7
April 1989
‘Niet te geloven dat ik me door jou heb laten overhalen om voor deze shit helemaal naar het West End te gaan,’ zei ze tegen Elvira. Ze bevonden zich in een kelder met een kleverige vloer, aan een steegje dat begon bij een zijstraatje aan de verkeerde kant van Oxford Street. De tent was een twijfelachtige kruising tussen een themacafé en een tot nachtclub verbouwd industrieel pand: de bars aan weerszijden van het podium waren afgetimmerd met ruw hout, maar de plafonds waren een en al buizen en leidingen. Ze waren daar alleen omdat Elvira bevriend was met Trina, het meisje dat bij de deur stond, en omdat zij hun gratis drankjes had beloofd als ze zelf de entree betaalden.
‘Ik weet het, sorry,’ zei Elvira. ‘We luisteren even naar een paar liedjes en dan knijpen we ertussenuit.’
Ze stonden al een halfuur te wachten tot de band zou beginnen. Ze waren met z’n drieën, twee jongens en een meisje, en ze waren druk instrumenten en apparatuur aan het opstapelen, aansluiten en soundchecken. Louisa telde twee gitaren en minstens vier synthesizers, al wist ze het niet zeker, omdat de bandleden ze telkens op een andere plek neerzetten, snoeren aan elkaar koppelden en pluggen aansloten, tot het podium één grote wirwar van kabels was. Op de basdrum stond het woord GLASSLAKE.
Ze bestudeerde het schamele publiek en zag wel iets in een man met een paardenstaart, een John Lennon-brilletje en een geborduurd giletje. Zodra er sprake was van oogcontact sloeg ze haar wimpers neer, telde tot twee en keek hem weer aan. Hij stond nog steeds naar haar te kijken. Ze glimlachte, telde weer tot twee en draaide zich om naar Elvira, wetend dat hij naar haar toe zou komen. Hoe gemakkelijk het haar ook afging, het was nog steeds spannend.
Na een snerpende feedbacktoon werd het donker in de club. Alleen de groene bordjes bij de nooduitgangen en de lampjes achter de glazen wand van de bar deden het nog. In het donker werd Louisa zich acuut bewust van de lichamen om zich heen: Elvira links van haar, lang en tastbaar; voor haar een mager meisje met achterovergekamd haar dat in haar neus kriebelde, en aan haar rechterkant en achter haar zachte, warme gestalten die zowel mannen als vrouwen konden zijn. Ze voelde iemands adem in haar nek, en ze kon hem ook horen; er viel een verwachtingsvolle stilte. Toen het licht weer aanging, kon ze nauwelijks geloven dat het dezelfde band was. De apparaten en muzikanten stonden in een verhullende duisternis. Op een met verdorde rode rozen en prikkeldraad omwikkelde microfoonstandaard scheen een spotlight, als een manestraal. Daarachter, met een basgitaar ter hoogte van zijn heupen, stond het vierde lid van de band, een jongen – een mán – die zo knap was dat Louisa er een tintelend, oncomfortabel gevoel van kreeg, alsof er een ondraaglijk mooi akkoord werd aangeslagen.
Een onzichtbaar orkest zette in, en met elke maat kwam er een nieuwe laag bij, tot de verwachtingsvolle spanning ondraaglijk werd. Toen hij eindelijk begon te zingen, deed zijn stem, die schakelde tussen opera en rock, haar denken aan een scherende en duikende roofvogel. Louisa stond als aan de grond genageld. De man met de paardenstaart kwam naar haar toe, en ze sloeg hem als een vlieg van zich af, letterlijk; haar ring raakte het glas van zijn bril. Ze reageerde niet eens op zijn zacht uitgesproken ‘kreng’, laat staan dat ze haar verontschuldigingen aanbood.
De zanger was echt uitzonderlijk knap met zijn Slavische gelaatstrekken, volle lippen en blozende, olijfkleurige huid. Na een poosje liet ze haar blik gaan over de planeten die om deze ster draaiden. Een oudere man met peper-en-zoutkleurig haar en een knap gezicht dat slechts werd ontsierd door zijn onderbeet, had aan beide kanten twee synthesizers en leek ze allemaal tegelijk te bespelen. De gitarist was een mager joch met oogpotlood en een hoge hoed, en het meisje zat met een headset op achter het drumstel. De beste plaats voor haar, dacht Louisa; met haar schonkige lijf en grove haar had ze het soort uiterlijk waar weinig aan te verbeteren viel.
‘Ik weet niet of die lui nu hun tijd vooruit zijn of juist enorm achterlopen,’ schreeuwde Elvira zo hard en zo dicht bij haar oor dat Louisa in haar hoofd iets voelde knappen.
‘Hoe bedoel je?’
‘Wat moet dit voorstellen? Het is geen rock, het is geen rave, het is een poging tot klassiek, het slaat echt helemaal nergens op.’
Elvira verwoordde niet de heersende mening; het gejuich toen ze alle vier het podium verlieten en het raadselachtige backstagegebied achter de zwarte gordijnen opzochten, was buitenproportioneel voor zo’n klein publiek. Livemuziek maakte weer plaats voor lp’s, en het midden van de zaal werd weer als dansvloer in gebruik genomen. Louisa zocht naar de zanger, zo ingespannen dat haar oogspieren schrijnden van haar pogingen om iets te zien in de rokerige schaduwen. Toen ze hem eindelijk had gevonden, werd een steek van opwinding snel gevolgd door diepe teleurstelling. Hij was met een meisje met lang, rood haar dat eruitzag alsof het over haar rug was uitgegoten. Was ze zijn vriendinnetje of een groupie? Ze stonden met hun voorhoofden tegen elkaar te praten. Hun gesprek leek niet oppervlakkig, en ze gedroegen zich ook niet als vreemden. Op weg naar buiten liep het stel rakelings langs haar heen. Louisa stond zo dichtbij dat ze de haartjes op zijn pols kon tellen, en ze kon zien dat de wimpers van het meisje aan de wortel, waar ze met het mascaraborsteltje niet bij kon, heel licht waren. De verpletterende teleurstelling die ze ervoer toen ze alleen maar kon toekijken terwijl ze door de gewelfde doorgang naar de trap verdwenen, was nieuw voor haar.
Louisa zag er geen been in om mannen van hun vriendinnetjes af te pakken, maar ze had er weinig ervaring mee.
‘Vraag eens na wanneer het volgende optreden is,’ zei ze tegen Elvira.
‘Hè? Ik vond één keer wel genoeg, hoor.’
‘Alsjeblieft?’
Terwijl Elvira met Trina en de drumster praatte, speelde Louisa met een flyer, die ze zo vaak mogelijk dubbelvouwde, waarna ze piepkleine gaatjes in het rood met zwarte papier scheurde, zodat het wel een sneeuwvlok leek toen ze hem weer openvouwde. Hoe heette die film ook alweer waarin een man overal waar hij ging bij wijze van visitekaartje origamidiertjes achterliet? Misschien zou zij wel het meisje van de papieren sneeuwvlokken worden. Geen slechte manier om te worden herinnerd. Er stroomde koele lucht de club binnen toen de deuren van de nooduitgang open werden gezet en de overige bandleden zware kisten in een wachtend busje begonnen te schuiven. Alles werd met duidelijk geoefende snelheid ingeladen, en de drie gaven zonder een woord te hoeven zeggen apparatuur aan elkaar door. De deuren sloegen dicht en de betovering werd verbroken. Het podium was nog slechts een versleten stuk zwart geschilderd hout, bedekt met stukjes isolatieplakband.
Op straat hoorde Louisa een fluittoon in haar oren. Net als wanneer ze een boek uitlas of de bioscoop verliet en het daglicht betrad, leek de echte wereld minder reëel dan de wereld die ze had achtergelaten.
‘Komende donderdag treden ze op in de 100 Club,’ zei Elvira. ‘We staan op de gastenlijst. Tenzij ik een beter aanbod krijg.’ Ze liepen Charing Cross Road in en werden opgeslokt door de mensenmassa die het Astoria verliet.