9

Juli 2002

Ze konden niet in hun huis blijven wonen. Papa’s levensverzekering was niet meer geldig, omdat mama zes weken voor zijn dood de automatische afschrijving had stopgezet, net als de abonnementen op Sky, de Christmas Club, Slimming World en al haar tijdschriften. Ze wilde sparen voor een vruchtbaarheidsbehandeling. Niet dat iemand dat tegen Paul zei; hij kwam erachter doordat hij aan de deur stond te luisteren terwijl zij aan de telefoon zat, in de veronderstelling dat hij sliep. ‘Ik kan de hypotheek met geen mogelijkheid betalen,’ zei ze tegen een niet nader te identificeren vriendin. ‘Met wat ik verdien? Maak je soms een grapje? Als ik hier de boel verkoop en ergens een krotje huur, kan ik van de overwaarde leven tot Paul afgestudeerd is. Ik heb toch zeker geen andere keus?’ Paul wilde het woord ‘overwaarde’ opzoeken op internet, maar dat abonnement was ook opgezegd.

‘Weet je zeker dat je het niet erg vindt om te verhuizen?’ vroeg ze terwijl ze de spullen in zijn kamer inpakten. Zijn boeken waren nooit in een kast terechtgekomen.

‘Ik zweer het, ik vind het niet erg.’ Dat moest hij toch wel zeggen, hoe hij er ook over dacht, want hij wist dat ze geen keus had, maar het was niet gelogen. Sterker nog, hij wilde dolgraag weg. Zijn slaapkamerraam keek uit op de achtertuin, en hij had nachtmerries waarin bebloede stroomdraden als de tentakels van een afschuwelijke buitenaardse octopus tegen de ruit sloegen.

Mama had altijd neergekeken op het Grays Reach Estate, ook al was papa daar opgegroeid en was ze zelf ook niet bepaald in een villa geboren. Als ze ruzie hadden, noemde hij haar altijd een snob, of de koningin van de goot. Grays Reach was een wijk met sociale huurwoningen die letterlijk diep was gezonken: de grijze gebouwen lagen als droesem verspreid over de ondiepe bodem van een oude steengroeve, bij het deel van de riviermonding waar de tunnels en de hangbrug Essex losjes verbinden met Kent en het water naar zee begint te ruiken. De stedenbouwkundigen die halverwege de twintigste eeuw opdracht hadden gegeven voor de bouw van een sociale huurwijk, hadden de behoeften van kleine drugsdealers in de eenentwintigste eeuw kennelijk niet alleen griezelig goed voorvoeld, maar er ook nog mee gesympathiseerd; je kon bijna nergens met de auto komen, want er waren geen conventionele straten, maar groepjes huizen die met de achterkant naar pleintjes toe stonden, en die pleintjes waren op hun beurt met elkaar verbonden door middel van paden en steegjes. Een zijtak van de A13 sneed Grays Reach af van de naburige plaatsjes Grays en Tilbury, en een spoorviaduct onder de treinverbinding tussen Londen en Southend leidde naar de middelbare school en het winkelcentrum. In dat winkelcentrum stond de enige pub van de wijk, de Warrant Officer, ingesloten tussen twee uitgebrande winkelpanden. Pauls nieuwe huis stond midden in de wijk, het laatste in een trapsgewijs aflopend rijtje tegenover een ander huizenblok, met een vierkant, geasfalteerd plein aan de achterkant. Op de dag dat ze er kwamen wonen zei Natalie tegen zichzelf: ‘Hoogmoed komt voor de val’, en keek naar buiten door een raam dat uitzicht bood op een bakstenen muur. Ze deed alsof ze in een sloppenwijk terecht waren gekomen.

Die eerste zomer vond Paul het best leuk in Grays Reach. Ze waren kilometers van de dichtstbijzijnde doorgaande weg verwijderd, dus mocht hij van zijn moeder hele dagen rondfietsen. Op die twee wielen bracht hij zijn nieuwe woonwijk voor zichzelf in kaart. Er viel heel wat land, braakliggend terrein en wild weiland te verkennen. In tegenstelling tot de meeste andere wijken aan de riviermonding, die al waren opgeslokt door de omringende steden, werd Grays Reach nog steeds omringd door een woeste groenstrook, als een schooljongen over wie het hardnekkige gerucht gaat dat hij vlooien heeft en bij wie niemand in de buurt wil komen. Hoewel het nieuwe huis maar acht kilometer bij het oude vandaan was, lag het in een ander schooldistrict, wat inhield dat hij niet naar St. Neot’s ging, maar naar de Grays Reach High School. Zijn moeder maakte zich zorgen omdat hij daar niemand kende. Wat Paul betrof was dat juist een voordeel. Hij was het beu om de jongen met de dode vader te zijn; hij was het gestaar zat, en het feit dat de andere leerlingen heel aardig tegen hem deden waar de leraren bij waren, maar in de pauze niet meer met hem wilden spelen omdat hij soms zomaar opeens in het niets kon gaan staan staren, overvallen door tranen, terwijl de voetbal langs hem heen vloog.

Op zijn eerste dag droeg bij een blazer die bij de ellebogen als droge huid was gebarsten. Met zijn kleine gestalte in die grote jas had hij het gevoel dat hij een harnas droeg. Bij de poort van Grays Reach High, waar een metaaldetector in was verwerkt en die werd bewaakt door wijkagenten, vroeg hij zich heel serieus af of hij er een nodig zou hebben. Hij had nog nooit zoveel mensen bij elkaar gezien. Een verwarrende seconde lang dacht hij dat de docenten ook een schooluniform droegen, en pas toen een van de ‘leraren’ een kauwgumbel liet knappen en zijn schooltas over zijn schouder slingerde, drong tot hem door dat die twee meter lange wezens, die mannen, net als hij scholieren waren.

De grootste zorg van de andere eersteklassers was wennen aan het concept van een lesrooster en de telkens terugkerende verplaatsing van het ene lokaal naar het andere, maar Paul werd door een andere angst in beslag genomen. Vanaf de allereerste week was het afschuwelijk duidelijk dat er op Grays Reach een levensgrote kans was dat er een keer bloed zou vloeien. Op de basisschool had hij hooguit te maken gehad met ronde plastic scharen en geschaafde knieën, maar in dit gebouw lagen gapende wonden overal op de loer. De school wist dat de leerlingen messen droegen en voerde regelmatig steekproefcontroles uit, maar zelfs al werden al die wapens in beslag genomen, dan nog was hij niet veilig. Er waren handarbeid- en technieklessen met draaibanken en precisiemessen, lessen voedingstechnologie waar enorme stalen messen aan te pas kwamen en scheikundelokalen vol glazen flessen en reageerbuisjes, die allemaal in tientallen dodelijke scherven uiteen konden spatten. De passers in hun gloednieuwe passersetjes hadden punten die scherp genoeg waren om je huid te doorboren, en als je een gradenboog of tekendriehoeken doormidden brak, zou de rand net zo scherp zijn als die van een glasplaat.

Paul wist dat hij hooguit een gemiddelde leerling was – hij moest hard werken voor zevens en achten – maar op Grays Reach werd hij beschouwd als de intellectueel van de klas. Ondanks zijn handicap werd hij opgenomen door een groepje jongens uit zijn jaar. Ze deelden geen van allen zijn passie voor fantasyboeken, maar je kon niet alles hebben. Hij had mensen om mee naar huis te lopen en mensen om mee te lunchen, en tot hij een zielsverwant had gevonden (in boeken vond je uiteindelijk altijd een zielsverwant, meestal na een lange, moeizame reis) was dat genoeg. Hij was een keer tijdens de lunch naar een bijeenkomst van de schaakclub gegaan in de hoop daar gelijkgestemde zielen te treffen – niet dat hij kon schaken, maar de gedachte aan het oeroude spel met al zijn mysteriën trok hem aan – maar hij bleek de enige te zijn, afgezien van meneer Bradley, zijn geschiedenisleraar, die zijn teleurstelling niet onder stoelen of banken stak toen er verder niemand kwam opdagen, maar Paul toch de basisbeginselen bijbracht. Na drie weken kon hij de mismoedigheid van meneer Bradley niet meer verdragen, en hoewel hij het spelletje steeds interessanter ging vinden, leek het hem barmhartiger om de leraar van zijn verplichtingen te ontslaan.

Het grootste deel van zijn eerste jaar wist hij heelhuids door te komen, tot in het zomertrimester bij biologie het onderwerp genetica werd behandeld. Iedereen stak zijn tong uit en probeerde er een rolletje van te maken. Juffrouw Grewal, die net als een dokter altijd een witte jas droeg, kon geen rolletje maken van haar tong. Paul wel, en de jongen naast hem ging zelfs nog een stapje verder: hij kon een soort golfpatroon in de vorm van de letter W maken, iets wat niemand anders aan hun tafeltje lukte. Juffrouw Grewal legde uit dat degenen die een rolletje konden maken dat vermogen van hun ouders hadden geërfd: als je ouders het geen van beiden konden, zou het jou ook nooit lukken, hoezeer je ook je best deed, en als ze het allebei wel konden, zou het je gemakkelijk afgaan. Als de ene ouder het kon en de andere niet, had je vijftig procent kans dat je het vermogen had geërfd. Als huiswerk kregen ze de opdracht uit te zoeken hoeveel mensen in hun familie een rolletje konden maken van hun tong, die vaardigheid uit te zetten in een stamboom en te kijken of er een patroon in te ontdekken viel.

‘Dat is discriminatie, juf,’ zei Curtis Goddard, een jongen die altijd bezig was met mensenrechten. ‘Niet iedereen hier weet wie zijn vader is.’

Paul bedacht dat hij nooit zou weten of zijn vader een rolletje kon maken met zijn tong, en hoezeer hij ook zijn best deed om zich papa’s gezicht voor de geest te halen en zich te herinneren of hij het ooit had geprobeerd, het lukte hem niet. Sterker nog, zijn herinnering aan papa’s gezicht was een beetje vervaagd. Hij zag hem alleen duidelijk voor zich met een doorgesneden hals waar het bloed uit gutste. De tranen leken uit het niets te komen, en voor hij het in de gaten had was hij al volkomen verblind het klaslokaal uit gerend.

Juffrouw Grewal trof hem aan op de gang, waar hij snikkend uitlegde wat er aan de hand was. De docenten hoorden je eigenlijk niet aan te raken, maar zij sloeg even haar arm om hem heen. Toen ze hem mee terugnam naar het klaslokaal begonnen een paar jongens achterin te fluiten. Meteen kregen ze te horen dat ze moesten nablijven, waarop ze Paul aankeken alsof het zijn schuld was.

‘Wat ben jij een homo, Seaforth,’ zei Curtis. Al zijn vrienden deden die dag tijdens de lunch een beetje afstandelijk, maar waarschijnlijk zou hij het uiteindelijk wel te boven zijn gekomen, als zich een paar dagen later niet het incident met Abigail Burden had voorgedaan. Hun lerares Frans deelde gloednieuwe tekstboeken met messcherpe bladzijden uit. Abigail liep een diepe, brede papiersnee in haar vinger op, en de randen van de wond weken als twee lipjes vaneen. Er kwam veel meer bloed uit dan je bij zo’n klein sneetje zou verwachten. Paul had het gevoel dat er ijzeren banden om zijn borst lagen, die langzaam werden aangespannen. Naderhand herinnerde hij zich niet veel meer, behalve dat hij met een luid geraas in zijn oren op de grond was gevallen. Zijn medeleerlingen vertelden hem dat hij om zijn vader had geroepen. Vanaf dat moment stond hij er alleen voor.

Grays Reach was gevaarlijk als je geen beschermend krachtveld van vrienden om je heen had. Op de gang ging het nog wel, daar kon je gewoon doen alsof je bij een groep hoorde door er dichtbij te gaan lopen, maar de wandeling van en naar school leek wel een stormbaan waarlangs de pestkoppen op de loer lagen. Hoe vroeg hij ’s ochtends ook van huis ging en hoe laat hij ’s middags ook bij school vertrok, ze wisten hem altijd te vinden. Als ze hem niet onder het viaduct te grazen namen, vingen ze hem wel op een wandelpad op. Op een goede dag bleef het bij gescheld, dreigementen en beschrijvingen in geuren en kleuren van de seks die ze hadden met zijn moeder, die kennelijk dol was op jonge lullen, met name in haar reet. Op een slechte dag kwam er geweld bij kijken. Er viel niets meer van hem te stelen – hij maakte zelf zijn brood klaar zodat hij geen lunchgeld hoefde mee te nemen – maar dat weerhield hen er niet van zijn rugzak van zijn schouders te trekken en de inhoud in het riool te schudden. Daarna vielen ze hem aan. Tot zijn verbazing vond hij bloed veel minder eng wanneer het van hemzelf was; als hij zelf een snee opliep, voelde hij een merkwaardige onverschilligheid, het tegenovergestelde van paniek. Regelmatig stond hij midden in de nacht op om de vlekken uit zijn schoolkleren te wassen. Terwijl hij wachtte tot de droger klaar was, las hij een boek, en hij trok zich steeds verder terug in fantasiewerelden waarin vriendschap het allerbelangrijkst was en erecodes onschendbaar waren.

Hij hunkerde naar een vriend, bad om een vriend. Toen hij dertien was, verscheen Daniel op het toneel.

De verdorde roos
titlepage.xhtml
Deverdorderoos_split_000.xhtml
Deverdorderoos_split_001.xhtml
Deverdorderoos_split_002.xhtml
Deverdorderoos_split_003.xhtml
Deverdorderoos_split_004.xhtml
Deverdorderoos_split_005.xhtml
Deverdorderoos_split_006.xhtml
Deverdorderoos_split_007.xhtml
Deverdorderoos_split_008.xhtml
Deverdorderoos_split_009.xhtml
Deverdorderoos_split_010.xhtml
Deverdorderoos_split_011.xhtml
Deverdorderoos_split_012.xhtml
Deverdorderoos_split_013.xhtml
Deverdorderoos_split_014.xhtml
Deverdorderoos_split_015.xhtml
Deverdorderoos_split_016.xhtml
Deverdorderoos_split_017.xhtml
Deverdorderoos_split_018.xhtml
Deverdorderoos_split_019.xhtml
Deverdorderoos_split_020.xhtml
Deverdorderoos_split_021.xhtml
Deverdorderoos_split_022.xhtml
Deverdorderoos_split_023.xhtml
Deverdorderoos_split_024.xhtml
Deverdorderoos_split_025.xhtml
Deverdorderoos_split_026.xhtml
Deverdorderoos_split_027.xhtml
Deverdorderoos_split_028.xhtml
Deverdorderoos_split_029.xhtml
Deverdorderoos_split_030.xhtml
Deverdorderoos_split_031.xhtml
Deverdorderoos_split_032.xhtml
Deverdorderoos_split_033.xhtml
Deverdorderoos_split_034.xhtml
Deverdorderoos_split_035.xhtml
Deverdorderoos_split_036.xhtml
Deverdorderoos_split_037.xhtml
Deverdorderoos_split_038.xhtml
Deverdorderoos_split_039.xhtml
Deverdorderoos_split_040.xhtml
Deverdorderoos_split_041.xhtml
Deverdorderoos_split_042.xhtml
Deverdorderoos_split_043.xhtml
Deverdorderoos_split_044.xhtml
Deverdorderoos_split_045.xhtml
Deverdorderoos_split_046.xhtml
Deverdorderoos_split_047.xhtml
Deverdorderoos_split_048.xhtml
Deverdorderoos_split_049.xhtml
Deverdorderoos_split_050.xhtml
Deverdorderoos_split_051.xhtml
Deverdorderoos_split_052.xhtml
Deverdorderoos_split_053.xhtml
Deverdorderoos_split_054.xhtml
Deverdorderoos_split_055.xhtml
Deverdorderoos_split_056.xhtml
Deverdorderoos_split_057.xhtml
Deverdorderoos_split_058.xhtml
Deverdorderoos_split_059.xhtml
Deverdorderoos_split_060.xhtml
Deverdorderoos_split_061.xhtml
Deverdorderoos_split_062.xhtml