1

September 2009

Officieel hadden ze hem nog niets ten laste gelegd. Dat was het belangrijkste. Zolang ze hem niets ten laste legden, kon hij zichzelf wijsmaken dat hij hier was als getuige, niet als medeplichtige. Paul keek om zich heen in zijn cel. Er was geen raampje, alleen een rij vierkante, matglazen blokken boven aan de muur, die net genoeg licht binnenlieten om te kunnen zien dat het weer ochtend was, maar niet genoeg om de cel te verwarmen. Buiten was het waarschijnlijk wél warm, heet zelfs, als hij op de afgelopen dagen moest afgaan. Hij dacht aan de korte trap die hij was afgelopen naar het onopgesmukte gangetje met aan weerszijden deuren met ijzerbeslag; dat betekende dat dit deel van het gebouw zich waarschijnlijk onder de grond bevond. De kale oppervlakken voelden allemaal koud aan; de koele, harde vloer kon hij door zijn sokken heen voelen. Aan de bruine, prikkende deken had hij weinig gehad. Die nacht had Paul hem de ene keer gebruikt als kussen om te voorkomen dat hij nekpijn zou krijgen, en de andere keer als deken tegen het rillen. De nachtmerries waaruit hij wakker was geschrokken wezen erop dat hij toch een beetje had geslapen, maar het voelde alsof hij al weken geen oog meer had dichtgedaan. Hij had buikkrampen, zo nodig moest hij naar de wc, maar er hing geen papier naast het stalen wc-potje en hij wilde er niet om roepen, voor het geval Daniel in de buurt was en hem zou horen. Misschien zat hij zelfs in de aangrenzende cel; de stilte zei niets.

Hij zat net zijn vingertoppen te bestuderen en zich af te vragen hoe lang het zou duren voor de blauwe inkt volledig uit de groefjes was weggesleten, toen hij het geluid hoorde van een grendel die werd verschoven, en de deur van zijn cel met een galmende dreun werd opengesmeten. De geluiden van gevangenschap waren nieuw voor hem. Daniel, die lang voor zijn eerste arrestatie al vele volksverhalen had aangehoord over zware deuren en gangen met alarminstallaties, en die het altijd had over de flik en de juut en het klabakkarium, klonken ze natuurlijk vertrouwd in de oren. Paul noemde ze altijd de politie, met het verstrooide respect van iemand die niet echt gelooft dat hij er ooit mee in aanraking zal komen.

Een agent in uniform vertelde hem dat het tijd was om terug te gaan naar de verhoorkamer. Hij vroeg zich af waar ze hem vandaag mee om de oren zouden slaan. Het gesprek van de vorige dag was een intensieve ondervraging van een uur geweest die hij had overleefd, zij het niet gewonnen, door in de praktijk te brengen wat hij had geleerd. Als ze je arresteren, had Daniel gezegd, moet je nooit antwoord geven, nooit iets uitleggen. Wat je niet zegt, kunnen ze ook niet tegen je gebruiken. Natuurlijk had hij Paul erop voorbereid om zichzelf te verdedigen tegen aantijgingen van diefstal, heling of inbraak, maar hij ging ervan uit dat het ook op dit soort gevallen van toepassing was. Hoe meer hij erover nadacht, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat ze nooit konden bewijzen dat hij erbij was geweest.

In de gang kwamen ze langs een wc. Paul smeekte, en de agent zwichtte en bleef voor het hokje op hem wachten. Het was net als tijdens de eindexamens: als je dan naar de wc moest, ging er een docent met je mee naar het urinoir, alsof je de antwoorden met onzichtbare inkt op het porselein had geschreven. Net als op school had deze wc hokjes die elk geluid versterkten. Paul ontspande zijn darmen en kromp ineen toen hij de plons hoorde. Ook hier zaten er glazen blokken tussen de muur en het plafond; de kans dat er iemand door een raampje zou ontsnappen was nul. Er hingen geen spiegels boven de wastafels, en daar was hij blij om. De derde dispenser die hij probeerde bevatte zowaar zeep, een klein hoopje schuim dat er zacht en donzig uitzag, maar toen hij zijn gezicht ermee waste, werd zijn huid strak en pijnlijk, alsof hij er bleek op had gesmeerd. Hij probeerde met wat zeep op zijn pink zijn tanden te poetsen, maar de smaak was zo bitter dat hij het spul meteen uitspuugde in de wastafel.

Het was dezelfde kamer als eerst, zonder ook maar één raampje, en met donkerblauwe muren waardoor het op elk moment van de dag middernacht leek. Alleen de luchtroostertjes in de deur en op kniehoogte vertelden Paul geruststellend dat ze niet met z’n allen zouden stikken. Om de rand van de zwarte formicatafel zat een beschadigd strookje hout. Hun stoelen waren ook van hout en bekleed met zwart vinyl, maar die van hem was van oranje kunststof en was met zware bouten aan de vloer vastgeklonken. De ouderwetse bandrecorder nam de halve tafel in beslag. Het waren ook dezelfde rechercheurs: de man, hoofdagent Woburn van de recherche, en de vrouw die haar titel wel had genoemd, maar daarna meteen had gezegd dat hij haar Christine mocht noemen, met als gevolg dat hij haar rang en achternaam prompt was vergeten. Ze zagen er allebei fris uit, en Paul besefte dat zij waarschijnlijk lekker naar huis waren gegaan, naar hun eigen bed, douche en wc, terwijl hij de nacht op het bureau had doorgebracht. Woburn had zich geschoren – zijn wangen waren rood en geïrriteerd – maar hij had nu alweer een baardschaduw. Paul legde zijn hand op zijn kin en vroeg zich af wanneer hij zich voor het laatst had geschoren. Vier dagen geleden? Vijf? En bij hem zou het nog dagen duren voordat de eerste tekenen van een baard zichtbaar zouden worden.

Hij kon eigenlijk haast niet geloven dat Christine bij de politie werkte. Ze droeg lippenstift en oorbellen en ze had een trendy kapsel. Heel wat anders dan het gedrongen, zuur kijkende vrouwtje dat hem de vorige dag zijn riem, zijn mobieltje, zijn sleutels en zijn schoenen had afgenomen. Alleen de advocaat die hem was toegewezen, een man van in de vijftig die Rob heette, zag eruit zoals Paul zich voelde. Hij keek slaperig uit zijn ogen, zijn haar was vettig en hij wekte de indruk dat hij de hele nacht had doorgewerkt. Paul herinnerde zich dat Rob er ook al zo had uitgezien toen hij de vorige dag op het bureau was aangekomen, en afgaand op zijn stropdas vol eigeelvlekken en zijn versleten schoenen was dat waarschijnlijk meestal zo.

Woburn staarde hem onbewogen aan, maar Christine glimlachte en sloeg toen haar ogen neer. Wist hij maar wat ze dachten. Daniel gaf hoog op over lichaamstaal; uit noodzaak was hij, van iedereen die Paul kende, het beste in gedachtelezen. Hij wist altijd wat je dacht. Dat was een van de redenen dat het zo moeilijk was om hem voor te liegen.

De bandrecorder sloeg klikkend en zoemend aan. ‘Gesprek met Paul Seaforth hervat op 1 september 2009 om negen uur twintig,’ zei Woburn. ‘We hadden het over de gebeurtenissen op de avond van 30 augustus van hetzelfde jaar. Terwijl jij lag te slapen hebben we een praatje gemaakt met Scatlock. Hij heeft ons alles verteld.’

Paul geloofde er niets van en was een tikkeltje beledigd. Dacht Woburn soms dat hij achterlijk was? Je kon veel over Daniel zeggen, maar hij was geen verklikker. Carl had het vaak gehad over de politie en de psychologische spelletjes die ze speelden; dat maakte deel uit van hun opleiding, ze gebruikten door psychologen bedachte, misleidende taal om je ervan te overtuigen dat ze de waarheid spraken, terwijl ze eigenlijk zaten te bluffen. Het effect van Woburns uitspraken hing af van Pauls reactie, en hij verbrak zijn koppige stilzwijgen alleen om duidelijk te maken dat het niet had gewerkt.

‘Daar geloof ik niets van.’

‘Ook goed,’ zei Woburn schouderophalend. Hij hield een foto omhoog. Voordat Paul kans zag zijn blik af te wenden, ving hij een glimp op van het tafereel dat al door zijn hoofd spookte vanaf het moment dat ze ervoor op de vlucht waren geslagen. Woburn tikte met de punt van zijn pen tegen het ergste deel van de foto. Paul kneep zijn ogen dicht, maar het beeld verdween niet. Hij balde zijn vuisten en drukte ze tegen zijn oogbollen, maar daardoor werd het beeld alleen maar scherper op zijn netvlies gebrand.

‘Niet zo verlegen,’ zei Woburn. ‘Je doet alsof je het nooit eerder hebt gezien.’

Paul vroeg zich af waarom ze de man niet bij zijn naam noemden, en hoopte dat het zo zou blijven. Ken Hillyard. Ken Hillyard. Ken Hillyard. Die naam galmde al de hele tijd door zijn hoofd, en hij was bang dat als iemand hem hardop zei, zijn vastberadenheid als door een wachtwoord zou worden uitgeschakeld. Hij concentreerde zich op de tafel. Het vernislaagje was allang van het houten randje afgesleten. Hij probeerde een splinter los te pulken, maar die was al door te veel schuldbewuste vingers gladgewreven. Rob had zijn stoel naar de muur toe geschoven en leunde er nu tegenaan, met zijn linkerwang tegen het pleisterwerk.

‘Het is geen prettig plaatje,’ zei Woburn opgewekt. ‘Misschien kijk je liever hiernaar.’ Hij haalde nog een foto tevoorschijn, van een zwart kastje met een zwart scherm. Zo zonder context duurde het even voor Paul besefte waar hij naar zat te kijken. Toen hij het navigatiesysteem herkende, kon hij voelen dat de haartjes op zijn armen een voor een overeind gingen staan. Op een tweede foto was het kronkelende plattelandsweggetje te zien dat leidde naar het dorp waarvan de naam in elk geval een poosje in verband zou worden gebracht met een bepaalde misdaad.

‘Schitterend stukkie techniek,’ zei Woburn. ‘Supergeavanceerd spul. Het onthoudt alle plekken waar je ooit bent geweest. Dit gevalletje weet zelfs nog wannéér je er bent geweest. En er zitten natuurlijk allemaal vingerafdrukken van jou op.’ Op een derde foto van het apparaat was te zien dat ze om 23.20 uur in het dorp waren aangekomen. Twee uur later was het gebeurd. Pauls hart ging als een razende tekeer terwijl hij probeerde te bedenken wat dit voor hem betekende.

‘Luister. Het zit zo. We weten dat jullie er allebei waren. Een van jullie heeft het gedaan. Ik weet wie. Jij weet wie. Zij weet wie.’ Hij maakte een hoofdbeweging richting Christine. Ze bleef ondoorgrondelijk: droevige ogen, een flauw, onveranderlijk glimlachje. ‘Zelfs tot voor kort onontdekte stammen in het Amazonegebied weten wie het heeft gedaan. Dit is een kwestie van wanneer, niet van als.’

Paul schudde zijn hoofd, wat hem het gevoel gaf dat zijn hersens tegen de zijkanten van zijn schedel botsten. Hij moest nadenken, en snel ook, maar Woburn praatte gewoon door.

‘Ik zal je vertellen wat er gaat gebeuren als je me niets vertelt. In het beste geval leggen we je medeplichtigheid ten laste. In het slechtste geval schuift Scatlock jou de schuld in de schoenen, loopt het uit op een smerige rechtszaak waarbij het zijn woord tegen het jouwe is en draai je op voor iets waarvan we allemaal weten dat je het niet hebt gedaan.’

Christine boog naar voren alsof ze hem iets wilde toevertrouwen. ‘We weten dat het Daniel was. Natuurlijk weten we dat. Ik denk dat het je allemaal een beetje boven het hoofd is gegroeid, hmm? Dus ik neem het je niet kwalijk dat je je kaken op elkaar houdt. Maar je was erbij, en we hebben niet eens zo diep hoeven graven om dit bewijsmateriaal te vinden, dus er komt vast nog veel meer boven water. Hoor eens, ik snap best dat je bang voor hem bent.’ Paul voelde een brok in zijn keel, en Christines gezicht vervaagde. Als hij ook maar één keer met zijn ogen knipperde, zou hij instorten, en Christines medeleven was hem Woburns minachting niet waard. ‘Ik weet dat je bang bent dat hij je iets zal aandoen. Maar dat probeer ik je nu juist duidelijk te maken: hoe meer je ons vertelt over wat Daniel heeft gedaan, hoe sterker onze zaak tegen hem wordt en hoe langer hij in de gevangenis blijft.’

‘Heb je enig idee wat er zou gebeuren als ik dat zou doen?’ flapte hij eruit. ‘Je weet niet hoe hij is.’ Pas toen hij zag dat Rob met een ruk rechtop ging zitten, besefte hij dat hij in feite schuld had bekend.

‘Integendeel, ik weet maar al te goed hoe Daniel Scatlock is,’ zei Woburn. ‘Ik heb zijn vader al ik weet niet hoe vaak in de kraag gevat vanaf het moment dat ik mijn uniform kreeg. En Junior heeft een jeugdstrafblad waar je met een polsstok niet overheen kunt springen. Ik heb jaren uitgekeken naar het moment waarop hij meerderjarig zou worden.’

Een toekomst waar Daniel geen deel van uitmaakte, was dat echt wat ze hem aanboden? Nog maar kort geleden zou hij hebben gedacht dat al zijn gebeden waren verhoord, maar nu het een reële mogelijkheid leek, wist hij het opeens niet meer zo zeker. Hij wilde al een hele poos ontsnappen, maar niet op deze manier, met de dood als katalysator en de vrijheid als offer. Hoeveel plannen hij ook had gemaakt voor een leven op eigen benen, nu kwam voor het eerst de gedachte bij hem op dat hij helemaal niet wist hoe hij het zonder Daniel moest redden, hoe hij dan moest zíjn.

De enige geluiden in de kamer waren het zachte, ritmische getik van de bandrecorder en het lichte neusgefluit telkens wanneer Rob uitademde. Toen Paul zijn mond opendeed, had hij het gevoel dat hij in het zwembad van de hoogste duikplank sprong, ook zoiets wat je niet echt bewust besloot te doen, maar waarbij je na een paar tellen op je tenen op het randje te hebben gebalanceerd opeens merkte dat het water vanzelf op je afkwam.

‘Dan heb ik bescherming nodig. Een onderduikadres of iets dergelijks.’

‘Een onderduikadres?’ vroeg Woburn snuivend. ‘Heb je enig idee hoeveel dat kost? Dat is alleen voor ernstige gevallen.’

‘Het kan toch niet veel ernstiger?’ vroeg Paul.

‘Wat hoofdagent Woburn bedoelt is dat onderduikadressen zeer arbeidsintensief zijn en dat ze eigenlijk bedoeld zijn voor kwetsbaardere personen, gezinnen en mensen die tegen het publiek dienen te worden beschermd,’ legde Christine uit. ‘Ik vrees dat het openbaar ministerie jouw zaak niet uitzonderlijk en jou niet kwetsbaar genoeg zou vinden. Het komt zo vaak voor dat mensen tegen hun vrienden moeten getuigen. Maar we kunnen je wel een zekere mate van getuigenbescherming bieden, en…’ Er viel een stilte terwijl ze het plafond afspeurde. Toen ze verderging, was haar toon luchtig. ‘Ik geloof dat we allemaal wel aan een kopje thee toe zijn,’ zei ze.

‘Hè?’ vroeg Woburn.

‘Gesprek onderbroken om 9.31 uur,’ zei Christine, en ze drukte op de pauzeknop.

Woburn wierp haar een boze blik toe, maar sprak haar niet tegen. Opeens besefte Paul dat ze zijn meerdere was. Dat was nu zo klaar als een klontje; Daniel zou het binnen een paar tellen door hebben gehad. De twee rechercheurs stonden op en verlieten samen de kamer. Hun stemmen – die van hem bars, die van haar zacht – stierven langzaam weg. De agent in uniform die hem uit zijn cel had gehaald ging bij de deur op wacht staan.

Rob ontspande zich weer; nu zat hij met zijn kin op zijn borst, in de klassieke houding van een slapende zwerver op een bankje in het park. ‘Nou, dat werpt een heel ander licht op de zaak,’ zei hij. ‘Tijd voor een rookpauze, lijkt me.’

Paul bleef alleen achter met de agent in uniform en keek naar de bandrecorder, die op pauze stond. De twee ronde schijven, de ene met een oranje label, de andere gewoon wit, maakten telkens piepkleine beweginkjes, alsof ze probeerden uit te breken. Na vijf minuten of een uur, Paul wist het niet meer, kwamen Woburn en Christine terug, met thee voor hen alle vijf. Die zat in twee in elkaar geschoven plastic bekertjes, zodat je ze kon vasthouden zonder je vingers te branden. Tot gisteren had hij nog nooit thee uit een wegwerpbekertje gedronken. Zelfs bij Daniel thuis kreeg hij altijd thee in een echte beker. Als je eenmaal gewend was aan thee uit plastic was het niet meer zo vies. Degene die de thee had ingeschonken had er precies genoeg suiker in gedaan. Hij ging ervan uit dat ze moesten wachten tot Rob terugkwam voordat ze de bandrecorder weer aanzetten. Christine was de eerste die iets zei.

‘We hebben misschien een middenweg gevonden. Je hebt natuurlijk bloed aan je handen, figuurlijk gesproken, maar als we een andere, eh… draai geven aan deze zaak, met jou als getuige voor het OM, denk ik dat we Daniel kunnen inrekenen zonder jou erbij te betrekken.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Paul. Carl had hun altijd voorgehouden dat een ‘Verlaat de gevangenis zonder te betalen’-kaartje in het echt niet bestond.

‘Ik ga een babbeltje maken met een oude vriendin van me die zich bezighoudt met buurtprojecten. Ze is jeugdhulpverlener, ze heeft me al eerder geholpen met de rehabilitatie van jeugdige delinquenten en, eh… kwetsbare personen.’ Ondanks zijn voorgeschiedenis maakte Paul inwendig bezwaar tegen de term ‘delinquent’, maar op ‘kwetsbaar’ had hij niets tegen. Hij voelde zich net een krab zonder schaal. ‘Zij kan een baantje voor je regelen, onderdak… nee, geen onderduikadres, maar op het moment runt ze een project in Warwickshire, en dat is zo ver hiervandaan dat je met een schone lei kunt beginnen. Het is een of ander tuinproject, geloof ik. Het wordt flink aanpoten, maar dan heb je met Daniel in elk geval niets meer te maken.’

Bijna antwoordde Paul dat hij met alle plezier de rest van zijn leven stront zou scheppen als hij zichzelf daarmee uit deze ellendige situatie kon redden en Daniel achter de tralies kon krijgen. Even leek zijn ziel uit zijn lichaam te treden en door de kamer te scheren, alsof hij hem een voorproefje wilde geven van de vrijheid die hem mogelijk wachtte. Maar eerst moest hij zeker weten dat hij goed had begrepen wat ze zeiden. Hij had genoeg van vaagheden, hij wilde dat ze het voor hem uitspelden.

‘En dat allemaal op voorwaarde dat…’

‘Dat je ons precies vertelt wat je Daniel hebt zien doen.’

‘En mijn eigen rol dan?’

‘Welke rol? Je bent toch maar een getuige?’ vroeg Woburn.

‘Maar ik…’ Toen begreep hij het. Christine bleef bedaard zwijgend zitten en Woburn deed zijn uiterste best om een geduldig gezicht te trekken. Christine legde haar hand tussen hen in op de tafel, zodat haar vingertoppen slechts een paar centimeter van die van Paul verwijderd waren, en hij vocht tegen de aandrang om haar hand vast te pakken. ‘En, wat zeg je ervan, Paul?’ vroeg ze.

De verdorde roos
titlepage.xhtml
Deverdorderoos_split_000.xhtml
Deverdorderoos_split_001.xhtml
Deverdorderoos_split_002.xhtml
Deverdorderoos_split_003.xhtml
Deverdorderoos_split_004.xhtml
Deverdorderoos_split_005.xhtml
Deverdorderoos_split_006.xhtml
Deverdorderoos_split_007.xhtml
Deverdorderoos_split_008.xhtml
Deverdorderoos_split_009.xhtml
Deverdorderoos_split_010.xhtml
Deverdorderoos_split_011.xhtml
Deverdorderoos_split_012.xhtml
Deverdorderoos_split_013.xhtml
Deverdorderoos_split_014.xhtml
Deverdorderoos_split_015.xhtml
Deverdorderoos_split_016.xhtml
Deverdorderoos_split_017.xhtml
Deverdorderoos_split_018.xhtml
Deverdorderoos_split_019.xhtml
Deverdorderoos_split_020.xhtml
Deverdorderoos_split_021.xhtml
Deverdorderoos_split_022.xhtml
Deverdorderoos_split_023.xhtml
Deverdorderoos_split_024.xhtml
Deverdorderoos_split_025.xhtml
Deverdorderoos_split_026.xhtml
Deverdorderoos_split_027.xhtml
Deverdorderoos_split_028.xhtml
Deverdorderoos_split_029.xhtml
Deverdorderoos_split_030.xhtml
Deverdorderoos_split_031.xhtml
Deverdorderoos_split_032.xhtml
Deverdorderoos_split_033.xhtml
Deverdorderoos_split_034.xhtml
Deverdorderoos_split_035.xhtml
Deverdorderoos_split_036.xhtml
Deverdorderoos_split_037.xhtml
Deverdorderoos_split_038.xhtml
Deverdorderoos_split_039.xhtml
Deverdorderoos_split_040.xhtml
Deverdorderoos_split_041.xhtml
Deverdorderoos_split_042.xhtml
Deverdorderoos_split_043.xhtml
Deverdorderoos_split_044.xhtml
Deverdorderoos_split_045.xhtml
Deverdorderoos_split_046.xhtml
Deverdorderoos_split_047.xhtml
Deverdorderoos_split_048.xhtml
Deverdorderoos_split_049.xhtml
Deverdorderoos_split_050.xhtml
Deverdorderoos_split_051.xhtml
Deverdorderoos_split_052.xhtml
Deverdorderoos_split_053.xhtml
Deverdorderoos_split_054.xhtml
Deverdorderoos_split_055.xhtml
Deverdorderoos_split_056.xhtml
Deverdorderoos_split_057.xhtml
Deverdorderoos_split_058.xhtml
Deverdorderoos_split_059.xhtml
Deverdorderoos_split_060.xhtml
Deverdorderoos_split_061.xhtml
Deverdorderoos_split_062.xhtml