PLOOI DERTIEN

waarin de allermonsterlijkste Mercedes van de wereldgeschiedenis 

zich op komt dringen en het meisje met het houten been bewaarheid wordt



Het is hartje zomer en de oorlog loopt bijna op zijn eind. Een glimmende zwarte Mercedes met een tamelijk hoge rug glijdt door een idyllisch Duits landschap om drie mensen naar een theevisite te brengen. Vlak voor een oud landhuis houden ze halt. De geüniformeerde chauffeur stapt uit en opent het portier. Een knappe jonge vrouw steekt eerst haar in pumps gestoken zijden benen naar buiten en vervolgens haar goudblonde hoofd. Daarna helpt ze haar zoon Martin en haar dochter Eike met uitstappen. Eike is een jaar of dertien. In haar hagelwitte jurkje en met een krans van madeliefjes op het haar ziet ze eruit als een engeltje dat zo uit de hemel is komen vallen. Ze laten de chauffeur zolang voor het hek wachten en betreden de welige tuin vol bloemen.

Himmler zelf is niet aanwezig, naar zijn werk. Daarom worden ze ontvangen door zijn maitresse, Frau Pothast. Ze heeft er echt iets van willen maken, deze mevrouw Pothast. De hele tuintafel gaat schuil onder kleurrijke taartjes en zelfgebakken koeken en in plaats van kopjes thee schenkt ze warme bekers chocolademelk. Ook al is het dan geen winter, door die chocola ontstaat er iets van de warme winterse sfeer die geen zomerzon je verschaffen kan (een kerstboom in een bloeiende tuin heeft soms hetzelfde effect), echte Gemütlichkeit vol speelse onderonsjes, vertrouwelijke knipogen en gestolen kusjes. Maar ineens springt Frau Pothast driftig op. Nu was ze toch bijna vergeten dat ze nog iets heel bijzonders in petto had! Een unieke collectie die door Himmler op zolder wordt bewaard. Wij laten dat alleen zien aan onze allerbeste vrienden. Zoiets kom je zelfs op de kermis niet tegen. Zoiets zullen jullie misschien je hele leven niet meer zien. Kom maar achter me aan, bofferds.

Gretig stommelt het vrolijke gezelschap achter haar Dirndlrokken de zoldertrap op. Met een hoogrode blos gooit ze een piepende deur open. In het stoffige halfduister daarachter doemt een verzameling voorwerpen op waarvan je op het eerste gezicht niet zou kunnen zeggen wat het zijn. Maar Frau Pothast zal een handje helpen en gebruikt daarbij een van haar door Himmler afgezoende armen als aanwijsstok. Dit hier, moeten jullie weten, is een tafel. Je ziet het er niet direct aan af, maar dat komt door het materiaal. Zo'n tafel, daar kikker ik zelf nou echt van op. Op neutraal-wetenschappelijke toon legt ze uit hoe moeilijk het vandaag de dag is om nog een gaaf en deugdelijk stuk meubel te bemachtigen. Alles wat je ziet is fabrieksspul. Het echte volksambacht krijgt geen kans meer. Als je je dat realiseert, dan raak je diep onder de indruk van het genie dat deze meubelen in elkaar heeft gezet. En let wel: niet met hout maar met zuiver menselijke onderdelen. Kijk maar naar de poten, puur botten en beenderen. Geen boom heeft ervoor moeten sneuvelen. Daarop trekt ze een zware stoel naar voren en streelt opgetogen de zetel die gemaakt is van een vrouwelijke pelvis. Die, zegt ze, staat zo vast als een huis en lekker dat hij zit! Probeer maar gerust, Frau Bormann. Frau Bormann begint iets te mompelen over menselijke waardigheid. Words! Words!, meent Frau Pothast.

Met een gezicht nog witter dan haar jurk staat Eike aan de grond genageld. Alleen haar neergeslagen ogen vliegen razendsnel heen en weer. Van de stoelpoten: uitgedroogde, gelakte mannenbenen met de grote voeten er nog aan, naar de goudbruine benen onder haar eigen rokje. Daarnet huppelde je nog op je lakschoenen door de tuin en nu blijkt opeens dat je benen een mogelijkheid in zich meedragen zó afgrijselijk dat je misschien maar beter dood kunt zijn. Voortaan zul je op deze benen alleen nog maar wat in het rond kunnen struikelen en iedereen zal maken dat hij wegkomt bij het horen van je haperende tred.

Martin gelooft dat hij zich niet zo lekker voelt. Bovendien, het is hier op zolder zo stikdonker dat je toch niks ziet. Dus ga ik liever naar beneden. Zo'n jonge vent en dan zon belabberd gezichtsvermogen, dat lijkt me sterk, zegt Frau Pothast. Ik ben bang dat je vrouwenogen in je hoofd draagt. Ben jij nou een zoon van je vader? Wacht even, het mooiste moet nog komen. Het orgelpunt. En straks kunnen jullie zeggen: ik ben erbij geweest.

Met de sierlijke flair van een beroepsgoochelaar tovert ze van achter een zwart gordijn een stalen helm te voorschijn en daaruit trekt ze bij wijze van konijn een lijvig boek omhoog met de titel Mein Kampf. Het beste boek verdient het beste jasje. Of Martin wel gezien heeft hoe mooi het is ingebonden. Alweer een staaltje ambachtelijk vakmanschap. En dan de kwaliteit van het leer. Wat is dit, Martin? Martin aarzelt. De duurste leersoort die hij kent is boxkalf. Nee, nog veel duurder, Martin, nog veel exclusiever: 100% menselijke Rückenhaut! Afkomstig van de gedetineerden in de kampen. Die met hun zebrapakjes aan.

Bij het woord Rückenhaut rent de moeder op haar kinderen af en duwt ze haastig het trapgat in. Hals over kop stort het trio zich naar beneden, achternagezeten door de verongelijkte woorden van Frau Pothast. Wat heeft zij in godsnaam misdaan. Op de loop gaan is zowat het lafste wat er is. Jullie hebben zeker nooit naar je eigen tassen of schoenen gekeken. Die zijn ook van leer gemaakt en waar komt dat dan vandaan.

De chauffeur die van alle opwinding niets begrijpt, houdt zwijgend het portier open en even later glijdt de zwarte Mercedes door de bloeiende velden weer op huis aan. Daar wacht Papa Bormann bij een knappend haardvuur, dat niet voor de warmte maar omwille van de gezelligheid werd aangestoken. O, hij houdt zo van zijn kinderen en zijn vrouw, hij adoreert ze. Als hun maar nooit iets overkomen zal.



Bijna dertig jaar later worden de beide benen van Martin Bormann bij een verkeersongeluk verwoest. Gelukkig heette hij niet Mariene Dietrich, maar toch.



Bijna veertig jaar later is Bormann totaal vergrijsd. Voor het eerst van zijn leven durft hij in het openbaar te zeggen dat hij van zijn vader gehouden heeft. De reactie luidt! 'Ofwel u heeft geen gevoel. Ofwel u kunt er niet bijkomen.' 'Is liefde dan geen gevoel?' brengt hij daar tegenin, maar men heeft zich al van hem afgewend.