PLOOI EEN

waarin rokjes en stokjes opduiken, 

een staart even gemakkelijk wordt afgekapt 

als een boomtak en duidelijk wordt dat 

de fout van de vader niet in verhouding tot die van de moeder staat



De kleren maken de man.

En de rok, het rokje, de plooienval maakt de vrouw.

Het liedje van de kleren wordt je bijgebracht door je vader.

Maar je moeder leertje het liedje van de rok.

Uit wraak dat je hun hele buik hebt uitgewoond leren sommige moeders een vals liedje. Vals, omdat het je opzadelt met gemis. Eerst heb je dat niet door. Je hersens zijn nog veel te klein en het wijsje klinkt zo aardig. Jarenlang zitje het vrolijk voor je uit te zingen met je over het paard getilde schelle kinderstem.

Totdat je op een dag een hard teken krijgt.

Dan trekje je conclusies. Melodie en tekst, je wilt ze dadelijk van je afscheuren. Maar dat gaat zomaar niet, het is geen slangenhuidje! Het heeft zich van a tot z op je vastgezet. Je bent ermee verweven, voorgoed. Daar valt niet meer aan te tornen. En je moet niet verbaasd zijn als je datzelfde liedje straks nog ligt na te neuriën op je doodsbed. Dat gebeurt. Vooral als er niemand meer is die tegen je rug ligt aan te ronken.

Houvast aan je gemis, het klinkt misschien gek maar in dit soort omstandigheden komt het voor. Vraag maar aan elk willekeurig slaapkamerameublement op elke willekeurige veiling. De wind is de enige niet die verhaaltjes vertelt.

'Kom even op schoot, schatje, dan zal ik je haar doen en leer ik je een liedje.'

Laat vooral niemand denken dat Rachels moeder het slecht met haar kind voorheeft. Daar is ze veel te veel moeder voor. Bovendien op en top een vrouw. Ze heeft haar hartenlap wel degelijk gewild. Alleen, soms krijg je het op je heupen van een kind. Zeker als het qua snoezigheid een beetje uit de toon valt en helemaal als het je verstand te boven gaat. Daar komt bij dat je mooiste tijd ineens voorbij kan zijn. En rara, wie heeft dat gedaan, wiens schuld is dat. Zóu je ze niet? Zou je ze niet alle haren uit hun mooie jonge hoofdjes rukken? En wat is het ook ergerlijk van deze haren dat ze zo'n brutale rooie gloed verspreiden, terwijl jij als rijpe vrouw, die er ook best wezen mag, te horen krijgt dat je getooid bent als een paardenbloedworst. Eerlijk gezegd: dit maakt iemand moe. Waarom zou jij je kleine meisje eigenlijk grootbrengen, opdoffen en klaarstomen voor kussen die je veel liever op je eigen mond terecht zag komen. Is dat niet het summum van vrouwelijke wegcijfering en zou er geen methode zijn om een en ander al bij voorbaat betaald te zetten, uit te sluiten, teniet te doen.

Dit alles en nog veel meer flitst onophoudelijk door de hersens onder Moeders watergolf. En het is daarom dat het fel benijde, tengere lijfje van Rachel voor de zoveelste maal gesommeerd wordt plaats te nemen op de fletse ruiten van de Gorray-rok.

'Kom nou toch op schoot, schatje. Ik zou je haar doen, weet je wel, en dan zou ik je een liedje leren.'

Rachel kijkt verstoord op van haar dierenkleurboek, verheft zich van haar stoeltje en presteert het om ondanks haar geringe lengte uit de hoogte te kijken. Maar ze komt. Hallo, hier ben ik. Met zo'n flemerig stemmetje dat nergens voor nodig is. Kinderen zijn soms net kleefpasta. Liefst plakken ze zich finaal aan je vast. Maar daar moet je ze als moeder de kans niet toe geven. Lijm en geslijm genoeg in de wereld en wat heb je eraan. Gelukkig weet Rachel zich te gedragen. Kijk haar eens zitten, een standbeeld. De wilde haardos wordt met een benen kam in tweeën gesplitst en bedwongen in twee veel te strak gevlochten vlechtjes aan de uiteinden waarvan een elastiekje wordt gedraaid. Het doet pijn. Allicht, zegt Moeder, wie mooi wil zijn moet pijn lijden. En wie nooit mooi zal zijn helemaal. Zoete lieve Gerritjes bestaan niet. Alles in het leven moet je betalen. Soms zelfs met je leven. Dat is logisch, zo ontzettend, zo hyperlogisch dat ook de kleine Rachel nu betaald zal worden, omdat ze zo voorbeeldig stilgezeten heeft. Niet met geld, want het stenen biggetje is langzamerhand wel vet genoeg, maar met een liedje voor het leven.

Rachel, die intussen alweer op de grond is neergeplant - tot haar grote vreugde want uit de moederschoot stijgen niets dan vreemde dampen op en boven op de knopjes van een jarretel houdt geen gevoelige kinderdij het erg lang uit - doet al bij voorbaat haar mond open. Mooi zo, dan kan het liedje naar binnen vliegen als een gebraden vogeltje. Zonder dat zij in de gaten heeft dat dat vogeltje als twee druppels water lijkt op de onverteerbare ortolaan die Duc D'Omelette door Poe kreeg voorgezet. ('Op dat moment gaat de deur zachtjes open en hoort hij zachte muziek. En zie! Het fijnste vogeltje staat voor de charmante man! Maar welk een onuitsprekelijke ontzetting overschaduwt nu het gezicht van de Duc? "Horreur! Chien! Baptiste! L'oiseau! eet oiseau modeste que tu as déshabillé de ses plumes, et que tu as servi sans papier!" Het is overbodig om meer te zeggen. De Duc blies onder een hevige stuiptrekking van walging zijn laatste adem uit.')

Op dat moment gaat de mond van de moeder zachtjes open en verneemt Rachel dat niet alleen vogels en gekheid maar ook aapjes op stokjes zitten:



Er zat een aapje op een stokje

Achter moeders keukendeur;

Hij had een gaatje in zijn rokje -

Daar stak hij zijn staartje deur.



Na twee keer voorzingen kent Rachel tekst en melodie al uit haar hoofd. Pure Anklang!



Van nature horen apen op rotsen thuis of in bomen. Maar soms komt er een hand en die plukt er ijskoud eentje weg: de hand van het hunkerende moederdier. Zij wil zo'n grappig apenkind wat graag voor zichzelf alleen. Om mee te troetelen en te spelen en het prachtig aan te kleden. Helaas, het blijven wilde wezentjes. Aardjes naar hun vaartjes. Niks aan te doen. Met geen mogelijkheid laat zich dat eruit hengsten. Dat heeft iets pijnlijks voor iemand die zelf dolgraag wild wil zijn en zich te dien einde dagelijks besprenkelt met Farouche. Zonder het gewenste resultaat. En ook dat je je volledig inzet met het puikje van je moedergevoelens en dan stank voor dank ontvangt.

Stank ja, dat mag men gerust zeggen, want onder het fijn geborduurde apenrokje bevindt zich de wilde apenstaart. Zoals die tekeer kan gaan. Slaat constant maar van links naar rechts en wipt omhoog. Vooral dat laatste. Soms lijkt het wel of alle wildheid zich in die ene staart heeft samengeperst. Tegen haar. Dus als die staart straks nog niet tot bedaren komt, ook na een paar fikse klappen niet, dan moet hij het zelf maar weten. En zij ook. Dan gaat hij eraf. Bastacanasta!



Bij deze toverspreuk duikt Rachel razendsnel onder het divanbed.

Het helpt niet meer. De schaar heeft haar groene rokje al te pakken en knipt er heel gewiekst een gaatje in. Als een levende paling wordt het kwikstaartje daardoor naar buiten getrokken. Het gedraagt zich weliswaar nog steeds als een wildeman, maar het kind heeft nu tenminste een handvat, wat goed van pas komt bij het optillen. Vervolgens hoeft ze dan alleen nog maar op een stokje te worden vastgelijmd en kaltgestellt in de donkere schaduw achter de keukendeur. En jij, Pontia Pilata, houdt fijn schone handen.



Toen zette zij haar handen in haar zij en gaf het commando.

De gehoorzame deur treuzelde geen seconde en zwaaide open met een klap.

Wat een tref dat het staartje zich juist in het scharnierpunt bevond.

Wat een bof dat er zo weinig vet op zat. Een vinger afknellen is moeilijker. Hi! Hi! Nu ligt het staartje op het gangzeil. Ha! Ha! Het prille rokje zit vol bloed.



Maar je haar zit tenminste goed. Zeker tot Kerstmis over een paar jaar. Tenzij er ondertussen storm opsteekt.