44
Witte vlokken tuimelden uit een zwarte lucht. De afgebrokkelde torentjes van de ruïne leken heen en weer te schuiven in de sneeuwvlagen. Louisa zat in de kantine met alleen Radio 4 als gezelschap; ze had twee jassen aan en daaroverheen een plantendeken, die ze in de kleedkamer had gevonden en om zich heen had geslagen om het wat warmer te krijgen. De weerman bazelde nog steeds over de aanhoudende kou, die inmiddels, terwijl het nieuwe jaar nog maar een week oud was, was omgedoopt in de ‘Big Freeze’ van 2010. In december dachten ze dat het ergste achter de rug was, maar nu werd er gezegd dat de kou een tweede, nog strengere fase in zou gaan; de nieuwe sneeuw onttrok levensgevaarlijk, wekenoud ijs aan het zicht. Links en rechts gleden mensen uit; overal in het land schoven auto’s van heuvels af en botsten ze tegen muren. In Kelstice was The Mere helemaal bevroren. Het wateroppervlak zag eruit als een melkachtig groen bord.
Om vier uur was het donker geworden. Inmiddels was het bijna acht uur, en Paul had er om drie uur al moeten zijn. Hij was altijd punctueel, vaak zelfs te vroeg. Om de zoveel tijd liep ze rillend naar het kantoor om hem op zijn mobieltje te bellen, maar elke keer kreeg ze meteen de voicemail. Een mobieltje dat niet werd opgenomen was nog frustrerender dan een semafoonbericht dat niet werd beantwoord. Met de deken nog om zich heen staarde ze naar de ride. De sneeuw van de vorige avond had de stukken bevroren bruine grond bedekt en er weer een volmaakt wit laken van gemaakt. Waar bleef hij toch? Er was verder helemaal niemand, alleen een klein grijsbruin vogeltje dat op haar af hipte. Hij liet pijlvormige sporen achter; ze leken sterk op de tekens die vroeger werden gebruikt op het uniform van naar Australië gedeporteerde misdadigers. Ze liep terug naar de kantine om een broodkorstje te zoeken, maar tegen de tijd dat ze terugkwam was het vogeltje verdwenen.
In Londen had ze overdag weinig tijd gehad om aan Paul te denken. Ze werd afgeleid door een onophoudelijke reeks activiteiten, van cadeautjes uitpakken tot de kindermusical en van eindeloos dvd’s kijken tot sleeën op de meent. Haar nichtje en neefje waren tien en zeven, dit was de eerste keer dat ze echte sneeuw hadden meegemaakt die nog bleef liggen ook, en hun opwinding werkte aanstekelijk. Maar ’s nachts, tussen het gebloemde dekbedovertrek van Cath Kidston en het traagschuimmatras in Miranda’s logeerkamer, dacht ze de hele tijd aan hem. Hun telefoongesprekken waren stijfjes verlopen vergeleken met de moeiteloze dialoog van hun lichamen. Hij hield stug vol dat hij het grootste deel van de tijd bij zijn familie thuis was gebleven, iets wat ze maar moeilijk kon geloven – toen zij achttien was, hadden ze haar alleen in een kooi binnen kunnen houden – en met oud en nieuw had hij haar telefoontje gemist, wat voor haar een bron van grote zorg was geweest. Ze stelde zich voor dat hij het in een nachtclub in Brighton aanlegde met een meisje van zijn eigen leeftijd. Even had haar jaloezie zich doen gelden, en hij was nog steeds soepel en sterk ondanks jarenlange inactiviteit.
Het onderwerp van haar bekentenis hadden ze nadrukkelijk vermeden. Op dat moment had ze dat opgevat als een teken van Pauls volwassenheid en gevoeligheid. Nu, uren na het afgesproken tijdstip van het weerzien, in de kolkende schaduw van de ruïne, bekroop haar een vermoeden dat binnen een paar tellen veranderde in zekerheid. Het was overduidelijk. Hij kwam niet terug.
Ze had een fout begaan, niet zozeer door het hem te vertellen, maar omdat de timing verkeerd was. Ze had hem ermee moeten overvallen op een moment waarop ze dagen, weken in het verschiet hadden om over haar onthulling na te praten; ze had in de buurt moeten zijn om zijn vragen te beantwoorden in plaats van hem de wijde wereld in te sturen met hiaten in zijn kennis, waarvan ze uit eigen ervaring wist dat zijn fantasie die in rood- en zwarttinten zou inkleuren, met als gevolg dat zijn aanvankelijke begrip omsloeg in weerzin. Ze dook weg in haar cocon en vervloekte haar eigen stommiteit. Misschien had hij zijn dreigement om de dood van Adam te onderzoeken waargemaakt en een nieuwe, afschuwelijke waarheid ontdekt die zij niet had voorzien, iets waarmee hij linea recta naar de politie was gestapt. Louisa drukte zich angstig met haar rug tegen de muur, alsof ze door de politie in een hoek werd gedreven. Zou Paul zoiets doen? Ze bedacht hoe slecht ze hem eigenlijk kende, hoe slecht ze al haar minnaars eigenlijk had gekend. In het verleden was wel gebleken dat ze rampzalig slecht was in het inschatten van andere mensen, en kennelijk had ze in de tussenliggende jaren niets geleerd. Ze had Adam haar hart toevertrouwd en Paul haar geheim. Geen van beiden hadden ze het verdiend. Ze had dringend behoefte aan een borrel, maar de enige wijn in de verre omtrek stond in haar camper, dus nam ze haar toevlucht tot een oud yogatrucje: inademen door de neus, uitademen door de mond, waarbij ze zich probeerde in te beelden dat de stress uit haar lichaam wegvloeide. Het werkte niet. Niet in staat stil te zitten liep ze achter de kolkende cumuluswolk van haar eigen adem aan naar buiten.
Aan het eind van de ride zag ze zijn gestalte – lange benen, topzwaar silhouet door zijn rugzak – nu en dan opduiken in de kolkende sneeuw. Hij schermde zijn ogen af alsof hij werd verblind door de zon, en ze zwaaide naar hem. Toen hij het op een rennen zette, verdween haar paranoia net zo snel als die was komen opzetten. Zijn omhelzing was zo onstuimig dat ze omviel; zijn besneeuwde kleren maakten haar droge kleren vochtig en de sneeuw knerpte onder hun gewicht. Toen hij haar overeind trok, bleef er één afdruk in de vorm van een lichaam achter, een ijs-en-waterversie van de krijtstreep die in politieseries om lijken heen wordt getekend.
‘Je wilt niet weten wat voor reis ik achter de rug heb,’ zei hij uiteindelijk. ‘Kom, dan gaan we naar huis.’
Ze deed de barakken op slot, en samen liepen ze naar de camper. De sneeuw had hun woestenij omgetoverd in een sprookjestuin. De halvemaan wierp zijn griezelige witte licht op hun gezichten. Een zaklantaarn hadden ze niet nodig, maar het viel niet mee om je te oriënteren in het veranderde landschap. In plaats van Louisa’s gebruikelijke pad door de struiken namen ze Pauls route langs de muur. Er vielen brokken sneeuw van de ratelende takken in haar haar, waardoor zich al snel ijspegels vormden, en het enige geluid was het geknerp van de sneeuw onder hun voeten.
‘Als dit een boek was, dan zou het monster precies weten hoe het ons kon vinden,’ zei hij.
Ze keek achterom naar de afdrukken die ze hadden achtergelaten. ‘Morgenochtend zijn ze verdwenen.’
In de camper vonden hun ijskoude vingers en monden de warmste plekjes op het lichaam van de ander. Naderhand, toen ze verhalen hadden uitgewisseld over hoe ze Kerstmis hadden doorgebracht en ze zwijgend hadden vastgesteld hoe volkomen verschillend hun families waren, viel hij opeens stil, zoals wel vaker gebeurde als hij op het punt stond iets belangrijks te zeggen.
‘Wat zou het allerbeste nieuws zijn dat je kon krijgen?’ vroeg hij.
Dat was een onheilspellende vraag, ondanks zijn zelfverzekerde glimlach en speelse toon. Begreep hij dan nog steeds niet dat alle nieuws, goed dan wel slecht, Louisa een gruwel was?
‘Terwijl ik in Goring zat heb ik wat speurwerk verricht,’ voegde hij eraan toe.
‘Ik heb je gevraagd dat niet te doen,’ zei ze. Ze trok de dekens strakker om zich heen.
‘Luister nou even, het is echt goed nieuws.’ Nu was hij opgewonden, bijna zelfvoldaan. ‘Ik zal het maar gewoon zeggen. Adam is niet omgekomen bij dat ongeluk, hij is niet doodgegaan.’
Louisa had het gevoel dat haar verleden om haar heen golfde en nieuwe vormen aannam.
‘Hoor je wel wat ik zeg?’
Zijn blijdschap sloeg om in verwarring. Met droge lippen probeerde ze klanken te vormen, maar de woorden ontglipten haar.
‘Maar, maar, maar, maar…’ wist ze uiteindelijk uit te brengen, niet goed wetend of ze de rest van zijn verhaal wilde horen of haar hand op zijn mond wilde drukken.
‘Ik heb een website gevonden waarop alle kranten van de afgelopen jaren te vinden zijn. En ik heb wat onderzoek verricht. Toen Adam werd aangereden, heeft hij ernstig hoofdletsel opgelopen, waardoor hij in coma raakte. Dat heeft maanden geduurd, en toen hij weer bijkwam, bleek hij een hersenbeschadiging te hebben. Niet dat hij een kasplantje was, dat niet, maar zijn geheugen was aangetast en zo.’
‘Maar die man, die ene die zijn huis uit kwam… Hij zei dat Adam dood was. Ik heb het zelf gehoord. Hij nam Adams pols op en zei: “Hij is dood.”’
‘Nou, dan had hij het mis,’ zei Paul schouderophalend, alsof dat een onbeduidend detail was. ‘Hij was toch ook geen arts? Het was gewoon zomaar iemand. Louisa, Adam is bij dat ongeluk niet om het leven gekomen. Je hebt hem niet vermoord. Begrijp je eigenlijk wel wat ik zeg? Ik dacht dat je blij zou zijn.’
‘Ben ik ook,’ loog ze.
‘Daar lijkt het anders niet op. Godsamme, als ik dacht dat ik iemand had vermoord en iemand kwam me vertellen dat dat niet zo was, zou ik helemaal in de wolken zijn. Snap je dan niet wat het betekent, Louisa? Je bent vrij, niet alleen letterlijk, maar ook echt…’ Hij keek om zich heen in de camper alsof hij op de ruggen van haar boeken het juiste woord probeerde te vinden. ‘Spiritueel bevrijd.’ De illusie van volwassenheid verdween en hij was weer een kind, dat hunkerde naar bewondering en boos werd als hij die niet meteen kreeg. ‘Ik heb heel wat moeite gedaan voor je. Wil je de details niet horen?’
Details waren wel het laatste wat ze wilde; de grote lijnen waren al pijnlijk en verwarrend genoeg. ‘Als hij nog leeft, waar is hij nu dan?’ wist ze uit te brengen.
‘Ik zeg niet dat hij nog leeft, ik zeg alleen dat je hem niet hebt vermoord.’
De nieuwe mogelijkheden schoten als ballen in een flipperkast door haar hoofd.
‘Paul, speel nou geen spelletjes.’
‘Ik heb hem tot een jaar of tien geleden weten te traceren. Toen leefde hij nog. En ik heb geprobeerd hem nog verder te volgen, maar hij is gewoon van de aardbodem verdwenen. Hij staat geregistreerd als vermist. Dat is het volgende waar we achteraan moeten, maar ik dacht dat we dat samen zouden kunnen doen. Ik dacht dat je blij zou zijn,’ herhaalde hij nukkig. ‘Heb ik al die moeite voor niks gedaan.’
‘Ik weet niet wat ik wil, ik weet niet wat ik moet denken,’ fluisterde ze.
‘Hoe kun je nou niet… Wat valt er te denken? Doe me een lol en laat het me weten als je eruit bent, oké?’ zei Paul, en mokkend draaide hij zich op zijn zij. Ze wilde hem zo graag haar huis uit hebben dat ze in de verleiding kwam een ruk aan haar helft van de deken te geven, zodat hij naakt de sneeuw in zou rollen. Onbewust loste hij het probleem voor haar op door binnen een paar minuten in slaap te vallen. Toen werd ze heen en weer geslingerd tussen de aandrang hem wakker te schudden en de details uit hem los te peuteren en het verlangen hem te laten slapen, zodat ze kon verwerken wat ze te horen had gekregen.
Hij dacht dat hij haar had bevrijd uit een gevangenis van schuldgevoel; wat kende hij haar toch slecht. Ze kon Adams borst nog voelen tegen haar handpalmen, kon moeiteloos de woede terughalen waarmee ze hem van zich af had geduwd. In die fractie van een seconde wilde ze hem dood hebben, net als de eerste de beste gewapende huurmoordenaar. En dat was wat telde, wist ze. Dat begreep Paul dus niet. Ze zou willen dat ze hem om de oren had geslagen met zijn domme, kortzichtige opmerking over spirituele vrijheid, dat ze hem eens en voor altijd duidelijk had gemaakt dat ze altijd een moordenaar zou blijven, zelfs als Adam honderd werd en uiteindelijk een vredige, natuurlijke dood stierf. In alle opzichten die ertoe deden had ze hem vermoord, en niets kon dat veranderen. De gedachte was net zo boosaardig als de daad zelf, stond dat niet ergens in de Bijbel? Adam zou het vast hebben geweten.
Er scharrelde een gedachte door haar hoofd; het was geen fijne gedachte, dat kon ze merken aan de manier waarop hij zich uit de voeten maakte wanneer ze hem probeerde te vangen. Net op het moment dat ze in slaap dreigde te vallen had ze het opeens, en ze schrok er wakker van. Door Adam tot leven te wekken, had Paul onbedoeld haar hoop de nek omgedraaid. Als Adam het heeft overleefd, dacht ze, waarom is hij me dan niet komen zoeken? Of het nou uit liefde was of uit wraakzucht, waarom is hij niet achter me aan gekomen?