21

 

Zeberlieff haastte zich terug naar Park Lane; hij was pijnlijk getroffen. Nog nooit in zijn leven was hij zo in paniek geweest als op het moment waarop hij de loop van de revolver op zich gericht had gezien en nog voor het schot afgegaan was, had hij geweten dat het op hem gericht was. Hij herinnerde zich nu dat ze zeer bedreven was in het hanteren van vuurwapens.

Was het alleen toeval geweest dat ze hem niet geraakt had? Hij had zich de moeite kunnen besparen om zich dit af te vragen. Ais ze het plan gehad had hem te vermoorden, dan was hij nu dood geweest. Hij was nu bang van haar, banger nog omdat zij het enige wezen was in heel de wereld dat hem angst kon aanjagen. Ze was nu iemand om voor op zijn hoede te zijn.

Er was een ding dat hij onmiddellijk moest doen. Hij moest Gordon Bray uit de wijnkelder verlossen, waar hij zat opgesloten met handen en voeten aan een zware eiken stoel gebonden.

Op de stoep stond Leete hem op te wachten, inwendig raasde hij op hem; maar hij kon het zich niet permitteren om onbeleefd te zijn. Hij had nu elke vriend die hij bezat, brood- en broodnodig.

'Ik heb al een uur staan wachten,' mopperde Leete. 'Waar zitten die bedienden van je?'

'Die zijn allemaal uit,' antwoordde Hermann en hij liet Leete voorgaan naar de eetkamer op de benedenverdieping. 'Wat is er voor nieuws?'

'O, hij is weer aan de gang,' vertelde Leete neerslachtig. 'Hij stelde er zich niet mee tevreden onze zaak in Oxford Street in de kelder te boren, maar hij heeft aan de kant van Regent Street een groot gebouwencomplex opgekocht en ook het Hilarity Theater. Binnenkort heeft de kerel het beste deel van Londen in zijn bezit.'

'Maar je bent toch niet dat hele eind naar mij toegekomen om me dat te vertellen, is het wel?' vroeg Hermann. 'Nee, er is nog wat anders. De jongeman die je gisteren aan me voorstelde...'

'Ja, wat is daarmee?' vroeg Hermann nerveus.

'Ik heb bezoek gehad van de politie.'

'Van de politie?' Hermann verschoot van kleur.

'Ja. Het schijnt dat de vent de hele nacht niet thuis geweest is. Ze hebben hem jouw huis zien binnengaan, maar daarmee houdt ook elk spoor op.'

'Wie heeft hem bij mij zien binnengaan?' vroeg Zeberlieff.

'Een verslaggever van Kerry's krant. Ze hebben me een afdruk gegeven van het verhaal dat ze in het avondblad gaan plaatsen. Wil je 't zien?'

'Wat staat erin? Vertel op! Vlug!'

'O, 't is een heel sensationeel geval,' zei de ander kleinerend. 'Ze beschrijven het als de opmerkelijke verdwijning van een jongeman die de bekende mr. Zeberlieff naar diens huis vergezelde en die er niet meer uit tevoorschijn is gekomen. Het blijkt dat die verslaggever je achterna gegaan is en de hele nacht je huis in de gaten gehouden heeft.'

Zeberlieff beet op zijn lip.

'Daar had hij het dus met Martin over?' mompelde hij, maar toen hij merkte dat zijn vriend hem nieuwsgierig aanstaarde, keerde hij zich met een lachje om.

'Maar, beste kerel, wat weet ik nou van die vent? Ik kan je alleen zeggen dat hij hier geweest is en meer dan onbeschoft was. Ik wil je gerust vertellen dat hij zelfs zo ver ging om me te vertellen dat hij met mijn zuster wou trouwen. Een bespottelijk idee natuurlijk. En daarop heb ik hem het huis uitgeschopt,' besloot hij luchtig. Leete snoof.

'Dan is het wel heel ongelukkig dat niemand gezien heeft dat jij hem eruit schopte. Daar gaat het nou juist om. Ik kwam hiernaartoe in de mening dat de politie hier het heft in handen genomen had.'

Zijn gastheer schrok... dit was alarmerend! Als de politie eens echt kwam en hem meenam naar het bureau en het huis doorzocht!

'Een ogenblik,' zei Hermann. 'Ga zitten!'

Zonder een enkele verklaring ging hij de deur uit en deed die achter zich dicht. Hij liep de trap af naar de keuken en sloeg het smalle donkere gangetje in dat naar de wijnkelder voerde. De deur was op slot, maar hij had de sleutel in zijn zak. Hij stapte naar binnen, knipte het licht aan en het lampje dat tussen de balken naar beneden hing, verlichtte de ruimte. De kelder was leeg!

Hermann hapte naar lucht.

Daar stond de stoel, de leren banden waarmee hij de verdoofde, weerloze Gordon Bray had vastgebonden, lagen in een verwarde hoop op de grond net of ze in grote haast neergesmeten waren; maar van Gordon Bray zelf was geen spoor te ontdekken. Hij onderwierp de kelder aan een grondig onderzoek. De jongeman kon ontsnapt zijn of zich ergens verstopt hebben; maar hij zocht zonder resultaat. De kelder was te klein voor een man om zich in te verbergen en de balken boden weinig schaduw voor wie een schuilplaats zocht.

Hij keerde terug naar de stoel en bekeek die. Toen viel zijn aandacht op iets dat op de grond lag, hij bukte en keek.

Eerst meende hij dat de vent zich aan zijn wijn te goed had gedaan en wat op de grond had gemorst. Bij het zwakke licht kon hij niet goed zien wat hij wilde weten, hij bukte zich nog eens en bekeek de vlek van dichterbij.

Met een schreeuw vloog hij rechtop, want de spetten op de grond waren bloed!

Langzaam liep hij de trap weer op, hij begreep er niets van en was doodsbang. Wie had de deur van de wijnkelder opengemaakt en de gevangene bevrijd? Wiens bloed lag daar op de stoel en op de grond?

'Wat scheelt eraan?' informeerde Leete toen zijn gastheer de eetkamer weer binnenkwam.

"t Was een grap!' stotterde de ander. Hij rilde, want voor de tweede keer die dag had de angst hem te pakken. 'Ik nam hem mee naar mijn studeerkamer en gaf hem iets te drinken en hij... hij zakte in elkaar,' mompelde hij onduidelijk.

'Verdoofd?' vroeg Leete beschuldigend.

'Nee, nee, nee! Het was alleen een beetje te sterk voor hem, meer niet,' protesteerde Hermann. 'Ik nam hem voor de grap mee naar de kelder en bond hem in een stoel vast. Ik zweer dat ik hem geen kwaad wilde doen, Leete!' zei hij gespannen. 'Kom mee kijken.'

De beide mannen daalden samen de trap af en zwijgend nam Leete de situatie op.

'Wat is dat op de grond?' vroeg hij.

'Bloed,' antwoordde Hermann.

Leete rilde en deed een pas achteruit.

'Ik wil hier niets mee te maken hebben,' verklaarde hij.

'Maar ik zweer het je!' barstte de ander opnieuw uit.

'Ik weet hier niks van. Ik heb hem vanmorgen hier achtergelaten.'

'Ik wil er geen woord meer over horen,' zei Leete en hij stak afwerend zijn handen op. 'Ik sta hier buiten en ik weet er niks van. Ik wil hier beslist niets mee te maken hebben; het is mij een te griezelig geval. Goedemorgen!' besloot hij gejaagd en maakte haastig en weinig waardig dat hij wegkwam. Hermann was alleen in huis.

'Grote goden!' mompelde hij. 'Ze zullen nog denken dat ik het gedaan heb. De politie kan komen om een onderzoek in te stellen. Ik moet die plekken wegwassen.' Met koortsachtige haast liep hij de trappen naar de kelder weer af en sleepte de stoel mee naar boven naar het daglicht. Zo goed als hij maar enigszins kon, reinigde hij de kostbare bekleding met warm water en zette de stoel voor de gashaard om te drogen. Hij werkte op topsnelheid. Elk ogenblik konden de mannen van de wet een inval doen.

Na lang zoeken vond hij eindelijk een emmer en andere schoonmaakartikelen van de werkster en het was niet de eerste keer in zijn leven dat hij zeker tien minuten bezig was om op handen en knieën in zijn eigen wijnkelder de sporen weg te wissen van een tragedie die daar had plaats gevonden. Wie zou hem zijn komen bevrijden? En nadat de gevangene bevrijd was, wie zou hem dan verwond hebben? Stel je voor dat het die anarchist eens geweest was... de vent die hij gehuurd had om het geheim van het combinatieslot aan Elsie Marion te ontfutselen? Stel je eens voor dat hij ingebroken had en de gevangene had gevonden? Stel je voor dat de politie al geweest was, maar nee, dan zouden ze het huis toch niet onbewaakt achtergelaten hebben?

In koortsachtige opgewondenheid liep hij zijn studeerkamer op en neer, wachtend op het onvermijdelijke. Hij was ziek van de honger; na het ontbijt had hij niet meer gegeten, hij kleedde zich haastig aan en verliet het huis, vastbesloten die avond niet terug te keren. Hij zou in de grillroom van het Carlton iets gebruiken. Daar hoefde men geen smoking aan te hebben en even later zat hij aan een klein tafeltje in een nis van die bekende ondergrondse eetzaal en verzwolg het eten dat Gaston, de ober, voor zijn klant had neergezet. In een andere nis, vlak naast hem, zat een groepje te eten en naar het gelach te oordelen, hadden ze veel plezier. Hij had te veel trek om er grote aandacht aan te besteden; maar toen de ergste honger gestild was, kreeg hij weer belangstelling voor het leven en voor zijn omgeving. Het lachen ging door en in de stemming waarin hijzelf verkeerde, deed het hem onaangenaam aan. Toen meende hij dat hij zijn naam hoorde noemen, hij stond half op en spitste zijn oren om te luisteren naar wat gesproken werd. Hij hoorde een stem die hij niet herkende.

'Ja, het was natuurlijk een afschuwelijk ding om te doen, miss Zeberlieff, maar ik moest wel.'

Hermann trok zijn wenkbrauwen op. Wie was dat?

"t Was het enig mogelijke dat ik onder die omstandigheden kon doen. Rode inkt zou misschien nog geen baby om de tuin leiden; maar ik durf erop te wedden dat ik hem er wel tussen genomen heb. Nadat ik dus mr. Bray bevrijd had...' Hermann stond op van zijn stoel en ging zo staan dat hij het groepje in het oog kreeg. Zijn zuster was er een van, verder een vreemdeling wiens gezicht hem flauw bekend voorkwam en de derde was Gordon Bray. Ze keken op en zagen

hoe hij naar hen keek.

'Je hebt zeker wel een zeer opwindende dag achter de rug, Hermann,' zei Vera liefjes.