4

Juni 2002

’s Ochtends, voor zijn dood, had Liam Seaforth gemeenschap met zijn vrouw. Gemeenschap was de officiële term voor neuken; dat had Paul nog maar een week geleden tijdens een speciale biologieles op school geleerd. Hij kon de droge, wetenschappelijke beschrijvingen uit zijn lesboek al moeilijk rijmen met de plaatjes die hij op de laptop van Jakes vader had gezien, laat staan met het gegiechel en de kreten die hij uit de slaapkamer van zijn ouders hoorde komen. Vooraf had papa zijn tanden gepoetst. Naderhand zong hij ‘hun’ liedje onder de douche, dat ene met ‘you do something to me’ en ‘hanging on a wire’ erin. Mama bleef een hele poos alleen in de slaapkamer, met de deur dicht.

Paul zat al sinds halfnegen tv te kijken en van de cornflakes te snoepen. Zijn hart maakte een sprongetje toen hij zijn vader de trap af hoorde komen, maar de teleurstelling was groot toen hij zag dat papa zijn blauwe overall droeg. Dat betekende dat hij in zijn schuurtje ging werken.

‘Goedemorgen, Pablo!’ zei papa. Hij drukte een kus boven op Pauls hoofd en hield de waterkoker onder de kraan. Pablo was Spaans voor Paul. Mama zei altijd dat ze hem juist Paul hadden genoemd omdat je die naam niet kon afkorten, en nu stak papa er de draak mee door er een extra lettergreep aan toe te voegen. Papa zei dat hij eigenlijk naar Paul Weller was vernoemd, maar dat dat hun geheimpje was.

‘Ga je verder met het boekenkastproject?’ vroeg Paul. Liam, die nooit iets voor zijn plezier las, behalve de teksten op platenhoezen, begreep nog steeds niet veel van zijn zoons voorliefde voor boeken. (‘Dat zal hij wel van jou hebben,’ zei hij vaak tegen Natalie, alsof het een erfelijke ziekte was.) Iedereen was het erover eens dat het huidige opbergsysteem, waarbij boeken op de vloer van Pauls slaapkamer schots en scheef op een rijtje stonden alsof hij kort tevoren een domino-experiment had uitgevoerd, niet voldeed. Liam was een boekenkast aan het ontwerpen en bouwen die in de nis in Pauls slaapkamer zou passen.

‘Nou en of, Pablo,’ zei papa. ‘Ik heb het allemaal grondig voorbereid. Wat is de toverformule?’

‘Twee keer meten, één keer zagen,’ zei Paul. ‘Mag ik helpen?’

Hij verwachtte dat papa zou zeggen: ‘Dat zou de arbeidsinspectie nooit toestaan’, want dat was zijn standaardantwoord op die vraag. Het was oneerlijk en een beetje flauw; de laatste keer dat hij had gekeken, had al papa’s gereedschap zo keurig netjes op een rij in houders aan de muur gehangen dat het wel een doe-het-zelfzaak leek. Toegegeven, er was ook allerlei elektrisch gereedschap, maar Paul zou heus niet vragen of hij de kettingzaag mocht gebruiken. Hij wilde er gewoon bij zijn, misschien iets vasthouden en de bankschroef aandraaien. Soms, dacht Paul, leek het wel of zijn vader helemaal geen gezelschap wilde in zijn schuurtje.

‘Ik zou niet weten waarom niet,’ zei Liam deze keer. ‘Je bent immers bijna elf.’

‘Echt waar?’ Paul kon zijn geluk niet op.

‘Maar je komt nog nergens aan, hoor. Ik moet eerst de theorie met je doornemen voordat ik je iets in de praktijk laat brengen.’

Ze liepen met hun bekers thee naar buiten. Boven hun hoofden hadden twee vliegtuigen elkaar gekruist en een X van condens achtergelaten aan de wolkeloze blauwe hemel. Paul had er ontzettend zin in. Tot op dat moment had hij nooit ergens mee mogen helpen, behalve dat hij af en toe de gele tuinslang mocht aanzetten die als een echte slang kronkelde wanneer er water doorheen stroomde.

Papa deed de deur van het schuurtje van het slot. ‘Die moet ik nog een keer wegdoen,’ zei hij, terwijl hij met de punt van zijn schoen tegen een stel kapotte ruiten tikte, de enige overblijfselen van hun oude kas. Ze stonden tegen de muur van het schuurtje, op zo’n dikke stapel dat ze wel groen leken. Hij liet Paul zien hoe hij het verlengsnoer moest uitrollen en door het keukenraam naar binnen moest leiden, zodat ze de stroom voor hun gereedschap uit het huis konden halen. (‘Wat je ook doet, niet de stekker van de magnetron eruit trekken, want dan wordt ze woest.’) Papa liet hem het rode lampje zien, dat betekende dat de stroom bij een piek automatisch zou worden onderbroken. (‘Als dat lampje uitgaat, moet je het me meteen vertellen.’) Paul wist niet precies wat een piek inhield, maar het idee stond hem wel aan. Het deed hem denken aan Kerstmis en kerstbomen. Hij rolde het oranje snoer uit door de tuin. Hij had een stuk snoer over omdat hij de afstand tussen het huis en het schuurtje verkeerd had ingeschat, dus rolde hij het terug op de spoel, die hij bij de schuurdeur neerzette. Hij durfde nauwelijks met zijn ogen te knipperen, bang dat hij het niet zou zien als het rode lampje even uitging.

‘Wat is de gouden regel?’ vroeg papa voordat hij aan de slag ging.

‘Kijken met de ogen, niet met de handen,’ zei Paul. Hij ging in kleermakerszit op de tuintafel zitten, die precies hoog genoeg was om alles goed te kunnen overzien. Papa had een stug stalen rolmaatje, dat terugschoot in het omhulsel als je het losliet, tenzij je het op het juiste moment vastzette; hij hanteerde het ding als een expert. Toen de elektrische zaag aanging, kon je jezelf niet meer horen denken en vloog er een dikke wolk zaagsel op die papa aan het oog onttrok, maar toen het uiteindelijk neerdaalde, bleek hij nog in dezelfde houding te staan: over de werkbank gebogen, met zijn ondertanden knabbelend aan zijn bovenlip. Hij keek op, knipoogde en deed alsof hij onhandig omviel, wat Paul aan het giechelen maakte. Toen verloor hij daadwerkelijk zijn evenwicht.

In de daaropvolgende seconden lieten al Pauls zintuigen hem tijdelijk in de steek, behalve zijn zicht. Het was alsof iemand het geluid van de wereld had afgezet. Papa viel voorover, liet de zaag vallen en maaide wild om zich heen, op zoek naar iets waaraan hij zich kon vastklampen. Hij greep naast de werkbank, maar door die beweging kantelde de voorste glasplaat om, precies op het moment dat hij viel. De messcherpe rand sneed in zijn hals. Aanvankelijk kwam het bloed er langzaam en geleidelijk uit, als een ei dat uit zijn gebarsten schaal glijdt, maar toen begon het sneller en krachtiger te stromen, tot het met tussenpozen van een seconde uit zijn hals spoot. Het was alsof het bloed helemaal niet op zijn plaats wilde blijven, alsof het al jaren rond stroomde in papa’s lichaam, gevangen in zijn aderen, en nu zijn kans greep om de vrijheid tegemoet te stormen. Paul voelde zich als een schipbreukeling op zijn tafel, alsof het een eiland was en het gras een van haaien vergeven zee; hij keek verstijfd van ontzetting toe hoe Liams wilde, weidse bewegingen plaatsmaakten voor een reeks stuiptrekkingen. Het keurig opgerolde snoer bij de deur van het schuurtje begon op spaghetti in tomatensaus te lijken. Pas toen de rode rivier naar hem toe begon te stromen, sprong Paul overeind uit zijn kleermakerszit, liet hij zich van de tafel glijden en rende hij naar het huis. Hij zag zijn spiegelbeeld in de glazen schuifpui terwijl hij door de tuin stoof: spijkerbroek, T-shirt, gezicht. Zijn lippen vormden het woord ‘mama’, maar er kwam geen geluid. Het leek wel of hij degene was wiens keel was doorgesneden.

Liam werd opgebaard in zijn favoriete kostuum van Ben Sherman, het pak waarin hij was getrouwd. Over de kist werd een modvlag gedrapeerd. Dat verrekte liedje van Paul Weller werd gedraaid terwijl de gordijnen de kist opslokten, en zijn as werd uitgestrooid in de riviermond van de Theems, in de schaduw van de hangbrug die hij had helpen bouwen.

Twee weken na de begrafenis vond Paul zijn stem terug. Hij had nog steeds vrij van school, maar nu zijn beide oma’s weg waren wilde hij dolgraag weer gaan, al was het maar om zijn moeder niet te hoeven zien. Ze had de tv al dagen niet meer uitgezet – ’s nachts sliep ze op de bank met het ding nog aan – omdat ze de stilte niet kon verdragen, zei ze, omdat ze niet hoefde na te denken zolang de tv aanstond. Het toestel was te warm om aan te raken, maar Paul betastte keer op keer het gloeiend hete oppervlak, doodsbang dat het zou ontploffen. Zijn vader zou het nooit zo ver hebben laten komen. Hij haalde elke avond de stekker uit het stopcontact.

Ze was tijdens het reclameblok tussen GMTV en This Morning in de badkamer, toen hij haar hoorde gillen. Het was een hoge kreet van schrik en afschuw, totaal anders dan de stille tranen die ze al sinds het ongeluk onafgebroken vergoot. Zijn hamstrings droegen hem met twee treden tegelijk de trap op, en hij smeet zonder te kloppen de deur open. Mama zat op de wc. In haar handen had ze een propje wc-papier dat felrood was van het bloed. Ook Paul begon te gillen, harder en hoger nog dan zij, en smeekte zijn moeder niet dood te gaan. Ze hanneste met haar spijkerbroek en het wc-papier en schreeuwde hem toe dat hij weg moest gaan, maar hij kon haar been niet loslaten. Uiteindelijk gaf ze hem een klap, waarna hij naar zijn kamer rende. Hoe stijf hij zijn ogen ook dichtkneep, hij kon het rood niet verdringen.

Na een poosje kwam ze op het voeteneind van zijn bed zitten. Ze had zich omgekleed. ‘Het spijt me, schatje. Ik had niet zo moeten huilen, dat is niet eerlijk tegenover jou. Ik dacht dat ik misschien zwanger was. Maar als dat al zo was, dan is het nu afgelopen. Je weet toch hoe dat allemaal werkt, hè?’ Ja, dat wist hij; het zou gek zijn als hij het niet had geweten, want ze hadden van alles geleerd over menstruatie en zo voordat ze aan de seksuele voorlichting toekwamen. Maar de aanblik van het bloed, dat schokkende rood, had alles uit zijn gedachten verdrongen, behalve de herinnering aan zijn vader. ‘Alleen… als er een baby was gekomen… We wilden het allebei zo graag, en het zou een soort blijvende herinnering aan hem zijn geweest…’

Paul benijdde zijn nooit geboren broertje of zusje. Hij of zij zou papa nooit hebben gekend, en dat zou veel beter zijn dan het verdriet en het verschrikkelijke gemis dat hij voelde omdat hij hem wél had gekend. Zijn moeder trok hem bij zich op schoot; eerst bood hij weerstand, maar uiteindelijk liet hij het toe. Hij was nog steeds klein en licht, maar hij zette toch zijn tenen op de vloer om haar een beetje te ontlasten. Kon hij zichzelf maar weer in een baby veranderen. ‘Je hebt mij toch nog,’ zei hij, maar hij vroeg zich af wat hij ooit zou kunnen doen om ervoor te zorgen dat dat genoeg was.

De verdorde roos
titlepage.xhtml
Deverdorderoos_split_000.xhtml
Deverdorderoos_split_001.xhtml
Deverdorderoos_split_002.xhtml
Deverdorderoos_split_003.xhtml
Deverdorderoos_split_004.xhtml
Deverdorderoos_split_005.xhtml
Deverdorderoos_split_006.xhtml
Deverdorderoos_split_007.xhtml
Deverdorderoos_split_008.xhtml
Deverdorderoos_split_009.xhtml
Deverdorderoos_split_010.xhtml
Deverdorderoos_split_011.xhtml
Deverdorderoos_split_012.xhtml
Deverdorderoos_split_013.xhtml
Deverdorderoos_split_014.xhtml
Deverdorderoos_split_015.xhtml
Deverdorderoos_split_016.xhtml
Deverdorderoos_split_017.xhtml
Deverdorderoos_split_018.xhtml
Deverdorderoos_split_019.xhtml
Deverdorderoos_split_020.xhtml
Deverdorderoos_split_021.xhtml
Deverdorderoos_split_022.xhtml
Deverdorderoos_split_023.xhtml
Deverdorderoos_split_024.xhtml
Deverdorderoos_split_025.xhtml
Deverdorderoos_split_026.xhtml
Deverdorderoos_split_027.xhtml
Deverdorderoos_split_028.xhtml
Deverdorderoos_split_029.xhtml
Deverdorderoos_split_030.xhtml
Deverdorderoos_split_031.xhtml
Deverdorderoos_split_032.xhtml
Deverdorderoos_split_033.xhtml
Deverdorderoos_split_034.xhtml
Deverdorderoos_split_035.xhtml
Deverdorderoos_split_036.xhtml
Deverdorderoos_split_037.xhtml
Deverdorderoos_split_038.xhtml
Deverdorderoos_split_039.xhtml
Deverdorderoos_split_040.xhtml
Deverdorderoos_split_041.xhtml
Deverdorderoos_split_042.xhtml
Deverdorderoos_split_043.xhtml
Deverdorderoos_split_044.xhtml
Deverdorderoos_split_045.xhtml
Deverdorderoos_split_046.xhtml
Deverdorderoos_split_047.xhtml
Deverdorderoos_split_048.xhtml
Deverdorderoos_split_049.xhtml
Deverdorderoos_split_050.xhtml
Deverdorderoos_split_051.xhtml
Deverdorderoos_split_052.xhtml
Deverdorderoos_split_053.xhtml
Deverdorderoos_split_054.xhtml
Deverdorderoos_split_055.xhtml
Deverdorderoos_split_056.xhtml
Deverdorderoos_split_057.xhtml
Deverdorderoos_split_058.xhtml
Deverdorderoos_split_059.xhtml
Deverdorderoos_split_060.xhtml
Deverdorderoos_split_061.xhtml
Deverdorderoos_split_062.xhtml