25

Paul had al sinds zijn jeugd geen Halloween meer gevierd. Op de basisschool had hij ervan genoten: happen naar appels, met zijn tanden muntjes uit bakken bloem vissen. Toen had hij nog een zwarte bodystocking van Woolworths, versierd met botten, die hij drie jaar achter elkaar had gedragen. Na de dood van zijn vader vervulde zelfs nepbloed hem echter met zoveel oprechte angst dat het feest voor hem voorgoed verpest was. Thuis in Grays Reach waren Paul en zijn moeder meestal met de gordijnen dicht en de tv uit binnengebleven, om zich te verstoppen voor de woeste kinderen die met dreigementen geld probeerden los te peuteren. Daniel en Carl Scatlock keken misschien een keer een horrorfilm op een obscure satellietzender, maar echt vieren deden ze het niet.

In Leamington was het echter moeilijker te vermijden. Bij de feestwinkel tegenover zijn bushalte hadden de gebruikelijke clownspakken en verenboa’s in de etalage plaatsgemaakt voor een macaber tableau van heksen met groene gezichten en dansende geraamtes. In het midden stond een paspop met een pruik en een lang, wit nachthemd; net als Carrie in de gelijknamige film zat ze onder het bloed. Het werd nooit donkerbruin, zoals echt bloed, maar bleef dag in dag uit vuurrood. Paul besefte heus wel dat het alleen maar een voedingskleurstof of textielverf was, maar toch werd hij er misselijk en rillerig van, en na een paar dagen moest hij driehonderd meter verder lopen naar de volgende bushalte aan de hoofdstraat, want inmiddels had hij tot twee keer toe de bus gemist omdat hij zijn ogen had dichtgeknepen om het niet te hoeven zien.

De jongelui van Kelstice Lodge gingen naar een Halloweenfeestje in Coventry, in een of ander studentenhuis vlak bij het huis waar ze zelf woonden. Paul had nog geen overtuigende smoes bedacht om niet mee te hoeven. Hij was inmiddels zo wanhopig dat hij overwoog hun de waarheid te vertellen: dat er niks aan was om een feestje voor de doden te vieren als je in je leven al eens echte lijken had gezien. Als hij zijn bloedfobie opbiechtte, zouden ze hem misschien niet meer onder druk zetten om mee te gaan naar het feestje, maar dan zou hij mogelijk ook over zijn vader moeten vertellen. Dan was de beer los en zouden ze allemaal steeds meer willen weten, en hij was bang dat hij niet meer zou kunnen ophouden als hij eenmaal zijn geheimen begon prijs te geven. Hij hielp zichzelf er nog een keer aan herinneren dat een van die mensen vrijwel zeker zijn telefoonnummer had doorgegeven aan Carl Scatlock. Hij snapte nog steeds niet hoe of waarom, maar hij was overtuigd van zijn gelijk. Tot hij dat mysterie had ontrafeld was hij niet van plan hen in vertrouwen te nemen, niet over zijn vader en al helemaal niet over Ken Hillyard.

Als hij een naam moest noemen, zou hij zijn geld op Dilan zetten. Dilan had geen motief – voor zover Paul kon beoordelen hadden ze het altijd goed met elkaar kunnen vinden – maar hij was de enige in Kelstice met een echt criminele achtergrond, en een poosje vroeg Paul zich af of hij de Scatlocks soms kende via een of ander landelijk netwerk van gewelddadige kruimeldieven. Hij vroeg zich ook af of het soms de politie was geweest; daar hadden ze immers bewezen dat ze konden manipuleren, want ze hadden hem met een list zover gekregen dat hij zou getuigen, en die Woburn was een harteloze klootzak die al op het eerste gezicht een hekel aan Paul had gehad. Het zou hem niet verbazen als Woburn hem voor de lol het leven zuur probeerde te maken. Het punt was dat hij nooit zou begrijpen waarom, zelfs als hij wist te achterhalen wie het was geweest.

Tegenwoordig hadden alleen zijn moeder, de politie, Ross en Demetra zijn telefoonnummer. Carl had niet teruggebeld, al voegde Paul daar altijd in gedachten aan toe: nog niet.

Op donderdagmiddag was hij vroeg thuis en bestelde hij curry bij het afhaaltentje aan de hoofdstraat; hij bleef met zijn rug naar de feestwinkel op zijn eten staan wachten. Toen het klaar was, liep hij via het steegje naar huis, terug naar de plek waar het vandaan was gekomen; de verlichting in de keuken van het curryrestaurant wierp een zachte gloed op zijn eigen voordeur. Hij wilde niet dat zijn hele slaapkamer naar curry zou gaan ruiken, dus at hij in het tl-licht van de keuken rechtstreeks uit het aluminium bakje, nadat hij tussen de weken oude plaatselijke kranten, waar eigenlijk voornamelijk reclame in stond, een plekje voor zichzelf had vrijgemaakt op de bank. Zoals gewoonlijk had hij het huis voor zichzelf. De rode fiets hing niet meer aan de haak aan de muur; de zilverkleurige trouwens wel. Door de bandensporen leek het net of hij tegen de muur op was gereden. Paul wou dat hij zijn eigen fiets had meegenomen. Als hij de ringwegen en provinciale wegen rondom de riviermonding in Essex aankon, dan mochten de kronkelweggetjes van Kelstice geen probleem zijn. Hij dacht terug aan de laatste keer dat hij op een fiets had gezeten – niet zijn eigen fiets – en dwong zichzelf aan iets anders te denken.

Een van de Polen was die dag duidelijk even thuis geweest, want er was een brief onder zijn deur door geschoven. Het smetteloze witte puntje ervan wees naar hem. Het maakte hem nerveus. Het was niet gebruikelijk dat hij hier post kreeg. Officieel woonde hij in Goring; zijn moeder had ervoor betaald om de post voor het hele gezin daarnaartoe te laten doorsturen. Alleen de politie had zijn eigenlijke adres. Natuurlijk wisten ook Demetra en Ross waar hij woonde, en Ingram mogelijk ook, en sinds kort Louisa, maar waarom zouden zij hem een brief schrijven, terwijl ze hem elke dag zagen?

Hij keek naar de gefrankeerde envelop: dik, roomwit kwaliteitspapier. Op de voorkant stond het logo van het CJS, een afkorting die hem bekend voorkwam maar die hij even niet kon plaatsen. Hij bleef een paar minuten met de brief in zijn handen staan, vurig hopend dat het goed nieuws zou zijn, maar het was duidelijk iets officieels, en dat beloofde niet veel goeds.

Het was een brief van het strafhof – het Criminal Justice System – waarin hij werd aangesproken met meneer Seaforth, wat hem aan zijn vader deed denken. Daarin werd bevestigd – alsof hij het al wist, alsof hij alleen nog op een bevestiging zat te wachten – dat hij als getuige voor het OM zou worden opgeroepen tijdens de rechtszaak tegen Daniel, en werd hem medegedeeld dat er weliswaar nog geen datum was vastgesteld, maar dat het proces waarschijnlijk in het nieuwe jaar zou beginnen. Verder stond er dat hij tegen die tijd opnieuw bericht zou krijgen, zodat hij twee weken kon vrijhouden om naar de rechtbank te komen. Het tweede velletje papier was een glanzende folder met de titel ‘Wat er van u als getuige wordt verwacht’. Paul las de brief twee keer door. Het was duidelijk een vergissing, een die zo snel mogelijk moest worden rechtgezet. Intuïtief deed hij de deur van zijn slaapkamer dicht en draaide hem op slot, alsof iemand hem achternazat. Hij was doodsbang, alsof Daniel of Carl de brief hoogstpersoonlijk was komen afgeven.

Hij wist wie hij moest bellen. Hij herinnerde zich vaag dat hij het visitekaartje als boekenlegger had gebruikt, zo zeker was hij ervan geweest dat hij het niet meer nodig zou hebben. Hij pakte een paar paperbacks en hield ze bij het omslag omhoog, met de rug naar boven, om te zien of er iets tussen de bladzijden zat. Niets. Bij elk nieuw boek dat leeg bleek te zijn raakte hij meer in paniek, en hij schudde ze heen en weer alsof zij het gedaan hadden. Na een poosje liet hij alle systematiek varen en pakte hij de boeken in willekeurige volgorde van de plank, zodat hij algauw niet meer wist welke hij wel en niet had gehad. Uit pure frustratie en angst smeet hij een boek van Terry Pratchett, aangeschaft in een kringloopwinkel, door de kamer, en er viel iets uit. Het bleef op het tapijt liggen: een klein, wit rechthoekje met het logo van de politie van Essex in de rechterbovenhoek.

‘Hallo?’ Het was een vrouwenstem, maar niet de stem waarop hij hoopte.

‘Mag ik Christine even, alstublieft?’

‘Inspecteur Shaw is met verlof,’ zei de vrouw. Hij dacht dat het het gedrongen vrouwtje met het korte haar was dat zijn gegevens had opgenomen toen hij naar het bureau werd gebracht. ‘Met wie spreek ik?’

‘Mijn naam is Paul Seaforth, ik bel in verband met de rechtszaak tegen Daniel Scatlock.’

‘Wie? O, wacht, ik weet het al. Ik zal je doorverbinden met iemand uit haar team.’

Hij wíst gewoon dat hij Woburn zou krijgen.

‘Meneer Seaforth.’ De stem van de hoofdagent droop van het sarcasme. ‘Hoe staat het leven op het platteland? Mag je al op de grote grasmaaier?’

‘Verkeerde seizoen,’ zei Paul werktuiglijk. Woburn moest lachen. ‘Luister, ik denk dat er iets mis is gegaan. Ik heb vanochtend een brief gekregen waarin staat dat ik naar de rechtbank moet komen als Daniel terecht moet staan. Maar ik heb al een verklaring afgelegd.’

‘Ja, en die was erg nuttig.’

‘Dus dan hoef ik toch niet naar de rechtbank?’

‘Hoe kom je daar nu weer bij?’

‘Dat hebt u zelf gezegd. U zei…’

‘Ik zei dat we tegen jou geen aanklacht zouden indienen, en dat hebben we ook niet gedaan. Dit is een moordzaak. Jij bent onze belangrijkste getuige. Het is jouw woord tegen het zijne. Jouw optreden in het getuigenbankje zal ervoor zorgen dat hij achter de tralies verdwijnt.’

Paul kon niet geloven hoe naïef hij was geweest. Hij zou Daniel terugzien, onder de slechtst mogelijke omstandigheden. Hij drukte de telefoon tegen zijn hals. Het duurde een paar tellen voordat hij weer iets kon zeggen. Ondertussen begon Woburn luidruchtig ergens op te kauwen, kauwgum of toffee, en Paul hoorde het geklik van toetsen onder zijn vingers.

‘Ik voel me een beetje belazerd.’

‘Ach, wees toch eens een kerel,’ zei Woburn.

‘Wanneer komt Christine terug?’ vroeg Paul.

‘Volgende week maandag, maar zij zal je precies hetzelfde vertellen als ik,’ zei Woburn. Hij hield op met typen en kauwen. ‘Luister, ik zal het telefoonnummer van Getuigenondersteuning voor je opduikelen. Daar kunnen ze je precies vertellen wat je kunt verwachten en hoe je met de advocaten en aanklagers moet omgaan. Het komt heus wel goed.’

Er klonk een klik toen de verbinding werd verbroken. Paul rende over de overloop naar de wc en gooide er 4,95 pond aan lamscurry uit.

De verdorde roos
titlepage.xhtml
Deverdorderoos_split_000.xhtml
Deverdorderoos_split_001.xhtml
Deverdorderoos_split_002.xhtml
Deverdorderoos_split_003.xhtml
Deverdorderoos_split_004.xhtml
Deverdorderoos_split_005.xhtml
Deverdorderoos_split_006.xhtml
Deverdorderoos_split_007.xhtml
Deverdorderoos_split_008.xhtml
Deverdorderoos_split_009.xhtml
Deverdorderoos_split_010.xhtml
Deverdorderoos_split_011.xhtml
Deverdorderoos_split_012.xhtml
Deverdorderoos_split_013.xhtml
Deverdorderoos_split_014.xhtml
Deverdorderoos_split_015.xhtml
Deverdorderoos_split_016.xhtml
Deverdorderoos_split_017.xhtml
Deverdorderoos_split_018.xhtml
Deverdorderoos_split_019.xhtml
Deverdorderoos_split_020.xhtml
Deverdorderoos_split_021.xhtml
Deverdorderoos_split_022.xhtml
Deverdorderoos_split_023.xhtml
Deverdorderoos_split_024.xhtml
Deverdorderoos_split_025.xhtml
Deverdorderoos_split_026.xhtml
Deverdorderoos_split_027.xhtml
Deverdorderoos_split_028.xhtml
Deverdorderoos_split_029.xhtml
Deverdorderoos_split_030.xhtml
Deverdorderoos_split_031.xhtml
Deverdorderoos_split_032.xhtml
Deverdorderoos_split_033.xhtml
Deverdorderoos_split_034.xhtml
Deverdorderoos_split_035.xhtml
Deverdorderoos_split_036.xhtml
Deverdorderoos_split_037.xhtml
Deverdorderoos_split_038.xhtml
Deverdorderoos_split_039.xhtml
Deverdorderoos_split_040.xhtml
Deverdorderoos_split_041.xhtml
Deverdorderoos_split_042.xhtml
Deverdorderoos_split_043.xhtml
Deverdorderoos_split_044.xhtml
Deverdorderoos_split_045.xhtml
Deverdorderoos_split_046.xhtml
Deverdorderoos_split_047.xhtml
Deverdorderoos_split_048.xhtml
Deverdorderoos_split_049.xhtml
Deverdorderoos_split_050.xhtml
Deverdorderoos_split_051.xhtml
Deverdorderoos_split_052.xhtml
Deverdorderoos_split_053.xhtml
Deverdorderoos_split_054.xhtml
Deverdorderoos_split_055.xhtml
Deverdorderoos_split_056.xhtml
Deverdorderoos_split_057.xhtml
Deverdorderoos_split_058.xhtml
Deverdorderoos_split_059.xhtml
Deverdorderoos_split_060.xhtml
Deverdorderoos_split_061.xhtml
Deverdorderoos_split_062.xhtml