PLOOI NEGEN
waarin een vrouw verandert in een teef
Het is spitsuur en het sneeuwt op Amsterdam. Heel toevallig hebben
zij elkaar weer ontmoet en nu bevinden ze zich na dertig jaar
ineens samen op een vluchtheuvel die zich uit de bagger verheft met
de ongereptheid van een vers bepoederde Weihnachtsstollen. Het
Frans kent voor toeval en ongeluk een en hetzelfde woord. Zit iets in. Toch kan
de ambulance in dit geval beter thuisblijven, want het ongeluk dat
kwam opgedoemd in de gedaante van een jaloerse autobus is
opgeschort. Rakelings werd Rachel weggesleurd voor een stel wielen
dat haar definitief uit de weg wou ruimen en wel - Hé daar,
Stottermaus! — door Hem.
Als zij hem niets schelen kon, had hij dat nooit gedaan. Als zij hem destijds koud had gelaten, had hij nooit haar naam onthouden.
Praktisch onhoorbaar door het gekrioel van rondrazend, gierend, stampend, gillend, poepend, proestend, brakend, knarsend en rochelend stadsverkeer heeft ze, opnieuw ontsteld door de sonore klank van His Masters' Voice, weer u gezegd: 'Dank u wel.'
Trouwens, zoals zij daar naast hem staat, je zou zweren dat ze hem bewaakt. Wat nu, hondentrouw? Natuurlijk! Met alles wat daarbij hoort: toewijding, adoratie, apporteerlust, afhankelijkheid, onstuimigheid, onderworpenheid, achternaloperij, redeloosheid en verlatingsangst, kortom het hele liefdesgamma dat door de vrije vrouw-van-nu met gebrek aan trots wordt aangeduid. Maar wie zo praat heeft nooit het verre fluitje van de baas vernomen. De wet van de hartstocht zegt: Baas en Teef. Trots heeft daar niets mee te maken. Verstand ook niet. Verrukking alles. Wie zou er anders met zijn leven voor willen betalen.
'Je moet me onderworpen zijn, je moet, ik geef me helemaal aan je, maar als je meester die je aanbidt, je moet van mij zijn, anders... Jouw trots moet buigen, omdat ik van je hou,' schreef Apollinaire aan zijn geliefde Louise de Coligny en hij noemde haar dan ook Mon Lou(p). Deze adorabele wolvin, het absolute tegendeel van een juffershondje, bood hem vrijwillig het weekste van haar keel en liet zich aanlijnen. In plaats van het imperatieve wees de mijne het slaafse ik ben de uwe. Maar zo werd ze wel zijn maitresse archichérie. Zo kreeg ze wel een zachte vacht. Daar is niets slaafs aan.
Aartsminnares, Rachel kan de man voor wie ze dat nooit heeft kunnen zijn nu bijna aanraken. Hij is haar voor. Zonder één blik op haar rokje en haar satijnen kousen veegt hij met zijn zwarte wanten zorgvuldig de sneeuw van haar jas en zegt: 'Die dans ben je mooi ontsprongen.'
'Welke dans?' vraagt zij, 'welke dans?'
Maar nog altijd verafschuwt hij rechtstreekse vragen.
Hij zegt: 'Moet je die eindeloze stoet pk's nu weer eens zien en waar zijn ze naar op weg. Dat toert en toetert hier voor miljarden in het rond en de regering maar zaniken dat wij de buikriem moeten aanhalen. Maar kom nou, Rachel, wij zijn toch geen paarden!'
Zij zegt: 'Dat is de vraag nog maar. Maar wat belangrijker is: je hebt mijn voor- en achternaam onthouden.'
'Allicht,' zegt hij, 'nooit zo'n bespottelijke naam gezien. En ik, weet je nog hoe ik heet?'
'Distelvink,' zegt ze, 'Douglas Distelvink.'
'Uitstekend,' zegt hij, 'dan hebben we in ieder geval elkaars naam onthouden, het begin van alle wijsheid. Maar noem mij Rokriem, ingenieur Rokriem, want ik ben veranderd sinds die tijd. Kijk maar naar mijn haar. Ik ben Rokriem en wij zitten zonder rok.' En nogmaals slaat hij de vlokken van haar jas, waarna hij een voor een zijn vingers naar zijn mond brengt.
IJslolly’s van wol.
Toverijslolly's: wit als ze erin gaan, zwart als ze eruit komen.