11

 

'Waar ga je vanavond naartoe, Vera?'

Hermann Zeberlieff sprak het meisje dat bij het raam stond, op barse toon toe. De aangesprokene keek door het raam dut uitzag op Park Lane en op het park zelf. Ze had een sigaret tussen haar lippen en haar zachte grijze ogen staarden in de verte zonder iets te zien. Ze schrok op en keek haar halfbroer aan. Ze trok haar mooie wenkbrauwen op toen hij zijn vraag herhaalde.

Een eenvoudig zwart fluwelen japonnetje deed haar sierlijke gestalte op zijn voordeligst uitkomen. Haar bleke gelaatskleur vormde een vreemd contrast met de volle rode lippen. Naar de mode van die dagen was haar hals bloot en haar japon was diep v-vormig uitgesneden.

"Waar ik vanavond naartoe ga?' herhaalde ze zijn vraag. :Maar, Hermann, wat eigenaardig van je om daarnaar te vragen. Je bent over het algemeen niet erg geïnteresseerd in mijn doen en laten.'

'Ik verwacht vanavond een paar heren,' zei hij luchtig. 'Sommigen ken je wel - Leete is er een van.'

Ze rilde haast onmerkbaar.

'Een afschuwelijke vent,' zei ze. 'Heus, Hermann, je houdt er een rare staalkaart van vrienden op na.'

Hij keek haar verontwaardigd aan. Het meisje had een warme, wat lijzige stem en in meer dan een opzicht was hij bang van haar. Ze had een manier om door zijn wapenrusting van onverschilligheid heen te prikken, om hem in zijn eigenwaarde te raken. Ze waren nooit goede vrienden geweest en slechts de laatste wil van hun vader had hen bij elkaar gehouden. De oude Fred Zeberlieff had zijn bezit in tweeën verdeeld. De eerste helft moest gelijkelijk verdeeld worden tussen zijn zoon - het kind van zijn overleden eerste vrouw - en het meisje, wier moeder haar geboorte slechts een paar uur overleefd had.

Het tweede deel moest eveneens gelijkelijk tussen hun tweeën verdeeld worden: 'mits ze na mijn dood vijf jaar lang samen zullen blijven en geen van beiden gedurende die periode in het huwelijk zal treden. Want,' zo eindigde de bepaling, 'ik wil dat ze elkaar beter zullen leren kennen en dat de minder prettige verstandhouding die tussen hen bestaat, geleidelijk aan beter zal worden als ze onderling begrip gaan tonen voor eikaars goede eigenschappen.' Er volgden nog een paar voorzieningen.

Terwijl het meisje naar de haard liep en de as van haar sigaret op de marmeren plaat tipte, moest ze aan dat testament denken.

'Onze gezamenlijke huishouding eindigt volgende maand,' zei ze en hij knikte.

'Ik zal blij zijn als ik eindelijk het geld krijg,' bekende hij, 'en het spijt me totaal niet dat...'

'Dat je me dan niet meer elk moment hoeft te zien,' zo maakte ze de zin voor hem af. 'Hierin zijn we het tenminste volmaakt met elkaar eens.'

Hij zei niets. Als ze met elkaar in conflict kwamen, moest hij altijd het onderspit delven. Zwijgend rookte ze verder. 'Ik ga naar de technische school om de prijzen uit te delen,' vertelde ze na een paar seconden en ze wachtte op het onvermijdelijke sarcastische commentaar. 'De Southwood-school?' Ze knikte.

'Je wordt nog een belangrijk mens in de liefdadigheidssector,' zei hij met een spotlachje. 'Het zal me niets verwonderen als je nog eens non wordt.'

'Ik ken wel iemand die gek zal opkijken!' antwoordde ze. 'Wie dan?' vroeg hij onmiddellijk. 'Ikzelf,' sprak ze bedaard.

Met een grauw liet hij zich weer in zijn stoel vallen.

'Het is heel sneu voor je dat ik niet trouw,' ging ze verder. 'Want doe ik dat wel, dan krijg jij de hele nalatenschap... tenminste als ik trouw binnen de door vader bepaalde termijn.'

'Ik wil helemaal niet dat je trouwt,' snauwde hij.

Ze lachte achter de hand die de sigaret vasthield.

'Arme ziel,' spotte ze; toen, ernstiger nu: 'Hermann, weet je dat men de laatste tijd heel lelijke dingen over je vertelt?'

Hij keek haar onbewogen aan.

'Welke dingen en welke "men"?' vroeg hij.

'O, journalisten en mensen die je zo toevallig ontmoet. Ze zeggen dat jij betrokken bent bij...'

Ze hield op en keek hem aan, maar hij beantwoordde haar blik zonder met de ogen te knipperen. 'Ja, en?'

'Bij een tamelijk lugubere moord in Southwark,' besloot ze langzaam.

'Nonsens!' Hij lachte. 'Ze kunnen net zo goed de aartsbisschop van Canterbury verdenken... het is belachelijk.'

'Ik weet er niets van,' bekende het meisje. 'Maar wel weet ik dat ik soms doodsbang van je ben; je bent in staat alles te doen voor geld en macht.'

'Bijvoorbeeld?' Ze haalde haar schouders op.

'Een moord misschien,' antwoordde ze wat vaag. 'Er stroomt Tsjechisch bloed door onze aderen, Hermann; je kunt me af en toe zo tot het uiterste drijven dat ik je met liefde zou kunnen vermoorden.'

Hij grijnsde, niet erg op zijn gemak.

'Hou je deur op slot,' zei hij en zijn lippen sloten zich vast opeen als kwam hij ineens op een lelijke gedachte.

'Dat doe ik ook,' antwoordde ze prompt, 'en ik slaap altijd met een revolver onder mijn kussen.'

Hij mompelde iets over kinderachtige streken en ging verder met het bestuderen van zijn avondblad.

'Het zou natuurlijk een reuze verschil voor je uitmaken, Hermann,' vervolgde ze peinzend, 'als ik nou eens plotseling dood zou gaan, als ik eens stierf aan ptomaïne vergiftiging - of aan welke vreemde ziekte mensen kunnen sterven -of als ik eens ging slaapwandelen en uit een raam viel.'

'Zeg niet zulke idiote dingen!' snauwde hij. 'Dan werd je ineens zeven miljoen dollar rijker. Je kon al je verliezen goedmaken en je kwam in een positie te verkeren waarin je de strijd kon aanbinden met die aardige grijze meneer: King Kerry.'

Hij vloog uit zijn stoel op; nu verscheen er een spoor van een lachje op zijn gezicht.

'Als je doorgaat dergelijke kolder uit te kramen, ga ik er vandoor,' dreigde hij. 'Je moet maar zo gauw mogelijk trouwen; je wordt een echte feeks.'

Ze lachte en wierp het hoofd in de nek.

'Waarom pik je niet een van die halfzachte schooljongens?' smaalde hij. 'Trouw met een van hen - dat lukt je wel binnen een maand - en maak hem gelukkig. Manieren kun je hem ook nog wel bijbrengen.'

Ze lachte niet langer; terwijl hij met zijn hand de zijkant van de openstaande deur omklemde, keek ze hem strak in het gezicht.

'Je bezit wel een zekere mate van geestigheid,' zei ze. 'Die arme paps heeft dat nooit zo goed geweten als ik. Er loopt een rare streek door die afstamming van jou, Hermann.'

'Laat mijn moeders familieleden er buiten,' raasde hij.

'Dat doe ik heus wel,' zei ze vroom. 'Als een paar Amerikaanse gevangenisdirecteuren en verschillende met onderzoek belaste juryleden ze ook met rust gelaten hadden, waren er meer een natuurlijke dood gestorven.'

Nog voor ze haar zin had kunnen afmaken, had hij de deur al met een smak achter zich dichtgeslagen. Nu verdween de spottende trek van haar gezicht en maakte plaats voor een uitdrukking van bezorgdheid. Ze wierp haar eindje sigaret weg en liep de kamer door naar een klein schrijftafeltje dat tussen twee openslaande ramen stond.

Daar bleef ze enige tijd aan zitten met een pen in haar hand en een blad papier voor zich. Ze was het niet met zichzelf eens. Als ze schreef, handelde ze onloyaal ten opzichte van haar halfbroer - maar ze was hem ook geen loyaliteit verschuldigd. Achter haar spot school een steeds aanwezige angst, een angst die soms tot een ware verschrikking aangroeide. Het laatste jaar had ze niet één keer, maar verschillende malen een blik van hem opgevangen, een blik zo koud en onderzoekend, waarachter ze zoiets onheilspellends vermoedde, dat ze diep binnenin verstijfde van angst. Ze dacht aan de arglistige pogingen die hij had aangewend om haar tot een huwelijk te brengen. Ze dacht aan de mannen die hij haar als het ware opgedrongen had, aan de compromitterende situaties waaraan hij haar had blootgesteld en de mannen varieerden van studenten tot schuinsmarcheerders van middelbare leeftijd.

Als ze trouwde, was ze dood voor wat de nalatenschap betrof; maar als ze de dertigste van deze maand niet getrouwd was, zou ze dan nog leven?

Ze wist dat er in Hermanns familie van moederskant krankzinnigheid voorkwam. Zijn moeder was in een krankzinnigengesticht gestorven. Twee van haar familieleden waren terechtgesteld en een neef had heel San Francisco met afgrijzen vervuld door een zeer wrede moordpartij.

Ze had alle redenen om aan te nemen dat Hermann zelf in New York in een zeer onsmakelijke geschiedenis verwikkeld geweest was en dat alleen een betaling van enige honderdduizenden dollars aan het slachtoffer en de familieleden hem voor een schandaal behoed had. Dan was daar ook nog het geval van Sadie Mars, de beeldschone dochter van een bankier uit Boston. Dat was met geld niet goed te maken geweest. Slechts familietrots en de positie van de ouders van het meisje hadden Hermann gered. Hij ging het land uit en het meisje had te veel slaappillen ingenomen met noodlottig gevolg. Waar hij ook heenging, overal volgden hem leed en narigheid; wat hij aanraakte, werd slecht en rot; hij bracht de wijn van 's levens geneugten aan de lippen van onschuldigen en het werd gal en azijn. Aan dit alles moest ze denken en toen begon ze koortsachtig te schrijven en vulde met haar fijne letters het ene blad na het andere.

Eindelijk was ze klaar, ze deed haar brief in een enveloppe en schreef het adres. Toen hoorde ze zijn stap in de gang en ze stopte de brief haastig in de zak van haar japon.

Bij het binnenkomen keek hij naar de schrijftafel. 'Heb je zitten schrijven?' informeerde hij. 'Een paar gelegenheidsbriefjes,' antwoordde ze.

'Zal ik ze voor je posten?'

Hij veinsde beleefdheid.

'Niet nodig,' zei zijn zuster. 'Ze kunnen op de gewone manier wel gepost worden... Martin kan ze meenemen.'

'Martin is uit,' deelde hij mee.

Ze liep met vlugge stappen naar de bel en drukte daarop. Hermann keek haar met eigenaardige blik aan.

'Bellen geeft je niets,' verklaarde hij. 'Ik heb Martin en Dennis alle twee met een boodschap weggestuurd.'

Angst welde in haar op, maar ze probeerde die te bedwingen. Haar hart bonsde fel. Ze voelde als bij intuïtie dat ze van deze man met de sinistere gloed in zijn ogen niets goeds te wachten had.

'Geef op die brief!' beval hij plotseling.

'Welke brief?'

'Die je de afgelopen tien minuten hebt zitten schrijven en wel met een haast of je leven ervan afhing,' zei hij. Een smadelijk lachje speelde om haar lippen. 'Maar toch niet door het sleutelgat, Hermann!' protesteerde ze in geveinsde schrik. 'Toch niet door het sleutelgat; zo probeert toch ook een bediende achter geheimen te komen!'

'Geef op die brief!' herhaalde hij ruw.

Ze was achteruit gedeinsd tot ze bij een van de openslaande deuren was aangeland. Die stonden open, want het was een warme avond geweest. Met een plotselinge beweging keerde ze zich om en stapte op het kleine balkonnetje.

Hij kookte van woede, deed twee passen naar haar toe, bleef staan. Ze sprak tegen iemand.

'O, dat spijt me, mr. Bray, hebt u lang gebeld?'

Een onduidelijke stem gaf antwoord.

'Mijn broer zal u binnenlaten; leuk dat u me eens komt opzoeken.'

Ze wendde zich tot Zeberlieff.

'Hermann, zou je alsjeblieft de deur voor een van mijn "halfzachte schooljongens" open willen maken? Je zult wel merken dat hij er heel beschaafde manieren op na houdt,' besloot ze liefjes.

'Loop naar de bliksem!' snauwde de man, maar hij gehoorzaamde.