Zevende en laatste sessie
waarin een rouwmaal wordt aangericht,
opnieuw sprake is van zusterschap,
de laarsjes worden uitgeschopt en
de rechters niet meer nodig zijn
— Wel een half uur ben ik met de hoorn in mijn hand blijven zitten.
Het tuut-tuut-tuut hield niet meer op. Toen heb ik het opgegeven.
Toen heb ik het damasten tafelkleed uit de kast gepakt, gestreken
en op tafel gelegd. Toen heb ik mijn allermooiste bestek
opgepoetst, met de parelmoeren heften. Toen heb ik twee borden en
twee champagnefluitjes neergezet. Toen heb ik mijn schort
voorgedaan. Toen heb ik een blik Pink Salmon opengetrokken, oesters
had ik niet in huis. Toen heb ik dat opgewarmd en op de borden
geschept. Toen heb ik de kandelaar gevuld met de laatste twee
kaarsen uit het pak Stella. Toen heb ik ze aangestoken. Toen heb ik
de Veuve Clicquot uit de ijskast gehaald. Toen heb ik hem ontkurkt
met de badhanddoek als knaldemper. Toen heb ik de koffergrammofoon
opgewonden en For you alone opgezet. Toen wou
ik de kreeftenquadrille uitvoeren. Dat gaat niet in je eentje. Toen
ben ik aan tafel gaan zitten. Toen heb ik de broodjesdans
uitgevoerd. Toen heb ik 'Tast toe!' tegen de lege stoel geroepen en
toegetast. Toen heb ik de hele fles leeggedronken. Het smaakte
niet. Toen ben ik alle trappen van het huis op- en afgedenderd,
eenenvijftig treden in totaal plus het muizentrapje. Toen zijn de
buren aan de bel gaan hangen. Toen heb ik amok gemaakt. Toen zijn
ze afgedropen. Toen ben ik zonder jas of das het huis uitgestoven
en in mijn auto gesprongen. Pas tegen tweeën kwam ik bij Teddy aan.
Niemand stond mij op te wachten bij de lift. De deur was open zodat
ik zo naar binnen kon. In haar witte jasschort zat ze op de
chaise-longue en huilde niet. Zwijgend ben ik naast haar
neergeploft en heb een arm om haar schouder geslagen. Met kracht
heeft ze die arm van zich afgeduwd. Toen heeft ze de woorden
uitgesproken: 'Nu ben ik alleen achtergebleven.' Dat was waar. Ik
begon te huilen. Toen heeft ze een arm om me heen geslagen. Ik
begon nog harder te huilen. Toen heeft ze nog een arm om me heen
geslagen. Ik begon nog veel harder te huilen. Toen had ze geen arm
meer over. Na een tijdje heb ik beide armen weer aan haar
teruggegeven en in haar schoot gelegd. Toen waren wij Sisters of
Darkness, minutenlang. Ten slotte heeft ze zonder me aan te kijken
gezegd: 'Als je hem nog wilt zien, daar is de slaapkamerdeur. Maar
sla een das om en doe de deur dicht alsjeblieft, anders glipt de
warmte de kamer in en daar kunnen doden niet tegen.' Ik had geen
das. Onmiddellijk heeft ze de zijne uit de bezemkast gegrist en van
een afstandje om mijn nek geworpen. Daarop heeft ze zich afgewend.
Op mijn tenen ben ik de slaapkamer ingeslopen. Of ik een vrieskamer
binnenkwam, zó koud, maar dat kan aan de koelaggregator gelegen
hebben. Voetje voor voetje ben ik het bed genaderd. Had een pyjama
met lichtblauwe streepjes aan. Lag met open mond te slapen, tanden
haast onzichtbaar. Toen heb ik een lange kus op het koude gele
voorhoofd gedrukt. Reageerde niet. Toen op de koude gele vingers.
Reageerde niet. Toen op het haar. Het veerde op. 'O, Douglas,'
fluisterde ik, 'o, Douglas, een sprookjesprins zou je hele dooie
lichaam laten opveren en mij lukt alleen het haar', en ik vroeg hem
om vergeving. Reageerde niet. Op dat moment, ik durf het haast niet
te zeggen maar het is echt waar, werd ik bevangen door een tomeloos
verdriet. Hoe vaak had ik anderen niet horen stamelen dat ze
bevangen werden door een tomeloos verdriet en hoe vaak had ik bij
zulke gelegenheden niet smalend mijn schouders opgehaald en
gedacht: zulke dingen zeg je niet, zelfs niet in een gedicht,
verdriet is geen paard. En nu werd ik het zelf, bevangen door een
tomeloos verdriet. Het ging met me op hol, met mij die altijd zo'n
geweldige amazone was geweest. Eindelijk begon het tot me door te
dringen dat rijkunst en laarzen niet baten, dat ik gewoon Dora
Diamant had moeten heten of Marika Rölck. Meteen heb ik mijn
laarsjes uitgeschopt. Ze hadden van geen kant gefunctioneerd. Lag
het echec niet opgebaard in deze kamer? Met de veters aan elkaar
gebonden heb ik ze voor de koelaggregator neergezet. Zoals een kind
zijn schoen zet voor de open haard maar dan zonder klontje of
wortel voor het paard, want Sinterklaas was al voorbij. Vervolgens
heb ik de bruine deken teruggeslagen en ben bij hem in bed
gekropen, één minuutje maar. Toen lagen wij samen in een bed. Dat
minuutje duurde dertig jaar. Toen heb ik hem weer toegedekt. Op de
toppen van mijn kousevoeten en met opgestroopte rok ben ik langzaam
achteruitgelopen.
Waarom zo ingewikkeld?
Om hem zo lang mogelijk zicht te geven op mijn tatoeage.
Maar hij had zijn ogen toch dicht?
Doden kijken niet met hun ogen. Ik hoop dat u zich die anekdote nog herinnert van de Hongaarse boer: "t Is niet veel maar de vogels hebben het gezien,' iets dergelijks wou ik later aan de mensen kunnen vertellen. Daarna ben ik de huiskamer weer ingegaan. Teddy heeft theegezet. Of ik er een gembertaartje bij wou, er stonden er twee in de keuken en zijzelf had geen trek. Dat was genereus, ik besefte maar al te goed voor wie dat taartje bestemd was geweest. Zo zat ik even later in Douglas' stoel, met Douglas' das om Douglas' toetje op te eten. 'Smaakt het?' vroeg Teddy. 'En of!' zei ik en mijn maag bloosde tot in de endeldarm. Toen heeft ze zich op de chaise longue uitgestrekt en zonder haperen het hele verhaal gedaan.
Ze hadden net gegeten, biefstuk met gebakken aardappels. Dat aten ze om de dag. Romantisch tafelen was er niet bij. Nog geen reepje vis, nog geen vogeltje kreeg ze er bij Douglas in. Ze hadden dus net gegeten. En vlak voordat ze zouden overgaan op het dessert, de gembertaartjes, vloog Douglas als getroffen overeind, greep naar zijn hoofd, maakte een soort salto in de lucht, schreeuwde uit: 'Wat gebeurt er nou!', en stortte neer: dood. Eerst dacht ze nog dat het een grapje was. 'Douglas,' zei ze, 'had een heel ander gevoel voor humor dan jij of ik\ jij of ik, zo zei ze het echt. Maar toen hij roerloos op de vloer bleef liggen, heeft ze de ggd gebeld. Die konden niet meer doen dan de dood constateren. Ze hebben hem een schone pyjama aangetrokken en op bed gelegd. Toen is er een koelaggregator gebracht en zijn ze weer weggegaan. Toen was Teddy alleen. Daarna ging de telefoon, dat was ik. Een paar uur later stond ik voor haar neus. Toen was ze niet minder alleen, maar dat zei ze niet. Toen was Teddy uitverteld en hield ik van haar. Maar ik begon koude voeten te krijgen en zei: 'Ik stap maar weer eens op.' Teddy ging staan om mij de hand te schudden. 'Je lijkt wel gekrompen,' zei ze, zag niet dat ik zonder laarsjes was. Op kousevoeten en met Douglas' blauwe das om mijn hals ben ik de deur weer uitgegaan. In de lift heb ik de das om mijn hoofd gewonden. Toen heb ik in de liftspiegel gekeken: een toverkol.
De hele verdere nacht ben ik aan het zwerven geweest, 's Morgens kwam ik thuis met ontvelde voeten. Er lag een berichtje in de bus dat er een aangetekende brief gekomen was. Ik ben in mijn pantoffels geschoten en naar het postkantoor gefietst. Bleek dat het een brief van Rokriem was. Bleek dat hij verzonden was op de dag van Douglas' dood. In een telefooncabine heb ik hem opengemaakt. Ik ken hem al vanbuiten:
Maus, ik heb nog wat te melden. Auf dem Wagen liegt ein Kalbeken,
liegtgebunden miteinem Strick. Hoch im Himmelfliegt ein Vogel,
fliegt und dreht sich hin und her. En de wind maar lachen. Schreit
das Kalbchen, sagt der Bauer: wer hat dirgesagt, du solist ein Kalb
sein. Warst besser ein Vogel geworden, eine Schwalbe vielleicht.
Arme Kalbchen darf man binden und man schleppt und schlachtet sie.
Wer Flügelhat, fliegt in die Höhe und ist niemandes Knecht.
Maus, wie heeft jou gezegd dat je een kalf moest zijn ? Ik niet! Eerst heb je mij losgezongen van mijn betekenis, nu is het de beurt aan jezelf. Jij die zoveel liedjes kende en het mooiste niet. Leer het uit je hoofd (muziek aan rugzijde) en zing het op de fiets. Maar dan wel in het Jiddisch anders klinkt het niet:
ligt gebundn mit a schtrik,
hojch in himlflit a foigl,
flit un drejt sich hin un ts'rik.
lacht un lacht un lacht,
lacht er op a tog, agantsn,
un a halbe nacht.
donaj, donaj, donaj-doj...
wer-ssche hejst dich sajn a kalb ?
Wolstgekent doch sajn afoigl,
wolst gekent doch sajn a schwalb.
un men schleptsej un men schecht.
Wer's hotfligl,flit aroif tsu,
is bejkejnem nischtkejn knecht.
Lacht der wind in korn...
Carduelis Carduelis
Toen schijn ik zingend uit het postkantoor te zijn gekomen. Toen
schijnen de mensen elkaar te hebben aangestoten: 'Sta stil, hou je
vast, Rachel Stottermaus komt eraan. In haar rokje!' Maar toen was
ik al verdwenen. Op mijn fiets. Degeen die u voor u heeft is iemand
anders.
Amsterdam-Cizely, lente 1990-kerstmis 1993