PLOOI TWAALF

waarin een eend onbedoeld richting afgrond rijdt



Met het motoriseren van de paardenkracht en het ombouwen van stallen tot garages ging niet alleen het beest verloren maar ook zijn naam. In het begin werden de auto's nog wel van namen voorzien - denk slechts aan Heer Bommels Oude Schicht, een naam bij het horen waarvan elke rechtgeaarde bliksem zich daverend op de vele hoekige knieën zou slaan - maar al gauw kwam daar de klad in omdat er op het roepen van die naam nooit teruggehinnikt werd. De ambassadeurs der Vooruitgang, die zich aanvankelijk vol trots op de borst hadden geklopt omdat zij de eersten waren die in een auto rondtoerden, zaten ten slotte met de handen in het haar toen ze, gewend als ze waren aan ouderwets-degelijke paardengezelligheid, tot de akelige ondervinding kwamen dat ze mét de zegeningen van het moderne leven de kou in huis hadden gehaald. Dus bedachten ze er iets op. Ze gaven hun voertuig het rétro-aanzien van een rijtuig, capitonneerden de binnenkant en propten het om het doffe gemis aan dierlijke warmte enigszins te compenseren vol met onverwoestbare paardendekens, die je nog steeds aantreft op de kunststof autobanken van de romantische medemens.

Van die romantische medemensen was Douglas Distelvink er een. Later, zo gaat dat nu eenmaal, zijn er weliswaar figuren opgestaan - onder andere zijn eigen vrouw, die op de dag na Rachels verdwijning in een witte jasschort en met een geslepen glaasje gifgroene Hollandse likeur in haar hand ijsberend voor zich uit liep te prevelen: 'Hij romantisch? Een vent die alleen maar biefstuk en gebakken aardappels wou vreten? Nog geen reepje vis, nog geen vogeltje kreeg ik er bij hem in. Hij romantisch? Dan ben ik het ook! — die dat om verschillende redenen krachtig hebben ontkend, maar wat moet ik daarmee. Het gaat om het effect dat hij op Rachel had en dat was enorm. Ze had nog nooit een pakje kaarsen van iemand cadeau gekregen, Rokriem bracht het mee. Bovendien coq au vin, daar was hij dol op. Nu vraag ik je. En dan de Eend. Kan iemand behalve de Bugatti uit de jaren dertig, die zwarte met de twee kanariegele vleugels opzij, één auto opnoemen die meer tot de romantische verbeelding spreekt dan de Eend? Ja? Dan scheiden zich hier de geesten in wegen en weggetjes. Maar dat is geen ramp, dat doen geesten al gauw. Als het hart maar niet afhaakt. Vooral niet bij de volgende passage. Ze was nog maar een meisje ziet u, van dertien jaar.



Het was vrijdag, een dag voor de kerstvakantie en nog donker want kwart over acht 's morgens. De nacht ervoor had het urenlang gesneeuwd en daarom was iedereen door het dolle heen, wat resulteerde in allerlei flauwiteiten met sneeuwballen en veel getrek en gepluk aan mutsen waar Rachel geen zin in had. Terwijl ze met haar tas onder haar ijskoude kin geklemd nors op het bordes stond te wachten tot de schooldeur openging, kwam tussen de schriele witte boompjes van de Horatiuslaan een donkergrijze 2CV op de manier van een rijtuig aangehobbeld uit Amsterdam. Met Hem erin en een slip van een rood- wit-zwart geblokte plaid die kletsnat door de sneeuw sleepte eruit!

Op dat moment moet haar tas haar ontsnapt zijn. Brood, agenda, boeken en schrijfbenodigdheden moeten zich in een medeplichtige opwelling om hem tegemoet te snellen spontaan van de trappen hebben gestort.

Consternatie. Iemand moet alles weer bij elkaar hebben gegraaid en weer in de tas hebben teruggedouwd (behalve de leuke kraaipuntenslijper dan, want die was ze later kwijt). Ze moet naar binnen zijn gegaan, de pestilente geur van natte jassen hebben opgesnoven, de laatste lessen hebben bijgewoond, naar de aula zijn gesjokt, de uitgebrulde speech van de rector hebben aangehoord, de cantus hebben meegezongen, een stuk banketstaaf hebben bemachtigd, dat in de fietsenstalling soldaat hebben gemaakt, naar huis zijn geracet, dwars door de voordeur zijn gerend, haar tas in een hoek hebben gekwakt, haar rapport hebben getoond, twee gulden vijftig hebben geïncasseerd voor de mooie cijfers en voor de slechte twee naar beneden getrokken mondhoeken plus een uitzichtloze toekomstvoorspelling, de hele verdere middag rusteloos voor de lange spiegel in de badkamer hebben doorgebracht, kalfstong in madeirasaus, bloemkool en aardappelpuree naar binnen hebben gewerkt, levertraan hebben geslikt, zijn opgestaan zonder het servet in de ring te hebben teruggeschoven, voor sloddervos zijn uitgemaakt en gemaand zijn het alsnog te doen, en toen eindelijk de zoldertrap zijn opgestormd met een jubelkreet. Sursum corda! Rokken omhoog!



En nu, terwijl ze op haar eigen kamer zit met haar dagboek op schoot, haar koude knieën gedrukt tegen de suizende Drugasar en de blik gericht op de doodstille witte tuinen beneden in het donker, weet ze zich van al die heisa niets meer te herinneren en is zelfs de jubelkreet op haar lippen al bevroren. Ze weet slechts één ding en dat tot haar eigen ontsteltenis: de punt van de plaid die vanmorgen uit zijn achterdeurtje hing was voor niemand anders bestemd dan voor haar. Niet de omstandigheden hebben meegewerkt, hijzelf heeft meegewerkt. Maar nu moeten eerst de gordijnen dicht, want wat nu wordt opgeschreven moet onzichtbaar blijven, zelfs voor de wolken in de lucht: 'Ik houd zo van hem, het is bijna niet te zeggen hoeveel. Alleen, hij is veel en veel mooier dan ik en eigenlijk moet de vrouw het mooiste zijn. Karin heeft de vorige week gezegd: Ik zag je over de reling van de schooltrap hangen toen hij langskwam. Je leek net een verliefde matroos. Het gekke is, ik voel het precies andersom. Dat hij de matroos was en ik het meisje. Maar nu bén ik dat meisje misschien, want hij heeft me een teken gegeven. Speciaal voor mij heeft hij de plaid uit zijn auto laten hangen. Als hij me nu laat wachten is dat niet rechtvaardig. Maar hij laat me niet wachten. Hij komt om te zeggen dat wij trouwen. In de lente omdat dan het dak van de Eend open kan, want we gaan natuurlijk niet in een gewone trouwkoets. Hij komt en dan komt hij eerst hier op zolder. Dan legt hij me neer en rolt me tot mijn kruin in de plaid. Als hij naar buiten komt met die rol over zijn schouders weet niemand dat ik het ben. Ook Moeder niet. We trouwen in het diepste geheim. Hij in het zwart, ik in het wit. De huwelijksnacht is in het Gaasterbos. Ik ben niet bang in het donker en heb het niet koud onder de dennenbomen, omdat hij boven op me ligt en omdat ik zelf op de plaid lig. We kijken elkaar in de ogen en ik zeg niet wat hij fluistert als hij me tegen zich aan klemt. Daarna ben ik zijn vrouw. En als hij niet komt maar bij voorbeeld pas over een jaar, dan wacht ik. Ik wacht net zolang tot hij wel komt. Of ik ga alvast de straat op om hem te ontmoeten. Niemand begrijpt wat zijn autonummer betekent, alleen ik. In de kerstvakantie zal ik het in alle treden van de zoldertrap kerven. Negen keer: zx-24-03. Maar verder weet ik niet hoe ik de vakantie door moet komen. Ik weet het echt niet. Het is zo vreselijk om hem twee weken niet te zien. En dat ik aan niemand kan vertellen dat ik een nieuw bruidsboeket heb uitgevonden: dennentakken met madeliefjes erdoorheen!'

e meeste getrouwde vrouwen die zich met niet heel veel anders afbeulen dan wat zijzelf het 'bijhouden' van hun huis noemen weten het doorgaans zo te plooien dat hun man ineens zijn staartje mist. En als die man dood is, wat dan? Geen nood, dan coupeer je je dochter. Hebben dochters dan een staartje? Sommige dochters wel. En ter wille van de gezonde vrouwelijkheid en om de kans op kleinkinderen reëel te maken dient hoe dan ook voorkomen te worden dat dat staartje wortel schiet. Rachels moeder laat derhalve geen gelegenheid onbenut om haar dochter in te peperen dat eigenlijk alles wat jij in je onbesuisde dartelheid onderneemt 'niet zo bie' is. De boeketten die je na afloop van de bloemenmarkt op het Janskerkhof bij elkaar schooit: niet zo bie. Het pissebeddenhuisje dat je in de tuin hebt gebouwd: niet zo bie. De hijsmachine die je van oude wekkeronderdelen in elkaar hebt gezet: niet zo bie. De tamme kraai die je in het Wilhelminapark hebt gevonden: niet zo bie. Je nachtpon die je op geniale wijze in een Brigitte Bardot-jurk hebt veranderd: niet zo bie. Je haar dat je met opzet door de war draagt: niet zo bie.

Vandaag zal dat kinderachtige dagboek eraan moeten geloven.



Zodra ze Rachels kamer binnenkomt loopt ze zoals gebruikelijk eerst op het bed af. In haar argeloosheid heeft Rachel verzuimd een betere plek te bedenken dan onder het matras. Alsof het iets buitengewoon smerigs is wordt het daar aan zijn rode bladwijzerlintje onder vandaan gevist. En nu is het Moeder die met het dagboek op schoot zit. Maar vanwege de omvangrijke dijen onder de Gorray-rok is die schoot wel vijf keer zo groot zodat het dagboek vijf keer zo klein wordt. Invloed op de uitwerking heeft dat overigens niet. Bij wat ze hier leest, meent ze, kan een redelijk mens maar het best de schouders ophalen: niet zo bie. Helaas kan ze niet verhinderen dat die schouders die al in geen jaren zijn gekust daarbij rillen als twee aftandse juffershondjes, zo ongaarne worden zij herinnerd aan dingen die voorgoed verleden tijd zijn. Het staat vast: Rachels onstuimigheid dient gekortwiekt en die leraar met die idiote naam moet ophoepelen, al is het maar uit haar hoofd. Maar hoe? Ze laat nog één keer haar meedogenloze ogen over de kinderlijke grote letters gaan. Ach, het is eigenlijk helemaal niet moeilijk om iemand met woorden af te tuigen, zeker niet als het je eigen dochter is die daar op haar blote bakvisknieën om smeekt.

Ze krijgt een prachtidee. Uit een van de zakken van haar witte jasschort (ja die draagt zij, terwijl er allerlei kleurige frivole schortjes in de handel zijn) diept ze een rood timmermanspotlood op dat zij om redenen van correctie altijd bij zich draagt, en daarmee zet ze in vette diagonale koeienletters kalverliefde over de hele vermaledijde pagina. Ziezo, de moeite om het dagboek weer op de oude plaats te leggen kan ze zich besparen. Des te gauwer zal het gevonden worden. Succes troef!



Rachel vindt het nog geen twee uur later. Geeft geen kik. Wil haar vader achterna. Dood.