fijngevoeligheid had vertrapt, die er genoegen in geschept had harten te breken. Die duivelse trek die hij had, was, hoewel in veel mindere mate, ook in haar. Ze kwamen uit hetzelfde nest en misschien was het de oude grootvader Zeberlieff, de meedogenloze man die nu in haar sprak.

Ze kreeg een inval, de haat die in haar woedde, verscherpte haar waarnemingsvermogen en liet haar zien wat haar eerst niet was opgevallen. En ze handelde door die ingeving geïnspireerd. Ze ging naar haar bureautje en trok een lade open.

Hij keek geamuseerd toe.

Het is eigenaardig hoe op zulke momenten de geest zich met beuzelingen als duur behang kan bezighouden. Ze berekende bij zichzelf de schade aan de muur, of ze haar uit het hotel zouden zetten; maar wat de gevolgen ook zouden zijn, ernstig of niet, ze was volkomen bereid die onder ogen te zien.

Ze had Hermann nog nooit zo doorgrond als nu.

'En hoe hoog is de prijs voor het leven van de man die je lief hebt?' vroeg hij nog eens.

'Dat kan ik je niet zeggen,' antwoordde ze.

Ze haalde iets uit de lade en nam dat vast in de hand. Het was een revolver.

Hij fronste zijn voorhoofd.

'Nou worden we melodramatisch,' zei hij en de woorden waren nog niet uit zijn mond of het pistool ging af en een kogel suisde langs zijn slaap.

Bleek tot in zijn lippen deinsde hij achteruit.

'Ben je nou helemaal stapel?' hijgde hij op schrille toon, die zijn schrik verried.

Ze glimlachte net zo onbevangen als ook Hermann Zeberlieff meermalen op kritieke momenten gedaan had.

'Het spijt me,' zei ze. 'Ik hoop dat ik je niet geraakt heb.' Een minuutlang staarde hij haar als in paniek aan, daarop liep hij met grote passen naar de deur. 'Stop!' beval ze.

Er was iets in de klank van haar stem dat hem tot gehoorzaamheid dwong.

'Wat is er?' vroeg hij bevend.

'Ik wil je alleen dit vertellen,' zei ze kalm, 'dat als Gordon Bray iets ergs overkomt, ik jou zal vermoorden; dat is alles! En maak nou dat je weg komt!'

Dat hoefde hem geen tweede keer gezegd te worden; hij was al halverwege de trap toen hij de geschrokken directeur van het hotel tegen het lijf liep, die de oorzaak van het revolverschot ging proberen te achterhalen: een voorval dat zelfs het gebruik van een particuliere suite niet kan goedpraten.

Het was makkelijk te verklaren; veel makkelijker voor een jongedame van wie men weet dat ze schat- en schatrijk is en de opgeluchte directeur ging al buigend de kamer weer uit. Uit de lade waarin de revolver opgeborgen was geweest, haalde ze een kleine portefeuille en deed die open. In het ene vakje was een portret van haar vader en in het andere een kiekje van Gordon Bray dat een van zijn medestudenten genomen had.

Ze keek naar het gezicht met de scherpe trekken en schudde haar hoofd.

'Arme lieverd,' zei ze in zichzelf, 'je trouwt wel in een rare familie!'