12
April 1989
Drieëntwintig nachten, waarvan ze er negentien samen hadden doorgebracht. Voor het eerst was het niet meer genoeg om gewoon te blijven liggen, mooi te wezen en zich te laten bevredigen. Adam eiste zelf ook aanbeden te worden.
‘Ik herkende je zodra ik je zag,’ zei hij terwijl hij haar met beide handen op het bed drukte. ‘We zijn uit hetzelfde hout gesneden, jij en ik. Weet je wel hoe zeldzaam dat is? Soms word ik er een beetje bang van.’
‘Ik ook,’ fluisterde ze met haar lippen tegen de zijne.
‘Ik vind het wel fijn,’ zei hij. Hij omklemde haar polsen zo stevig dat ze een kreet slaakte. ‘Er is niets mis met bang zijn. Dan heb ik tenminste het gevoel dat ik leef.’
De belachelijkste dingen aan hem wonden haar op. Het geluid dat zijn ring maakte als hij hem op haar glazen nachtkastje legde. Het feit dat zijn heupen precies tegen die van haar leken te passen. Soms keek ze neer op haar borst in de verwachting een kloppend tekenfilmhart te zien dat ze moest opvangen en terug in haar ribbenkast moest proppen.
Adam vond het leuk dat niemand die hij kende op de hoogte was van haar bestaan en dat niemand die zij kende op de hoogte was van zijn bestaan.
‘Als ik bij jou ben, bestaat de rest van de wereld niet meer,’ zei hij.
‘Jammer dat dat gevoel niet eeuwig kan duren,’ zei Louisa.
‘Hoezo niet?’
‘Op een gegeven moment kun je de rest van de wereld er niet meer buiten houden. Dan maak jij kennis met mijn ouders en ik met de rest van de band.’
‘Ik ga niet kennismaken met je ouders,’ zei hij met een heftigheid die haar verraste. ‘Ik doe niet aan familie.’
‘Nou, in elk geval zal ik de rest van de band een keer leren kennen, hoop ik.’
‘Ik wil de illusie gewoon niet verpesten. Dit stukje. Dat wij de enige man en vrouw op de hele wereld zijn. Hé, weet je wat dat betekent? Ik heet Adam, dus dan moet jij wel Eva zijn.’
‘Jezus, wat afgezaagd. Je kunt toch wel iets beters bedenken?’
‘Waarom zou ik? Ik vind het wel wat. Zo ga ik je voortaan noemen: Eva.’
‘Dat zeg je vast tegen alle meisjes.’
‘Jij bént alle meisjes.’
Drie middagen en twee avonden per week repeteerde hij. Op die avonden kwam hij niet naar haar toe. Als hij kon, belde hij haar nog laat op om welterusten te zeggen. Hij had geen telefoon in zijn zit-slaapkamer, zelfs geen munttelefoon. In plaats daarvan had hij een semafoon. Haar ouders hadden ook allebei een semafoon, alleen noemden zij ze piepers. Als ze dienst hadden, namen ze ze overal mee naartoe, zelfs naar bed, en als ze dan werden opgepiept lieten ze alles uit hun handen vallen. Natuurlijk rekende niemand op Adam Glasslake om levens te komen redden, wat maar goed was ook, want Louisa merkte algauw dat het nadat ze een bericht had achtergelaten soms uren kon duren voor hij contact met haar opnam. De meeste telefooncellen in zijn straat in Shepherd’s Bush waren vernield, zei hij, dus soms moest hij kilometers lopen om er een te vinden die het deed, en bovendien was de regel binnen de band dat ze zich tijdens de repetities niet lieten storen. Ze wilde liever haar kamer niet verlaten tot ze hem had gesproken; ze trok het toestel zo dicht mogelijk naar haar bed toe, gewoon zodat ze hem een paar tellen kon negeren als hij eindelijk belde. De gesprekken waar ze zo naar hunkerde waren beladen, niet zozeer van zijn kant als wel van de hare, want zelfs als hij mooie woorden tegen haar sprak, beeldde ze zich in dat ze op de achtergrond de kirrende lach van een vrouw kon horen. Ze voelde zich een gevangene, een sprookjesprinses in een toren, of een maîtresse in de pied-à-terre van haar getrouwde minnaar.
De andere mensen in zijn leven – met name de leden van zijn band – werden mythische wezens voor haar. Hoe langer ze vreemden voor haar bleven, hoe meer ze werden omgeven door glamour en macht. Ze probeerde weleens iets over hen uit hem los te krijgen, maar het was alsof ze een slechte mossel probeerde open te wrikken. Uit wat hij zei wist ze alleen af te leiden dat hij weinig ophad met de jongens, Ben en Ciaran, maar hij biechtte op dat hij wel een hechte band had met Angie.
‘Je boft dat ze lelijk is,’ zei hij.
Terwijl ze wachtte, kon ze toch nog van zijn gezelschap genieten, in de vorm van twaalf liedjes verspreid over twee cassettebandjes. Ze zette Nicks afgedankte cassetterecorder op haar kamer en stelde hem zo in dat de muziek continu werd herhaald. Intuïtief wist ze dat Adam nooit te weten mocht komen hoe vaak ze dat deed, want het was iets wat een groupie zou doen, niet een vriendinnetje.
Toen Miranda op een dag thuiskwam trof ze Louisa in kleermakerszit op haar bed aan, terwijl ze strak naar de telefoon staarde. ‘Geeft iemand je een koekje van eigen deeg?’
Het was een nonchalante, hartelijke opmerking die voor het eerst de aantrekkingskracht en het gevaar van de relatie blootlegde. ‘Nee,’ zei ze. Ze zou haar zus dolgraag in vertrouwen hebben genomen, maar wat wist Miranda nou over hartstocht? Ze had al sinds halverwege de middelbare school verkering met Devandra, en voor zover Louisa kon beoordelen had het stel zich halsoverkop in een milde genegenheid gestort en was de relatie vervolgens snel bekoeld. Ze had hen nooit kunnen betrappen op iets wat ook maar in de verste verte op seksuele ongeremdheid leek, of het moest die keer zijn dat Dev Miranda door haar sokken heen in haar tenen had geknepen en Miranda van schrik koffie op haar schoot had gemorst.
Ze kende het nummer van Adams semafoon uit haar hoofd; de cijfers waren als een rijmpje verankerd in haar geheugen. Ze zou willen dat ze een of ander apparaatje kon bevestigen aan dat ding, of aan Adam zelf, dat haar vervolgens op een kaart van Londen kon tonen waar hij op elk willekeurig moment was. Ze zou zoiets nooit hebben gedacht over een andere man dan Adam, en als een voormalige geliefde zoiets over haar zou hebben gezegd, zou ze het weerzinwekkend hebben gevonden. De laatste tijd herkende ze zichzelf niet meer. Hoe sneller ze zijn leven binnendrong en de werkelijkheid de hiaten in haar fantasie liet inkleuren, des te beter.