49

Augustus 2009

Er was iets aan de hand met Daniel. Hij ademde telkens hoorbaar in, alsof hij iets wilde zeggen, maar deed dan met een klikje zijn mond weer dicht. Als het zijn bedoeling was om Paul nerveus te maken, dan was hem dat gelukt. Hij was nog achtenveertig uur verwijderd van zijn nieuwe leven in Brighton. Hij had Daniel al vijf jaar verdragen, dus waarom had hij nu opeens het gevoel dat het vanavond heel moeilijk ging worden?

Hash had niet zomaar een navigatiesysteem voor hen gejat. Ze hadden geprobeerd het op te zoeken in de catalogus van Argos, maar het was zo duur dat Argos het niet eens verkocht. Het ding kon niet alleen recente bestemmingen onthouden, maar ook de route die ze hadden genomen en op welke data en tijdstippen ze waar hadden gereden. Langs het kronkelweggetje dat hen van de A13 naar hun bestemming leidde stond, door hun toedoen, nog maar één bord: de witte volle maan met de zwarte sjerp die aangaf dat op deze weg de landelijke maximumsnelheid gold. Paul wierp een vluchtige blik op het schermpje dat hij op schoot had en wenste meteen dat hij dat niet had gedaan, want hij zag dat Daniel bijna honderddertig reed. Hij klampte zich vast aan het dashboard, en het gevoel bekroop hem dat hij al jaren vastzat in een woeste kermisattractie waar hij om te beginnen nooit in had willen stappen.

‘Ik voorzie een mooie buit vanavond,’ zei Daniel, waarna hij er, zonder zijn blik van de weg af te wenden, aan toevoegde: ‘Je zult in Brighton wel geld nodig hebben.’ Zijn stem was gespeend van emotie, maar hij trapte het gaspedaal stevig in en scheurde zonder zelfs maar te kijken over een ingewikkelde kruising heen. ‘Michaela was er laatst en ze heeft die brief van je gelezen. Het was verdomme hartstikke gênant. Ik moest doen alsof ik het al wist. Wanneer was je van plan het me te vertellen?’

‘Vanavond,’ loog Paul. ‘Ik wilde het je vanavond vertellen, zo gauw deze klus achter de rug was. Ik heb het pas een week geleden te horen gekregen. Het was allemaal nogal hectisch.’ Hij controleerde of zijn gordel wel goed vastzat, want opeens was hij ervan overtuigd dat Daniel op het punt stond op de rem te trappen, zodat hij door de voorruit zou vliegen, maar in plaats daarvan nam hij soepel als een volleerd chauffeur gas terug tot een keurige zestig kilometer per uur. Dat staaltje zelfbeheersing was angstaanjagender dan een woedeaanval had kunnen zijn.

‘Ik breng je er wel naartoe. Misschien blijf ik zelfs wel even logeren. Je krijgt toch een eigen flat?’

‘Ik krijg een kamer in een studentenhuis. Daniel, ik weet niet, hoor.’

‘Het zal goed zijn voor ons,’ zei Daniel beslist. ‘Even een andere omgeving. We zijn Essex ontgroeid, het wordt tijd voor iets nieuws.’

‘Maar je hebt een hekel aan scholen en universiteiten en dat soort dingen…’

‘Je zit toch niet vierentwintig uur per dag op school? We hebben de avonden nog.’

Paul wist niet meer wat hij moest zeggen. Hij had het verschrikkelijke gevoel dat er iets in zijn binnenste verschrompelde toen zijn dromen stierven. Een stemmetje in zijn hoofd zei: dat was het dan, Daniel zal je eeuwig blijven achtervolgen, geen studentenfeestjes, geen vriendinnetjes, geen gewoon leven, alleen maar Daniel, kruimeldiefstal, een kamer delen en een vriendschap die de rest van hun leven als een plastic zak om je hoofd zal blijven zitten. Stom van hem, eigenlijk, dat hij op meer had gerekend, van meer had gedroomd.

Ogenschijnlijk trof hij voorbereidingen voor de klus: hij zette zijn capuchon op, trok wegwerphandschoenen aan en wees Daniel een geschikte plek aan om te parkeren: aan de rand van het weiland naast de school met het koperen dak en de aluminium windwijzer. Samen keken ze of het terrein beveiligd was. Daniel kon niet lezen, maar het icoontje van een bewakingscamera herkende hij uit duizenden, en hij had zelfs geleerd de Engelse afkorting ervoor, CCTV, te herkennen. Hij zag een vierkante, witte camera die op de hoofdingang was gericht, en een tweede boven de voordeur zelf. Ook hij deed alsof er niets was gebeurd, alsof Paul niet bij hem wegging. Paul begon te twijfelen of het gesprek in de auto wel had plaatsgevonden.

‘Ze hebben dus de voor de hand liggende in- en uitgang afgedekt, maar alle achteringangen niet. Ze zijn er zo op gefixeerd om de kinderen te beschermen tegen pedo’s en zo’ – hij draaide zich om en spuugde over zijn schouder – ‘dat ze de veiligheid van het gebouw uit het oog zijn verloren. Waarschijnlijk zit er niet eens film in. Die dingen zijn echt helemaal uit de tijd.’

Paul ging op de motorkap zitten terwijl Daniel de blinde vlekken bepaalde en met de kniptang die hij aan zijn riem droeg een gat maakte in het drie meter hoge gaashek. Vanaf dat punt kon je de cd’s zien die bij wijze van versiering in de bomen hingen; de kinderen hadden er met viltstift patronen op getekend. Pauls fluisterende geweten begon hevig te sputteren. Hoe heeft het verdomme zo ver kunnen komen met mijn leven, dacht hij terwijl hij de koordjes van zijn capuchon stevig vastbond onder zijn kin. Nog even en ik geef overdag les op scholen die ik ’s nachts leegroof.

Met zijn tas met gereedschap op zijn rug klauterde Daniel langs een regenpijp omhoog en ging aan de slag. Hij gooide een zeildoek naar beneden en Paul trok het strak, zodat het kon dienen als een soort glijbaan om de koperen platen er relatief geruisloos vanaf te laten glijden.

Hij nam een kijkje achter de school, vond de achterdeur en dacht heel even dat iemand anders met hetzelfde idee hen voor was geweest, dat rivaliserende dieven puur toevallig van plan waren diezelfde nacht het koper van het dak te slopen. Er lag een gele tas met hetzelfde gereedschap dat ze zelf bij zich hadden: kniptangen, boutenscharen en zagen. Maar toen hij zijn blik langs de muur liet gaan, zag hij ook zwaarder materieel – een rij gereedschappen die hij niet kon benoemen en een cementmixer – en pas toen viel het hem op dat alles was bedekt met een dun laagje lichtgrijs stof. Gewoon voor het geval dát maakte hij de tas open, en bovenop zag hij de gebruiksaanwijzing liggen voor het installeren van een nieuw beveiligingssysteem, met een garantiebewijs en zo te zien een contract voor de klus slordig erachter geschoven. Dit soort dingen had zijn vader vroeger ook gedaan. De lijntekening op de voorkant van het instructieboekje kwam hem bekend voor; toen hij zag wat die voorstelde, zonk de moed hem in de schoenen met de snelheid van een steentje dat in een meer wordt gegooid. Paul sloop om de zijkant van het gebouw heen en keek aan tegen de onderkant van een camera die zeker niet uit de tijd was, maar juist heel geavanceerd. Het was het ding dat ze hadden aangezien voor een defecte straatlantaarn, maar nu zag hij duidelijk dat de sierlijke, moderne paal met de zwarte kap, die leek op een ruimtehelm, helemaal geen straatlantaarn was. Het was een ultramoderne camera die werd beschermd door een kastje en zo gevoelig was dat hij de kleinste bewegingen opving en ze met efficiënte, elektronische ogen volgde. Voor zover hij kon beoordelen was hij zelf veilig zolang hij op de grond bleef, maar Daniel, die op het dak koperen platen aan het lostrekken was met het gemak waarmee een ander het folie van een chocoladereep zou halen, werd waarschijnlijk in close-up vastgelegd. Hij bladerde door het instructieboekje, voor het geval iemand met een uiterst vooruitziende blik aanwijzingen had opgenomen voor amateuristische indringers die het systeem wilden uitschakelen en het bewijs van hun misdaad wilden wissen. Een glanzende, metalen plaat viel vlak langs zijn hoofd naar beneden. Paul slaakte een verschrikte kreet, en Daniel stak zijn hoofd over de dakgoot.

‘Wat doe je… Sta je nou verdomme te lezen?’

Uit automatisme stopte Paul het boekje weg in zijn jas voordat hij opkeek. Daniel had het warm; hij had zijn capuchon afgedaan. Paul opende zijn mond om hem te waarschuwen voor de nieuwe camera, maar beet toen op zijn tong. Het enige wat ik hoef te doen als we thuiskomen is de politie bellen, dacht hij, en dan kun je niet met me mee naar Sussex. Dan kun je helemaal nergens meer naartoe. Rillend vroeg hij zich af of hij tot zoiets in staat zou zijn.

‘Ga door,’ zei hij, bang en opgewonden tegelijk vanwege het gemak waarmee hij zijn verraad pleegde. ‘Nog eentje en we hebben de auto denk ik wel vol.’

‘Eerst wil ik deze.’ Daniel ging op de punt van het dak staan, alsof het de voorplecht van een schip was, en streek met zijn vingertoppen over de windwijzer. De zilverkleurige haan draaide piepend rond op zijn eeuwige stok; de snavel vertelde hun dat de wind zojuist was gedraaid van oost naar noordoost.

‘Het is maar aluminium, het is niks waard.’

‘Ik wil hem ook niet verkopen, ik wil hem gewoon hebben,’ zei Daniel. ‘Als een soort trofee.’

‘Wat jij wilt,’ zei Paul.

‘Volgens mij is dat kloteding vastgezet in beton of steen of zo,’ zei Daniel. Hij gebruikte een schroevendraaier als beitel en hakte in op het steen om de voet. Het begaf het uiteindelijk met een knal alsof er een vliegtuig door de geluidsbarrière vloog. De jongens verstijfden en draaiden zich toen werktuiglijk om naar het dorpje achter hen; ze verwachtten elk moment rennende mensen te zien. Maar het licht dat aanging was veel dichterbij.

Op de schemerige speelplaats zag het eruit als een donker, schaduwrijk blok, en de jongens waren ervan uitgegaan dat het een uitbouw was van de school zelf, maar nu er licht door het lage, vierkante raam naar buiten scheen, beseften ze dat ze naar een woonhuis stonden te kijken. Er stond een hek omheen dat het afscheidde van de rest van het terrein, en erachter was een strak bijgehouden tuin zichtbaar. Er zwaaide een kleine, rode voordeur open en er kwam een gedrongen, potige man van middelbare leeftijd of iets ouder naar buiten. Pauls eerste onwerkelijke gedachte was dat hij eruitzag als een hobbit die uit zijn hol kwam. Hij had een zaklantaarn in zijn hand. De straal gleed baksteen voor baksteen langs de muur van het schoolgebouw omhoog, tot hij op Daniel gericht was, die de windwijzer nog in zijn hand hield. Het mannetje liep op hem af, waarbij hij onbewust precies in de vakken van de hinkelbaan stapte. Aan het begin van een groot, geschilderd vlak met slangen en ladders bleef hij staan.

‘Leg dat ding neer, knul,’ zei hij. Hij had een zangerig, noordelijk accent. ‘De politie is al gebeld.’

‘Rot toch op, opa,’ zei Daniel. Paul hield zich verborgen achter het gebouw en bekeek het tafereel door de opening tussen de muur en een regenpijp. Het had niet veel gescheeld of hij had twee waarschuwingen geschreeuwd: een tegen Daniel, dat hij moest wegrennen voor de politie kwam, en een tegen de oude man, dat hij Daniel niet boos moest maken.

‘Ik ben je opa niet,’ zei de man. ‘Mijn naam is Ken Hillyard, ik ben hier de conciërge en jij hoort hier niet te zijn. Ik ben niet bang voor je, hoor.’

‘Dat is dan dom,’ zei Daniel. Nog steeds met de windwijzer in zijn hand klauterde hij onhandig aan de voorkant van het gebouw naar beneden en bleef aan het andere uiteinde van de geschilderde slang staan. Hij was zeker anderhalve kop groter dan Hillyard, en een heel leven jonger, maar de conciërge was duidelijk niet bang. Hij leek eerder geamuseerd.

‘Lach eens naar het vogeltje, knul,’ zei hij tegen Daniel, die er met beide benen in trapte en zijn blik volgde naar het alziende oog hoog boven de grond. Zijn blik verplaatste zich naar de ouderwetse witte camera’s en de zwart-gele bordjes.

‘Het staat gewoon op de bordjes, knul,’ zei de conciërge. ‘Of kun je soms niet lezen?’

In dat zinnetje klonk iedere leraar door die Daniel ooit had genegeerd, elke keer dat Carl zijn schouders had opgehaald over zijn toekomst, iedere schooljongen die hem dom had genoemd. Hij deed nog een stap in de richting van de conciërge. Paul zag de arm waarmee hij de windwijzer vasthad trillen, en voelde zijn eigen benen ook beven, alsof hij elk moment in beweging kon komen om de ruzie te sussen voordat het uit de hand liep. Maar dan zou hij zijn eigen gezicht aan de camera moeten tonen. Hij verroerde zich niet en hoopte maar dat Daniels overlevingsinstinct het zou winnen van zijn trots en woede.

‘Wat zei je daar?’ Zijn stem was gespannen, te gespannen, als een draad die op het punt stond te knappen.

‘Ik zei: het staat op de bordjes, of kun je soms niet lezen?’

Paul wist wat er ging gebeuren, daar kende hij Daniel goed genoeg voor. Naderhand hield hij zichzelf voor dat hij er nooit op tijd bij had kunnen zijn, maar op dat moment voelde het alsof hij minutenlang stond na te denken over de vraag of hij bereid was zichzelf bloot te geven om de man te beschermen tegen het dreigende geweld. In zijn binnenste speelde zich een verwoed debat af. Als ik er vroeg genoeg bij ben, kan ik misschien voorkomen dat er bloed vloeit. Als ik te laat kom, zal er misschien bloed vloeien, en ik weet niet hoe ik daarop zal reageren. Hoe dan ook zal mijn aandeel in dit geheel worden vastgelegd en kan ik mijn toekomst wel vergeten. Daniel stormde als een degenvechter op de conciërge af en rende met zijn lange benen soepel over de geschilderde slang. Zijn gezicht was versteend en uitdrukkingsloos, maar dat van de conciërge was vertrokken van angst en het begin van een dierlijke kreet, die voorgoed werd afgesneden toen de pijl die het noorden aangaf met een plopgeluidje grotendeels in zijn oog verdween. Daniel had zoveel snelheid dat hij nog twee wankele passen zette, met het lichaam op sleeptouw, voordat hij schuivend tot stilstand kwam en het lichaam liet vallen.

Ken Hillyard was al dood voor hij met zijn rug de speelplaats raakte; het was bij hem nog sneller gegaan dan bij Pauls vader. Deze keer kwam er geen bloed bij kijken, alleen wat heldere vloeistof die als een traan uit het midden van zijn oog droop. Het andere, onbeschadigde oog staarde niets ziend in de verte.

De hartslagen in Pauls oren telden de seconden af tot hij zijn stem hervond.

‘Daniel, wat doe je nou, verdomme?’

Eindelijk liet Daniel de windwijzer los, en met een uitdrukking van schrik en afschuw op zijn gezicht draaide hij zich naar Paul om. Dat waren de emoties die je verwachtte van een getuige van een moord, een onschuldige omstander, iemand die het niet had zien aankomen.

Het besluit om te vluchten werd stilzwijgend maar unaniem genomen. Het koper lieten ze liggen, en de gereedschapstas bleef achter op het dak, waar Daniel hem had neergelegd. Ze kregen de auto gemakkelijk open, maar Daniels handen gleden weg op het stuur en hij had er twee pogingen voor nodig om de sleutel in het contact te krijgen. Ze reden naar de ingewikkelde kruising, die ze van alle borden hadden ontdaan omdat het ze grappig leek om automobilisten in verwarring te brengen. Alle wegen leken op elkaar, ze kwamen hen allemaal afwisselend waarschijnlijk en onwaarschijnlijk voor. Paul was zijn gevoel voor richting kwijt, alsof iemand hem geblinddoekt een paar keer in de rondte had gedraaid. Het navigatiesysteem leek heel traag op te starten.

‘Welke kant op?’

‘Weet ik niet!’

‘Gebruik de navigatie dan!’

‘Probeer ik ook!’ Maar hoewel Paul op het icoontje voor ‘thuis’ had gedrukt, was op het schermpje alleen de marineblauwe, negatiefachtige nachtweergave van een kaart zichtbaar, met daarop één kronkelweggetje en een cursieve teller die aangaf hoeveel seconden er waren verstreken sinds het gps-bereik verloren was gegaan. Dertig seconden. Veertig. Vijftig inmiddels. Paul schudde het ding stevig heen en weer.

‘Fuck,’ zei Daniel, en hij sloeg links af, en het enige wat Paul op dat moment wist was dat het in elk geval niet linksaf was. In de verte zagen ze de verlichte ontsnappingsroute van de A13, maar de weg waar ze op reden leek langzaam naar de andere kant af te buigen, en er leken verder geen zijweggetjes te zijn die hen weer op het juiste spoor konden brengen. Nee, de weg werd alleen maar hobbeliger en smaller en bleek uiteindelijk dood te lopen bij een houten hek; vlak voordat ze dat bereikten kwam het navigatiesysteem weer tot leven en zei, alsof er niets was gebeurd, alsof ze alle tijd van de wereld hadden, alsof niet alles in de soep was gelopen: ‘Keer om indien mogelijk.’

Toen Daniel de wagen keerde, zagen ze het eerste blauwe knipperlicht. Het kwam dichterbij, en het laatzomerse landschap baadde in een winters licht. Daniel stopte halverwege de draai, zodat de auto schuin op het bolle oppervlak van het laantje bleef staan. Paul keek op naar Daniel, die Pauls gezicht tussen zijn handen nam en even stevig vasthield. ‘Wat er ook gebeurt, je zegt niks. Helemaal niks.’

‘Maar Daniel…’

‘Geen verklikker,’ zei Daniel. ‘Nooit een verklikker. Wat ga je zeggen?’

‘Niks,’ zei Paul.

‘Ren de andere kant op,’ zei Daniel. ‘Dan kan in elk geval een van ons ontsnappen.’ Hij drukte op de knop waarmee beide portieren opengingen. Paul vond een gat in de haag langs het laantje en liep weg over de oneffen grond van het weiland, dat omhoogliep. Het laatste wat hij van Daniel zag was diens rug toen hij over het houten hek sprong, en zijn paniekerige bewegingen, die er in het lichtblauwe stroboscooplicht van de politiewagens traag en sierlijk uitzagen.

De verdorde roos
titlepage.xhtml
Deverdorderoos_split_000.xhtml
Deverdorderoos_split_001.xhtml
Deverdorderoos_split_002.xhtml
Deverdorderoos_split_003.xhtml
Deverdorderoos_split_004.xhtml
Deverdorderoos_split_005.xhtml
Deverdorderoos_split_006.xhtml
Deverdorderoos_split_007.xhtml
Deverdorderoos_split_008.xhtml
Deverdorderoos_split_009.xhtml
Deverdorderoos_split_010.xhtml
Deverdorderoos_split_011.xhtml
Deverdorderoos_split_012.xhtml
Deverdorderoos_split_013.xhtml
Deverdorderoos_split_014.xhtml
Deverdorderoos_split_015.xhtml
Deverdorderoos_split_016.xhtml
Deverdorderoos_split_017.xhtml
Deverdorderoos_split_018.xhtml
Deverdorderoos_split_019.xhtml
Deverdorderoos_split_020.xhtml
Deverdorderoos_split_021.xhtml
Deverdorderoos_split_022.xhtml
Deverdorderoos_split_023.xhtml
Deverdorderoos_split_024.xhtml
Deverdorderoos_split_025.xhtml
Deverdorderoos_split_026.xhtml
Deverdorderoos_split_027.xhtml
Deverdorderoos_split_028.xhtml
Deverdorderoos_split_029.xhtml
Deverdorderoos_split_030.xhtml
Deverdorderoos_split_031.xhtml
Deverdorderoos_split_032.xhtml
Deverdorderoos_split_033.xhtml
Deverdorderoos_split_034.xhtml
Deverdorderoos_split_035.xhtml
Deverdorderoos_split_036.xhtml
Deverdorderoos_split_037.xhtml
Deverdorderoos_split_038.xhtml
Deverdorderoos_split_039.xhtml
Deverdorderoos_split_040.xhtml
Deverdorderoos_split_041.xhtml
Deverdorderoos_split_042.xhtml
Deverdorderoos_split_043.xhtml
Deverdorderoos_split_044.xhtml
Deverdorderoos_split_045.xhtml
Deverdorderoos_split_046.xhtml
Deverdorderoos_split_047.xhtml
Deverdorderoos_split_048.xhtml
Deverdorderoos_split_049.xhtml
Deverdorderoos_split_050.xhtml
Deverdorderoos_split_051.xhtml
Deverdorderoos_split_052.xhtml
Deverdorderoos_split_053.xhtml
Deverdorderoos_split_054.xhtml
Deverdorderoos_split_055.xhtml
Deverdorderoos_split_056.xhtml
Deverdorderoos_split_057.xhtml
Deverdorderoos_split_058.xhtml
Deverdorderoos_split_059.xhtml
Deverdorderoos_split_060.xhtml
Deverdorderoos_split_061.xhtml
Deverdorderoos_split_062.xhtml