18

 

Denken en doen was één bij Hermann Zeberlieff. Hij moest weten of Vera de jongeman tegen haar broer in het harnas gejaagd had.

Hij stapte uit de auto en liep op Gordon Bray toe.

'Ik geloof dat we elkaar al eens eerder ontmoet hebben,' begroette hij hem en de hartelijkheid die van hem afstraalde, leek een weerspiegeling van zijn gevoelens.

Ze stonden een tijdje te praten en hadden het over de eigenaardigheden van King Kerry.

'Vindt u hem niet geweldig?' Dit waren de woorden van de enthousiaste Gordon Bray.

'Enorm,' antwoordde Hermann droogjes.

'Hij is ook uitstekend voor zijn personeel,' vervolgde de jongeman die helemaal niet merkte dat wat hijzelf ook beweerde over de goede eigenschappen van King Kerry, dit in het gemoed van de ander geen weerklank vond. 'Ik heb Elsie Marion bij de lunch ontmoet.'

'Elsie Marion?' herhaalde Hermann Zeberlieff belangstellend.

Gordon knikte.

'Ja, u weet misschien dat ze zijn secretaresse is; vroeger woonden we in hetzelfde pension' - hij glimlachte - 'vóór Elsie zo op de maatschappelijke ladder omhoog klom.'

'En wat heeft zij over deze grote man te vertellen?' vroeg Hermann spottend.

De jongeman lachte. 'Misschien laat ik me wel een beetje te veel gaan,' zei hij. 'U bent Amerikaan en gewend aan het jagen en de ondernemingsgeest van uw landgenoten en zo komt het misschien dat u niet zo erg als ik onder de indruk bent van zijn methodes.'

'Ik ben er juist geweldig van onder de indruk,' verzekerde Hermann, maar hij bedoelde het heel anders dan de ander. 'Ik zou graag eens een gesprek met u willen hebben, mr. Bray; er zijn zoveel zaken die we kunnen bepraten. Men heeft me verteld dat u in de rechtszaal zat toen mijn zuster veroordeeld werd.'

De jongeman wierp hem een ernstige blik toe. 'Ja,' gaf hij rustig ten antwoord.

'Vindt u het geen schandaal dat ze zich zo idioot heeft aangesteld?' vroeg Hermann.

Gordon Bray kreeg een kleur.

'Ik vermoed dat ze er wel een heel goede reden voor gehad zal hebben,' verklaarde hij.

De ander wist een glimlachje te verbergen. Die jonge kerel was inderdaad een toegewijde ezel; hij plaatste hem in de categorie van de 'aanbidders op een afstand', een gedweeë hond, aangehaald of weggeschopt door de rijke vrouw die het geduld kon opbrengen hem achter zich aan te hebben.

'Ach, dat is een kwestie van hoe je het beoordeelt,' zei hij hardop. 'Ik persoonlijk heb een hekel aan suffragettes; de ontdekking dat mijn zuster er misschien ook een is, heeft me diep getroffen; maar dat staat er buiten. Komt u eens een praatje bij me maken?'

'Wanneer?' informeerde de ander.

'Stel nooit uit tot morgen enz., enz.,' lachte mr. Zeberlieff goedgeluimd. 'Ga nu mee.' De jongeman keek verbaasd.

'Het is toch veel te laat,' meende hij.

'Helemaal niet,' vond de ander, 'als u tenminste niets anders te doen hebt.'

Hij liep terug en stelde de jongeman voor aan zijn metgezel en mr. Leete moest, hoewel met een lelijk gezicht, de aanwezigheid van een derde goedvinden op een moment dat hij uitgekozen had om te trachten Zeberlieff over te halen Goulding financieel te steunen in diens strijd tegen King Kerry.

Ze zetten Leete bij diens flat af en reden verder naar Park Lane. Ze namen plaats in Hermanns studeerkamer waar de gastheer koffie en sigaretten presenteerde en wel zo onmiddellijk na het binnentreden dat het vermoeden gewettigd was dat Martin de koffie al van tevoren in een thermosfles geschonken had.

'Mr. Bray, ik kom maar ineens ter zake,' begon Hermann na een paar seconden. 'U weet misschien dat ik een schatrijk man ben en voor zover ik kan beoordelen bent u niet rijk gezegend met aardse goederen.' Gordon Bray knikte.

'U hebt volkomen gelijk,' verklaarde hij rustig.

'Nu wil ik u graag helpen als u me eerst een dienst bewijst,' vervolgde Hermann. 'U weet misschien dat mijn zuster verloofd is.'

Er volgde een korte pauze en toen zei Gordon met een stem zo zacht dat haar broer hem nauwelijks kon verstaan:

'Nee, dat wist ik niet.'

Hermann keek hem onderzoekend aan.

'Ja, ze is verloofd met mijn vriend Martin Hubbard... u hebt misschien wel eens over hem gehoord; in Londen kent iedereen hem en hij heeft een warm plekje in mijn hart, ook al omdat hij dezelfde voornaam heeft als mijn huisknecht en zo word ik doorlopend aan hem herinnerd.'

Tot nu toe had Hermann niet geweten dat hij zijn gast op de een of andere manier in zijn diepste gevoelens kwetste. Het was nooit in zijn hersens opgekomen dat deze volksjongen ooit zijn ogen zou durven opslaan naar de vrouw die zo ver boven hem stond. Maar iets in het gezicht van de jongeman trof hem en hij keek hem achterdochtig aan.

'Ik hoop dat de keuze van mijn zuster uw goedkeuring wegdraagt?' zei hij wat spottend.

'Het staat niet aan mij daar een oordeel over te hebben,' antwoordde de jongeman bedaard. 'Ik kan alleen de hoop uitspreken dat ze heel gelukkig wordt.' En mocht Hermann al enige achterdocht gekoesterd hebben, dan was deze ook weer verdwenen door de houding van zijn gast.

'Ik geloof niet dat ze heel gelukkig zal worden,' antwoordde hij onverschillig. 'Geluk is tenslotte zeer betrekkelijk. Een vrouw met een paar miljoen pond achter zich kan geluk vinden waar een minder fortuinlijk schepsel...'

'Waarmee kan ik u van dienst zijn?' viel Gordon hem in de rede. Hij was bang dat het felle bonzen van zijn hart in de kamer hoorbaar was en op zijn gezicht stond duidelijk te lezen hoe pijnlijk de mededeling van Hermann hem getroffen had.

'Ik heb alle redenen om te geloven,' vervolgde Zeberlieff langzaam, 'dat zij veel waarde hecht aan uw oordeel. Ik meen me te herinneren dat ze me dikwijls over u gesproken heeft. Het komt vaak voor,' zo vervolgde hij totaal onverschillig voor de gevoelens van de ander, 'dat meisjes van de maatschappelijke standing van mijn zuster zeer sterk beïnvloed kunnen worden door mannen van uw stand en ik meen dat dit ook het geval is bij mijn zuster en u. U kunt me inderdaad zeer goed helpen,' vervolgde hij met grote nadruk, 'door als mijn zuster uit de gevangenis komt, als ze haar normale plaats in het maatschappelijk leven weer heeft ingenomen, al uw invloed aan te wenden om dit huwelijk doorgang te doen vinden. Ik vermoed,' ging hij nadenkend verder, 'dat ze razend zal zijn als ze erachter komt dat ik me met haar zaken bemoei.'

'Dus ze weet hier niets van?' viel Bray hem in de rede.

'Nog niet,' gaf Hermann ten antwoord. 'U moet weten dat mijn zuster een heel eigenaardig schepseltje is; gedurende de jaren dat ik voor haar verantwoordelijk was, heeft ze me veel zorgen gegeven. U, als man van de wereld, zult iets van mijn gevoel van verantwoordelijkheid begrijpen en u zult mijn verlangen billijken haar op haar bestemming te weten. Maar nu ze onafhankelijk geworden is en in het bezit is van haar enorm fortuin,' hij sprak met grote nadruk en tikte elk woord af op het gepolitoerde bovenblad van het tafeltje voor hem, 'nu kan ze een makkelijke prooi worden voor elke fortuinjager die ze op haar weg tegenkomt. Maar mijn vriend Martin Hubbard is een man die daar ver boven staat.'

Hij vertrouwde erop dat Gordon Bray onkundig was van de praatjes welke over die vriend in omloop waren; dat hij niets wist van de verontwaardigd schuddende hoofden die Martin Hubbard volgden in de salons van Mayfair of van de bezorgde moeders en tantes van huwbare jongemeisjes die hun pupillen zo gauw mogelijk wegvoerden. Gordon Bray gaf geen antwoord. Als hij van deze feiten afwist, liet hij dat niet merken. Hij zat in zijn gecapitonneerde stoel, keek de ander recht in het gezicht en hield zijn mond. Hermann Zeberlieff echter vatte dit zwijgen op als een teken van instemming en vervolgde:

'Ik ben bereid u in alles van dienst te zijn wat u in de wereld vooruit kan helpen,' sprak hij langzaam, 'in ruil voor uw goede diensten. De dag waarop mijn zuster trouwt, geef ik u een paar duizend pond... een zeer behoorlijke som waarmee u zich materieel die plaats in de wereld kunt veroveren welke elke eerzuchtige jongeman voor zichzelf wenst.' Nog gaf Gordon Bray geen antwoord. Diep in zijn hart voelde hij zich opgelucht; de man voor zich kon hij alleen maar verachten.

Te bedenken dat uitgerekend hij werd uitgezocht om mee te helpen zijn droomvrouw tot een huwelijk te dwingen!

Hij had smakelijk kunnen lachen om deze groteske dwaasheid. Maar hij wachtte rustig tot Hermann zijn zienswijze over de verantwoordelijkheid die hij ten opzichte van zijn schatrijke zuster meende te moeten voelen, voldoende tot uitdrukking had gebracht. Pas daarna stond hij op en greep zijn hoed die hij op een stoel vlakbij neergelegd had.

'Maar u hoeft nog lang niet weg te gaan,' zei Hermann verbaasd.

'Maar toch doe ik het,' antwoordde de ander. 'Ik ben bang dat u een grote fout gemaakt hebt door mij in vertrouwen te nemen, mr. Zeberlieff, maar u kunt ervan verzekerd zijn dat ik uw openhartigheid zal respecteren.' Hermann sloeg even zijn ogen neer. 'Wat bedoelt u?' vroeg hij hees.

'Precies wat ik zeg,' antwoordde Gordon bedaard. 'U vraagt me iets te doen dat weinig elegant is en bovendien oneervol, zelfs als ik' - hij aarzelde - 'niet bevriend was met uw zuster.'

'U weigert? Waarom?' vroeg Hermann verbaasd.

Het ging inderdaad zijn begrip te boven dat deze man die op zijn best iets meer was dan een gewone klerk, een kans wegsmeet om tweeduizend pond te verdienen.

'Als ik sterk genoeg was om invloed op miss Zeberlieff uit te oefenen,' vervolgde de jongeman, 'dan zou ik die nog niet gebruiken ten gunste van mr. Martin Hubbard of van welke andere jongeman ook.'

'Waarom niet?' vroeg Hermann weer.

'Omdat ik van haar houd,' zei zijn bezoeker rustig, 'en omdat ik geloof dat die liefde wederkerig is.'

Als iemand in de kamer een bom gegooid had, zou Hermann Zeberlieff niet verbaasder hebben kunnen zijn dan nu het geval was.

'U houdt van haar!' stotterde hij, 'maar dat is bespottelijk!' Iets in het gezicht van de jongeman had hem moeten waarschuwen, maar hij ging verder.

'Nee, nee, goeie man,' zei hij met een onaangenaam lachje, 'je zult een andere makkelijke manier moeten verzinnen om aan geld te komen dan door een huwelijk met mijn zuster. Dat was dus de opzet...'

'Zwijg!' Gordon Bray was een stap naderbij gekomen, zijn ogen fonkelden van woede. 'Ik sta u niet toe dergelijke opmerkingen te maken. Ik duld die niet van u, noch van iemand anders. Ik wil het u niet al te zeer aanrekenen. Ik kan me voorstellen dat ik niet de man ben die u het liefst als zwager zou begroeten. Maar dan kan ik u ook verzekeren,' vervolgde hij, 'dat u de laatste man bent in heel de wereld die ik als zwager zou verkiezen als ik het voor het uitzoeken had. Ik houd van uw zuster en ik trouw met haar. Maar dat doe ik niet voor ik mezelf een positie in de wereld veroverd heb zonder haar hulp, tenzij u de steun die ze me op grond van haar schitterende karaktereigenschappen kan geven, daadwerkelijke hulp noemt.'

'Neem me niet kwalijk dat ik even moet lachen,' viel Hermann hem in de rede. Hij moest zo vlug mogelijk van zijn ontreddering zien bij te komen.

'Zonder haar hulp,' vervolgde de jongeman en hij ging niet op de belediging in. 'Ik ga mezelf een plaats in de maatschappij veroveren en als me dat gelukt is, trouw ik met haar. En wat uw voorstel betreft waarin die mr. Hubbard zo'n belangrijke rol speelt, zou ik u ten zeerste aanraden dat voor eens en voor al uit uw hoofd te zetten.' Hij was nu heftiger, voelde zich sterk door zijn liefde. Hermanns gezicht was niet prettig om naar te kijken. Hij was wanhopig, wanhopig door de wetenschap dat zijn positie zeer gevaarlijk was als zijn plannen iets van zijn zusters fortuin in de wacht te slepen, gedwarsboomd werden. Maar Zeberlieffs zelfbeheersing was bewonderenswaardig. Hij was diep geschokt, vernederd, maar hij wist zijn gevoelens te verbergen en glimlachte.

'Als mijn zuster moet wachten tot u zich in Londen een positie veroverd hebt,' smaalde hij, 'dan vrees ik dat u met een vrouw van middelbare leeftijd zult trouwen.'

'Dat is mogelijk,' gaf de ander kalm toe; 'maar als King Kery...'

'King Kerry?' herhaalde Hermann, 'is die ook al in het complot?'

'Mr. King Kerry weet er niets van,' verklaarde de jongeman, 'maar hij heeft beloofd me een kans te geven zodra hij gaat bouwen.' Hij hield op.

'Gaat hij bouwen? Wat dan?' vroeg Hermann vlug. 'Wat gaat hij bouwen? Waar gaat hij nou weer neerstrijken? Vertel op!'

'Ik kan u niets vertellen,' zei Gordon en hij liep naar de deur. 'Nog een vraag.' Hermann stond bij de haard, zijn hoofd op zijn hand.

'Wil je er een eed op doen dat mijn zuster van je houdt?' Het was een onverwachte vraag en die ontnam Gordon Bray bijna de adem.

'Ik durf er niet op te zweren,' glimlachte hij, 'maar ik geloof het.'

'Heeft ze je dat gezegd?' Gordon knikte.

'Dan is het in orde,' lachte Hermann. 'Nou zal ik je uitlaten.'

Hij ging zijn bezoeker voor de trap af. Op de benedenverdieping bevonden zich de eetkamer en zijn kleine bibliotheek. 'Wilt u niet een glas ledigen op de gezondheid van mijn zuster?' vroeg hij.

Gordon aarzelde. Blijkbaar had hij de man onrecht aangedaan.

'Graag,' antwoordde hij hartelijk. Hermann ging hem voor de eetkamer in en deed de deur achter zich dicht.

Hij liep naar een kleine muurkast en haalde daar een donkere kwartliter fles uit met twee glaasjes. 'Dit is de sterkste likeur die ik ken,' vertelde hij. 'Van der Merwe. We zullen drinken op de invrijheidstelling van mijn zuster... en op onze betere kennismaking.'

'Heel graag,' zei de ander welgemeend.

Eerst schonk Hermann een glas vol met de amberkleurige vloeistof, gaf dat aan zijn gast en vulde daarop zijn eigen glas. Gordon wist niets van het kleine zwarte knopje halverwege de hals, waarop zijn gastheer gedrukt had voor hij het eerste glas volschonk.

De aanwezigheid van dat knopje was voldoende geweest om in het glas een paar druppeltjes van een kleurloze vloeistof te schenken.

'Veel geluk!' wenste Hermann en dronk zijn glas leeg.

Gordon volgde zijn voorbeeld.

'En nu,' vervolgde Hermann op zijn gemak, 'nu moet je nog even een sigaret roken terwijl ik je nog het een en ander over Vera vertel.'

Maar hij was nog niet ver gekomen met zijn verhaal toen het hoofd van Gordon Bray langzaam op zijn borst zonk en hij in een diepe slaap viel in de makkelijke stoel waarin zijn gastheer hem had neergedrukt.