8

Er waren onbeheersbare krachten aan het werk, die het menselijke voorstellingsvermogen te boven gingen. Het lot, chi, karma, de sterren, voorbestemming – het waren allemaal verschillende namen voor een en hetzelfde: de kracht die mensen bracht naar de plek waar ze hoorden te zijn. Een andere verklaring was er toch niet voor het feit dat hij nu, op de markt, opeens voor haar neus stond? Iets had hem naar haar toe gebracht. Hij zag eruit alsof hij elk moment het podium op kon gaan, ook al was het elf uur ’s ochtends op een doordeweekse dag. Hij droeg vele lagen donkere spijkerstof en leer, en de pijpen van zijn jeans waren in laarzen gestopt die tot halverwege zijn schenen kwamen. Ze had nooit geweten dat er zoveel verschillende schakeringen zwart bestonden.

‘Ben jij Elvira?’ vroeg hij. Elvira werkte beneden achter de zilverkraam, en vandaag droeg ze een jurk bestaande uit drie strategisch geplaatste ooglapjes, die met macramé bijeen werden gehouden. Mooi dat Louisa Adam niet bij haar in de buurt zou laten komen.

‘Nee, sorry, ze is er niet. Kan ik je misschien helpen?’

‘Ze heeft tegen mijn gitarist gezegd dat we deze hier mochten achterlaten.’ Hij had een handvol flyers bij zich van het soort dat zij de vorige avond had staan verscheuren, met het slecht gekopieerde logo van Glasslake erop, zwart op rood, en zijn vingers waren groezelig van de inkt. Zijn stem klonk vlak en neutraal, bourgeois, en niets eraan verried zijn zangtalent.

‘Je was gisteren geweldig,’ zei ze.

‘Sorry, ik wist niet dat we elkaar kenden.’ Hij trok zijn wenkbrauw op, en ze voelde – wat zullen we nou krijgen, verdomme? – een blos opkomen, die tussen haar borsten begon en omhoog kroop naar haar wangen.

‘Bij het optreden, bedoel ik. Ik heb je in de Borderline gezien.’

‘Echt waar? Ik wist het niet zeker, we leken weinig respons te krijgen.’

‘Nee, echt,’ zei Louisa. ‘Echt waar.’ De taal van de verleiding die ze normaal zo goed beheerste, ontschoot haar even.

‘Ik had verschrikkelijke plankenkoorts. Je moest eens weten hoe zenuwachtig ik altijd ben. Als ik me geen stuk in de kraag zuip, kom ik niet eens opdagen.’ Hij glimlachte; aan weerszijden van zijn mond verschenen twee halvemaanvormige kuiltjes. ‘Ik ga maar weer eens, anders blijft er niets van het mysterie over.’

Hij pakte een groen fiooltje en liet het tussen zijn vingers heen en weer rollen.

‘Dat is vetiverolie. Het reageert met iedere huid anders, dus de kunst is om de juiste geur aan de juiste persoon te koppelen.’

Hij haalde het stopje eraf en hield het flesje onder zijn neus. ‘Lekker,’ zei hij. ‘Maar vindt het mij ook lekker?’ Hij smeerde een beetje in zijn hals. Zoals iedereen die niet met essentiële oliën vertrouwd is, had hij er veel te veel van gebruikt, en er drupte wat op zijn kraag. Hij boog helemaal over Louisa’s kraam heen en bood haar zijn hals aan, als het gewillige slachtoffer van een vampier. Het doffe zilver van zijn oorring voelde warm aan op haar wang.

‘Het past perfect bij je,’ zei ze. ‘Neem maar mee.’

‘Bedankt, doe ik,’ zei hij. ‘Ik moest maar eens gaan.’

Ze wachtte op de onvermijdelijke vraag. Tot haar verbazing, en iets wat grensde aan ontzetting, bleef de uitnodiging voor een drankje of een avondje naar een nachtclub uit. Hij legde de stapel flyers op de toonbank en vertrok zonder te vragen of hij haar nog eens mocht zien. Ze liet haar kaken op elkaar klappen; ze was zo zeker geweest van haar zaak. De flyers spreidde ze uit op de voorste rand van de toonbank.

Toen ze na haar werk naar huis ging, stond hij buiten op haar te wachten. Hij had zijn walkman bij zich, maar luisterde er niet naar, want de koptelefoon met de marineblauwe schuimkussentjes hing om zijn nek. Haar genoegen omdat ze het toch goed had aangevoeld streed om voorrang met verontwaardiging omdat hij spelletjes met haar speelde.

‘Ik besefte opeens dat ik niet wist hoe je heette,’ zei hij. ‘Ik ben Adam Glasslake.’

‘Louisa Trevelyan.’

‘Louisa Trevelyan… Dat is een heel bevredigend geluid om te maken. Louisa Trevelyan, Louisa Trevelyan. Het is als een ongelooflijk kort gedicht, of een gebed. Heel mooi. Het past bij je. Heb je zin om een eindje te gaan wandelen?’

Dat leek er al meer op. Ze slenterden naar de tuinen van Kensington Palace, waar de ambassades op respectvolle afstand van het wandelpad stonden. Duvelstoejagers in uniform zaten op hun hurken naast Bentleys en Rolls-Royces om te controleren of er geen autobommen onder zaten. In dat deel van Londen werd er nog bijna wekelijks gevreesd voor bomaanslagen.

‘Waar heb je zo leren zingen?’ vroeg ze,

‘Ik heb in het kerkkoor gezeten,’ zei hij. ‘Mijn vader is dominee.’

‘Echt waar?’ vroeg Louisa. Leah en Nick, van huis uit respectievelijk joods en katholiek, gingen er voetstoots van uit dat hun dochters atheïst waren. Met als gevolg dat Louisa kerken verschrikkelijk sexy vond.

Ze liepen door Hyde Park, en toen het donker werd en de poorten werden gesloten, namen ze Kensington Gore, de straat die tussen de Royal Albert Hall en het Albert Memorial door liep, twee monumenten voor een onsterfelijke liefde. De kersenbloesem dwarrelde van de bomen; het was zo romantisch dat het bijna gênant werd. Louisa had het gevoel dat iedereen die sinds koningin Victoria bij de architectuur van Kensington betrokken was geweest de straten speciaal had ingericht voor een eerste zoen.

Maar Adam kuste haar niet; hij praatte. Hij vertelde haar dat de band vroeger Void Void heette, en dat zijn eerste significante bijdrage aan de muziekgeschiedenis eruit bestond dat hij die naam had veranderd, en daarmee de wereld had verlost van de slechtste bandnaam ooit. Dat hij het enige kind was van een ouder stel dat ten tijde van zijn geboorte al twintig jaar getrouwd was. ‘Ze beschouwden me als een wonderkind,’ zei hij. ‘Mijn moeder trouwens nog. Dat is deels het probleem: in haar ogen ben ik nog steeds een jaar of zeven. Als het aan haar lag, zou ze me nu nog elke avond instoppen. Ik moest het huis uit om aan haar te ontsnappen.’

‘En aan hem?’

‘Hij was blij dat ik eindelijk weg was. Hij heeft al een hekel aan me sinds ik de baard in de keel kreeg en bij het koor wegging. Hij snapt nog steeds niet waarom hij geen kloon van zichzelf heeft geproduceerd, een nieuwe theoloog, maar ik heb een hekel aan georganiseerde godsdienst. Sommige dingen die hij uit naam van God heeft gezegd zijn gewoon weerzinwekkend.’

‘Zoals?’

‘Kunnen we het ergens anders over hebben?’

‘O, oké…’ zei ze, al had ze eigenlijk niet zoveel zin om dit onderwerp te laten vallen en nam ze zich voor het gesprek zo snel mogelijk weer in die richting te sturen. ‘Wat heb je allemaal op je walkman staan?’

Onder zijn muzikale helden rekende hij voor de hand liggende bands als The Smiths en The Cure, maar ook Wagner, Britten en Tallis. Ze ontdekte dat hij geen rijbewijs had en dat hij op een dag in Duitsland wilde gaan wonen. Dat hij astrologie grote onzin vond, maar dat gold voor de meeste Schorpioenen. Dat hij zelf zijn haar knipte. Dat hij met de rest van de band in een huis in Shepherd’s Bush woonde, maar daar het liefst weg zou willen. Dat hij pas het gevoel had dat hij leefde als hij op het podium stond. (Dat zullen we nog weleens zien, dacht Louisa.) Dat hij tussen zijn vijfde en zestiende op zeven verschillende scholen had gezeten. Dat hij een IQ had van 172, maar geen diploma’s, want als hij iets had om op terug te vallen, zou hij feitelijk toegeven dat zijn muzikale carrière was mislukt voordat die goed en wel was begonnen. Daarom kon hij ook geen baantje nemen. En dat waren nog maar twee van de vele redenen dat hij zijn ouders al meer dan vier jaar niet meer had gezien.

‘Mis je hen?’

‘Haar wel, denk ik,’ zei hij. ‘Of misschien maak ik het mezelf alleen maar wijs, want als ik haar dan een keer spreek, zit ze me meteen op de huid, en dan weet ik niet hoe snel ik moet ophangen. Maar goed, hij heeft heel duidelijk gemaakt dat ik pas welkom ben als ik “weer normaal kan doen”, en als er iemand is die zij meer aanbidt dan mij, is hij het, dus…’

Louisa vroeg zich af wat er dan zo niet-normaal was aan wat hij deed, en hoopte dat ze daar snel achter zou komen.

‘Dat is wel lang, als je je moeder vier jaar niet ziet. Ik zie die van mij elke dag, ik woon nog thuis.’

‘Betekent dat dat ik niet met je mee naar huis mag lopen?’ vroeg hij. Dat was het enige andere onderwerp waar ze het over wilde hebben; ze had zin om een vreugdesprongetje te maken.

‘Nee hoor, ze doen niet zo moeilijk.’ Ze schoof de armbanden aan haar pols opzij, zodat ze op haar horloge kon kijken. Het was halftwaalf. ‘En als we nu gaan, merken ze niet eens dat je er bent.’

Ze kwamen niemand tegen. Na tien uur waren deze straten net zo verlaten als elk willekeurig hofje in een buitenwijk. Hoewel zij degene was die de weg kende, had ze het gevoel dat hij haar leidde. Toen ze de poort naar haar straatje opende, floot hij bewonderend.

‘Ik ben me er niet eens meer van bewust,’ zei ze.

De werkster was geweest en er lag een schoon wit laken op haar bed, als een leeg schildersdoek. Het licht bleef aan. Ze kleedden zich zonder remmingen en zonder te kussen uit. Het viel haar op dat hij een zilveren ring om zijn linkerduim droeg, een driedimensionale puzzel in vier delen. Hij zag dat ze ernaar keek.

‘Die doe ik alleen af als ik bij iemand in bed kruip,’ zei hij. Rinkelend viel hij op haar nachtkastje. De aanblik van zijn naakte duim was bijna nog intiemer dan die van de rest van zijn lichaam. Zomaar opeens was ze zenuwachtig.

‘Ik heb ze al eens eerder gezien, Elvira verkoopt ze. Het is een Turkse trouwring. Als je hem afdoet, valt hij uit elkaar, en er is een geheime manier om hem weer in elkaar te zetten. Zo kon een man zien of zijn vrouw hem in zijn afwezigheid had bedrogen, want dan had ze haar ring afgedaan.’ Ze kletste maar wat; hij lachte haar nog net niet uit, maar dat zou niet lang meer duren als ze zo doorging. ‘Plankenkoorts,’ gaf ze toe. Ze wrong in haar handen en wenste dat ze zelf ook een ring droeg waar ze aan kon draaien. Adam liep achteruit en ging op de rand van haar bed zitten.

‘Louisa, ik had geen idee,’ zei hij. ‘Jemig, sorry, ik dacht dat je dit wel vaker had gedaan.’

Haar gelach brak het ijs. ‘Ach, misschien een of twee keer,’ zei ze, en ze liep op hem af.

Het was alsof je olie op het vuur gooide. In de eerste tien seconden kregen ze het voor elkaar om de lakens van het bed te duwen, het bed zelf vijftig centimeter te verplaatsen en een waterkan om te stoten. De zon kwam al op tegen de tijd dat hij van haar af rolde en smeekte om genade en slaap. Ze schonk hem geen van beide.

‘Hoor eens, laatst… bij de Borderline. Toen was je met een meisje.’

Hij deed zijn ogen een stukje open. ‘Mmm.’

‘Wie is ze? Hoe heet ze?’

‘Doet er niet toe.’

‘Want ik wil wel even duidelijk maken… dat ik niet van plan ben iemands…’ Ze zocht naar een woord dat niet al te nuffig zou klinken. ‘Maîtresse’ was formeel en ouderwets, ‘liefje’ klonk als iets uit een klucht. ‘Ik ben er niet het type voor om “de andere vrouw” te zijn.’ Meteen wilde ze haar tong afbijten. Het was de bedoeling dat het ironisch zou klinken, maar het kwam vooral wanhopig over.

‘Ik hoef haar niet meer,’ zei Adam. Betekende dat dat hij de verkering zou uitmaken of dat hij sowieso niet van plan was geweest nog eens met dat andere meisje af te spreken? Hoe dan ook had ze gewonnen. Een rilling van triomf verdreef haar kortstondige twijfel over het soort man dat een andere vrouw zo koeltjes aan de kant kon zetten.

Terwijl Adam sliep, snoof ze de geur van de dikke, olieachtige huid tussen zijn schouderbladen op, waar hij het meest naar zichzelf rook. Als je de essentie van een mens kon distilleren en bottelen, als je iemands huid als bloemblaadjes kon kneuzen, dan zou ze dat met Adam Glasslake hebben gedaan. De vetivergeur was vervaagd, maar in zijn hals waren nog de sporen zichtbaar van de olie waarmee hij zichzelf eerder die dag had gezalfd. Het was een vage, donkergroene veeg. Eronder, op zijn sleutelbeen, had ze hem gebrandmerkt met een felrode kring, half kus, half beet. Ze voelde zich intens vrouwelijk en machtig, als een heks.

De verdorde roos
titlepage.xhtml
Deverdorderoos_split_000.xhtml
Deverdorderoos_split_001.xhtml
Deverdorderoos_split_002.xhtml
Deverdorderoos_split_003.xhtml
Deverdorderoos_split_004.xhtml
Deverdorderoos_split_005.xhtml
Deverdorderoos_split_006.xhtml
Deverdorderoos_split_007.xhtml
Deverdorderoos_split_008.xhtml
Deverdorderoos_split_009.xhtml
Deverdorderoos_split_010.xhtml
Deverdorderoos_split_011.xhtml
Deverdorderoos_split_012.xhtml
Deverdorderoos_split_013.xhtml
Deverdorderoos_split_014.xhtml
Deverdorderoos_split_015.xhtml
Deverdorderoos_split_016.xhtml
Deverdorderoos_split_017.xhtml
Deverdorderoos_split_018.xhtml
Deverdorderoos_split_019.xhtml
Deverdorderoos_split_020.xhtml
Deverdorderoos_split_021.xhtml
Deverdorderoos_split_022.xhtml
Deverdorderoos_split_023.xhtml
Deverdorderoos_split_024.xhtml
Deverdorderoos_split_025.xhtml
Deverdorderoos_split_026.xhtml
Deverdorderoos_split_027.xhtml
Deverdorderoos_split_028.xhtml
Deverdorderoos_split_029.xhtml
Deverdorderoos_split_030.xhtml
Deverdorderoos_split_031.xhtml
Deverdorderoos_split_032.xhtml
Deverdorderoos_split_033.xhtml
Deverdorderoos_split_034.xhtml
Deverdorderoos_split_035.xhtml
Deverdorderoos_split_036.xhtml
Deverdorderoos_split_037.xhtml
Deverdorderoos_split_038.xhtml
Deverdorderoos_split_039.xhtml
Deverdorderoos_split_040.xhtml
Deverdorderoos_split_041.xhtml
Deverdorderoos_split_042.xhtml
Deverdorderoos_split_043.xhtml
Deverdorderoos_split_044.xhtml
Deverdorderoos_split_045.xhtml
Deverdorderoos_split_046.xhtml
Deverdorderoos_split_047.xhtml
Deverdorderoos_split_048.xhtml
Deverdorderoos_split_049.xhtml
Deverdorderoos_split_050.xhtml
Deverdorderoos_split_051.xhtml
Deverdorderoos_split_052.xhtml
Deverdorderoos_split_053.xhtml
Deverdorderoos_split_054.xhtml
Deverdorderoos_split_055.xhtml
Deverdorderoos_split_056.xhtml
Deverdorderoos_split_057.xhtml
Deverdorderoos_split_058.xhtml
Deverdorderoos_split_059.xhtml
Deverdorderoos_split_060.xhtml
Deverdorderoos_split_061.xhtml
Deverdorderoos_split_062.xhtml