PLOOI ZESENDERTIG

waarin Rachel voor de tweede maal bezocht wordt door bezoek



Een volle maand na Grote Vervoegdag, volgens de kalender leven we in mei, gaat midden in de nacht de telefoon en zonder eerst zijn naam te noemen ratelt Rokriem: 'Rachel, binnenkort moet ik in de stad wezen om een appeltje te schillen met mijn makelaar. Hij brengt allerlei verkeerde geruchten in omloop onder mensen die ons kunnen treffen in ons huis en als ik die niet tijdig een andere richting opstuur... Maar twee keer is scheepsrecht, dus ik kom bij je langs. Dan zal ik je vastpakken. Dat zal me goed doen.'

'Drie keer,' wil Rachel hem onderbreken, 'drie keer is scheepsrecht.' Kans om iets te zeggen krijgt ze echter niet. Zo abrupt wordt de hoorn er aan de andere kant weer opgesmeten dat je zou zweren dat hij er zijn oor aan had gebrand als je er niet toevallig zelf getuige van was geweest dat geen enkel vurig woordje lippen had verlaten.

'Tot uw dienst,' zegt Rachel tegen het dove toestel, 'tot uw orders. Ik ben paraat.' Alsof de liefde ooit iets ordonneert! Ondersteboven van dit serviele gestamel, dat goddank door niemand opgevangen werd, rent ze radeloos haar trappen op en af om dan hijgend terug te vallen in de zachte kussens van het divanbed. Hier maakt de ontzetting algauw plaats voor genot. Maar nu ben je dusdanig op gang dat je vergeet dat het om zijn verrukking gaat en niet om de jouwe. Als je dan toch oefenen wilt, doe het dan andersom. De een geeft en is daar zeer bedreven in, de ander ontvangt liever en is daar niet minder bedreven in. De rest moet maar afwachten. Zo liggen de zaken, zoveel ervaring heb je nog wel. 'Dat zal me goeddoen,' heeft hij gezegd, wat iets anders is dan 'Dat zal je goed doen'. Inderdaad iets anders: zuiver egoïsme. Wacht even, je kunt het ook anders bekijken. Wanneer hij er zonder meer en bij voorbaat van uitgaat dat het hém goed zal doen om bij je langs te komen en je vast te pakken, met name dat laatste, is dat dan niet zonder meer en bij voorbaat een ontzaglijk groot goed aan jouw adres? Zo had ik het nog niet bekeken. Maar zo móet je het bekijken. De zoete stukken van de liefde liggen gewoon open en bloot ter inzage, die hoeft niemand je toe te sturen. Misschien heeft de liefdesverklaring zich zelfs al buiten je om voltrokken, achter je rug, zonder je een haar te krenken. Zodat hij niet eens meer gegeven hoeft te worden. In films gebeurt dat soms ook. Hoewel de toeschouwer nog niets speciaals was opgevallen, er geen verklarend woord is gesproken, niets is ingeluid, vallen twee mensen die tot dan toe niet speciaal als durfals over het doek snelden elkaar spontaan in de armen.

Dat neemt niet weg dat er gemakzucht in het spel is, ik had mijn oren niet in mijn zak. Expres voor mij naar de stad komen, ho maar! Hij moest er tóch al zijn. Weliswaar komt hij als volontair maar en passant. Doet ook geen moeite om zich daarvoor te rechtvaardigen. Niet dat het me kwetst maar ik bedoel als ik hem was, en dat ben ik natuurlijk niet, dan kwam ik expres voor dat ene en dan zei ik dat hardop ook. Maar niet iedereen durft zich zomaar op te dringen... Nou nog mooier, alsof ik dat wel doe, me opdringen.



Hierna volgde nog ettelijke redenering, de ene nog ondermijnender dan de andere, en het ging maar door, ging maar door. Nog even en de hele nacht werd een redenering in plaats van een verheugenis.

Ziek van haar gezond verstand dat steeds maar weer opstond tegen haar verlangen, ziek van haar verlangen dat krijgshaftig tegenstand bood, terwijl krijgshaftigheid niet bij verlangen past, schoot ze overeind, sloeg kruislings de armen om zichzelf heen en noemde daarbij haar eigen naam. Om zichzelf te beschermen tegen zichzelf en om te voelen hoe dat voelt. Maar een omarming is geen orgasme. Een orgasme is een weet je: spieren aanspannen en klaar. Zonder de geringste verbeelding kun je het jezelf al bezorgen. Een omarming niet. Nooit. Een zoen evenmin. Juist dat maakt zoen en omarming superieur. En wie dat niet vindt heeft gemakkelijk praten, het leven is stuiptrekkend aan hem voorbijgegaan.



De komende dagen verstrijken onder vrijwillig huisarrest. Nog een bof dat het supermarktje vlak om de hoek ligt. Een fles melk, een paar eitjes, een bosje prei, het is allemaal in een wip gehaald. Kwestie van even goed om je heen kijken of hij nergens nadert, Toetsie op wacht zetten, vlug naar binnen rennen en weer zo vlug mogelijk weg wezen. Het moet dan wel heel gek gaan wil je hem mislopen. Voor de rest consequent en geduldig op je plaats blijven en afwachten. Met de Veuve Cliquot in de aanslag en je oor rustend op de bel.

'Is het feest vandaag?' vragen ze elke keer opnieuw in het supermarktje, 'u ziet er zo mooi uit.' 'Nee,' zegt Rachel dan, 'maar het feest komt er aan. Is in aantocht. Op weg. Naar mij toe. En ik heb me er vast op gekleed. Zo zit dat.'



Wanneer hij zes dagen later voor haar neus staat kan ze niet veel anders uitbrengen dan de waarheid: 'Ik heb zo naar je verlangd, Rokriem, ik heb zó naar je verlangd. Of mag ik dat niet zeggen?' 'Liever niet,' zegt hij, 'maar je doet maar. Ik ben in ieder geval content dat je me bij mijn achternaam blijft noemen. Anders kwam ik met mezelf in conflict. En als zij dat in de gaten krijgt... Zou jij er zin in hebben om te worden weggestuurd? Het was al bijna zover. Teddy, zeg ik, ik wil me laten inschrijven bij een sportschool anders stuikt mijn hele lichaam langzaam in elkaar. Dat komt dan mooi uit, zegt ze, er is er pas een neergezet hier vlakbij in de buurt. Dat weet ik, zeg ik, maar die staat wel op een fabrieksterrein, daar zie ik mij niet sporten. Maar, zegt ze, er staan toch muren omheen. Wou je daarmee zeggen, zeg ik, dat het fabrieksterrein daarmee verdwenen is. Als je zo begint, zegt ze, dan kun je gaan. Is dat niet eigenaardig? En we zijn al zó lang met elkaar getrouwd. Maar laat ik eerst mijn jas eens ophangen.'

Bij wijze van bloemen heeft hij een bosje kaarsen meegebracht. Als je ze aansteekt,' zegt hij, 'bloeien ze tenslotte ook.' Dat wordt bevestigd door de strook karton die eromheen gewikkeld zit. Zowel het vet gedrukte merk stella als het plaatje beloven vurig dat deze kaarsen zullen bloeien als sterren. Het is alleen geen Kerstmis en avond is het ook niet, het is een stralende middag in mei. 'Bewaar ze maar,' zegt hij, 'met het oog op donkerder dagen, een schadeloosstelling vooraf.' Soms zegt hij ronduit rare dingen. Rachel weet er niet goed raad mee. Maar ze kent zijn opinies over interpreteren en het vissen naar bedoelingen. Beter om maar niet te veel te vragen naar het hoe en wat. Hij zal er toch niet op ingaan en als hij er wel op ingaat, dan ben je waarschijnlijk nog verder van huis. Nooit iemand op zijn tenen trappen waar hij bij staat en zeker niet als jij zelf hem het vermogen hebt verleend te trappen op je hart.



Wil hij thee? Nee, is zij zo kort van memorie, hij drinkt water. Goed, dan krijgt hij water en neemt ze zelf thee.

Tijdens het theezetten draaft hij geestdriftig de kamer op en neer. Alsof het niet de tweede keer is dat hij hier komt maar de eerste keer. Af en toe houdt hij stil bij een bepaald voorwerp, bukt zich om het beter te kunnen bekijken, veegt er het stof af en zet het dan weer zonder commentaar op zijn plaats. Net als Rachel aangebalanceerd komt met een vol blad slaakt hij een verbaasde kreet. Het blad valt op de grond. En terwijl thee, water en melk zich weggetjes banen tussen de suiker door roept hij uit: 'Heb je nou ooit, hoe komt mijn hondje hier!' 'Jóuw hondje,' zegt Rachel, die ligt te dweilen, 'dat lijkt me sterk. Dat is het hondenblikje van Vader, hij heeft het me zelf nagelaten per testament. Ik kan het je zwart op wit laten zien.' 'Laat maar,'zegt Rokriem, 'ik geloof je op je woord. Ik had alleen precies hetzelfde en ik zou graag weten waar het mijne dan gebleven is. Precies dezelfde oranje vacht, precies dezelfde groene ogen, precies hetzelfde groene tongetje, precies dezelfde strik. Typisch jaren dertig. Kom dat nog maar eens tegen: een blikje dat gemodelleerd is als een mopshond, kom überhaupt nog eens een mopshond tegen.' 'Ja,' zegt Rachel terwijl ze al dweilende naar zijn benen hapt, wat wordt genegeerd, 'en hij bijt niet bovendien.'

Als alles eindelijk is opgeruimd, de thee opnieuw is gezet, het water opnieuw uit de kraan is gehaald, suikerpot en melkkan opnieuw zijn gevuld, vallen ze neer in twee stoelen naast elkaar. Rokriem zit links en Rachel zit rechts. Veel meer dan twee houten leuningen zit er tussen beiden niet. Met haar hoofd gedraaid naar links en haar ogen naar boven zegt Rachel: 'Het is een rib uit mijn lijf, maar vooruit, ik schenk het je.'

- Wat?

- Het hondenblikje.

- Nee, dank je feestelijk, ik wil het niet, er is een nare herinnering aan verbonden. Maar hoe houd jij hier de boel eigenlijk schoon?

-Is het hier dan vuil?

- Zeg ik dat? Ik wou alleen maar weten wat voor stofzuiger je gebruikt, of het een Nilfisk is.

- Geen Nilfisk.

- Dan weet ik genoeg.

- Je neemt me in de maling.

- Nietes!

- Welles!

- Weet je wat ik erin bewaarde?

- Waarin?

- In het hondenblikje.

- Hoe zou ik dat weten.

- Omdat het ons hondenblikje was.

- Wat bewaarde je erin?

- Kralen.

- 't Is niet waar.

- Het is wel waar, het is godverdomme wel waar!

- Je vat het verkeerd op, zo bedoel ik het niet.

- Het is me om het even hoe je het bedoelt maar kom niet aan mijn kralen.

- Wat moest jij nou met kralen.

- Vraag je dat ook aan jezelf? Wat lokje eigenlijk uit. Eerst hap je naar mijn benen, wat een toegewijde wolf nooit zou doen, dan bied je me een verkeerd cadeautje aan en nu weer dit. Denk je dat ik zo in de juiste stemming raak? Geen spoortje Anmut, of ik moet me sterk vergissen. Of het is Anmut met een gebruiksaanwijzing, want ik geef toe dat je ogen glanzen en ben niet ongevoelig voor een stille wenk.

Maar luister. Ik was tien jaar. Naast mij zat een jongen met schurft in de bank. Schurft is besmettelijk. Meester, zegt Mammie tegen de meester, ik eis dat Douglas verplaatst wordt, een moeder wil een gave zoon in bed. Over mijn lijk, zei de schoolmeester, dat kan ik die jongen niet aandoen, een schurftige heeft ook gevoel. Toen heeft ze een hoge borst opgezet en is naar het schoolhoofd gerend: zelfde reactie. Toen naar het schoolbestuur. Daar lachten ze haar uit. Maar dan kennen ze Mammie niet: ze kan smelten voor een globe met een lichtje vanbinnen maar lach haar niet uit! Enfin, ze was niet meer te houden. Hoger en hoger wordt het spel gespeeld, tot in de gemeenteraad toe. En daar krijgt ze dan eindelijk haar zin: ik word verplaatst. Voor die jongen in zekere zin een terechtstelling, voor mij integendeel, want ik kom te zitten naast Wim.

Hij is blond en ik was zwart zoals je weet. Ik heb niks te verbergen: Wim en ik, we hielden van elkaar. Vanaf de dag dat ze ons naast elkaar hadden geplaatst waren we onafscheidelijk, op school, voor school, na school. Maar net als jij Rachel maakte hij op mij de indruk dat hij alles in het leven cadeau had gekregen. We kennen elkaar nog geen twee maanden of hij wordt jarig. Wéér krijgt hij iets cadeau: witte muizen. Ik moet en ik zal ze ook hebben. Ik krijg ze niet, ook niet op mijn verjaardag. Wacht maar, zegt Wim, tot de mijne hebben gejongd. Ze jongen. Met Sinterklaas wordt er beneden aan de deur gebonsd. Ik vlieg de trappen af. Buiten op de stoep staat een schoenendoos met gaten te piepen, Afzender St. Guillaume-. muizen. Nu heb ik ze ook! Van mijn spaargeld koop ik een aquarium en zo lig ik elke avond naar dat grappige witte gewriemel te kijken.

Maar weer is Wim mij de baas. Ik kan niets, nog geen knoop aan een jas zetten, nog geen lamp in een fitting draaien, Wim kon echt alles. Van kleine stukjes afvalhout had hij heel ingenieus een muizentrapje in elkaar gezet. Hoe die muizen urenlang op die dunne treetjes kunnen wentelen! Wim, zeg ik, niet om het een of ander maar als mijn muizen ook zo'n trapje hadden was ik de gelukkigste jongen van de hele wereld. Komt voor elkaar, zegt Wim, alleen dan moet jij voor mij een mooie ketting rijgen van die kraaltjes uitje hondenblikje, want dat had ik hem laten zien. Afgesproken, zei ik, en we gaven elkaar plechtig de hand. Na zes weken, al zijn vrije tijd had hij erin gestoken, kwam hij met een muizentrapje op de proppen nog mooier, nog fijner dan dat van hem en helemaal gelakt. Waar is mijn ketting? zei Wim. Die, loog ik, komt eraan. In goed vertrouwen gaf hij me het trapje alvast mee. Maar de ketting heb ik nooit gemaakt en het gekke is, ik weet niet waarom.

Maar nu het ergste. Nog geen maand later heb ik ineens schoon genoeg van mijn muizen. Ik doe ze voor geld van de hand inclusief het muizentrapje en vul mijn aquarium met... vissen. Nog twee jaar lang zijn Wim en ik bevriend gebleven, tot we allebei naar een andere school verhuisden. Al die tijd kwam hij gewoon bij mij thuis en die vissen kon ik natuurlijk niet verbergen. Hij heeft ze gezien. Nooit is hij erover begonnen. Nooit heeft hij er ook maar een woord aan vuil gemaakt. Ook niet aan zijn ketting die hij nooit gekregen heeft, nooit meer op teruggekomen. En dat allemaal omdat hij van me hield, waarom anders. Hij moet van me afgestort zijn als een muis van zijn muizentrapje. Maar geen kik heeft hij gegeven. Een vrouw zou driejaar lang gesnotterd hebben.'



Hierna schudt hij zowel zijn eigen hoofd, om er de nare herinnering uit kwijt te raken, als het hondenblikje dat hij nog steeds in zijn hand houdt. Tot zijn ergernis gaat het tekeer als een flinke rammelaar. Dat betekent dat er kleine ronde dingetjes heen en weer rollen. 'Vertel me niet wat erin zit, Rachel,' zegt hij, 'in geen geval.'

Dan zet hij het blikje op tafel, neemt haar hand in de zijne, laat hem meteen weer los, drinkt een slok water, sluit de benen, opent de armen en zegt: 'Kom maar hier.'

Ze knielt voor hem neer op de grond en vlijt zich zo dicht mogelijk tegen hem aan. Terwijl haar hoofd op zijn knieën rust, woelt hij door haar warme haar. Het liefst zou ze bij hem op schoot willen klimmen, maar ze is een vrouw. 'Al die overgave,' zegt hij, 'wat ben je nog een kind. Je doet me denken aan Wim, Wim met een rokje aan.' Het kind drijft roerloos in zijn armen weg. Na haar haar streelt hij haar hals - 'je slikt,' zegt hij - dan haar schouders, dan haar ellebogen. Vervolgens duwt hij haar een eindje van zich af en strijkt dan met de rug van een hand langs de onderkant van haar borsten. Alles uiterst zorgvuldig, consciëntieus en aandachtig, te ernstig bijna om gepassioneerd te zijn. Ze raakt bedwelmd. Als hij bij haar taille is beland, plant hij zijn vingertoppen midden op haar ruggegraat en laat zijn duimen vlug naar voren wandelen. 'Voel je dat?' fluistert hij, 'ik kom maar een paar centimetertjes te kort, bijna had je een levende ceintuur!' Rachel zegt niets terug. De levende ceintuur snoert haar langzaam in. Ze reageert niet. 'Hee Rachel, wakker worden!' zegt hij, tilt haar zware hoofd op en drukt teder een kus op haar mond. Nog steeds heeft ze haar ogen dicht, haar mond echter gaat vanzelf open, evenals de zijne.



Vanaf dat moment herinnerde Rachel zich niet meer wat er was gebeurd of nauwkeuriger uitgedrukt: herinnerde zij zich voornamelijk wat er niet was gebeurd. Heel even had ze de binnenkant van zijn zachte mond gevoeld, heel even moest hij dus met de zijne de hare hebben aangeraakt. Toen, om een onverklaarbare reden - waren ze ergens van geschrokken? - hadden ze elkaar tegelijkertijd losgelaten, minutenlang als vreemden in elkaars ogen gestaard en waren opgestaan. Ze had gewankeld, haar evenwicht verloren en was teruggevallen op de grond. Deze keer was ze niet bedwelmd, maar volledig buiten westen.

Hoe lang dat duurde, ze zou het niet kunnen zeggen. Ze ontwaakte met een gevoel of ze bijkwam uit een narcose. Rokriem stond met zijn armen over elkaar voor het raam en keek naar buiten. Van zijn neutrale gezicht viel niets af te lezen. Snel krabbelde ze op en liep naar de spiegel om haar eigen gezicht te bekijken. Rokriem lette niet op haar en begon onderwijl te ijsberen. Haar gezicht was lijkwit en haar hals stak daar vuurrood bij af. Klaarblijkelijk had er iets plaatsgevonden. Haar hele rug gloeide.

Rokriem kwam naast haar staan en legde een hand op haar schouder. 'Kleintje,' zei hij - dat had hij nog nooit gezegd en terecht want ze was niet klein - 'kleintje, ik trek me terug' en daarbij gaf hij met twee vingers een speels tikje tegen haar neus, wat een bijzonder lief gebaar was. Ze kon het niet geloven. 'Bedoel je,' zei ze, 'dat je gaat?' Hij steigerde: 'O, Rachel! Als je kleren op dit moment vlam zouden vatten, zou je dan nóg vragen naar de bedoeling?' 'Nee,' zei ze, 'ik zou ze blussen. Maar drinken we geen champagne meer?' 'Champagne?' zei hij, 'waarvoor champagne?' 'Om het te vieren,' zei ze. 'Wat valt er te vieren?' zei hij, 'het lijkt me eerder dat er gevaar moet worden afgewend en wel zo vlug mogelijk. Maar stop, laten we er geen kwestie van maken, er zijn al kwesties genoeg. Vraag maar aan mijn makelaar, vraag maar aan de overheid, vraag maar aan mijn vrouw. Het hele flatgebouw spant langzamerhand tegen ons samen en alleen omdat we niet mee willen betalen aan een coating die ze hebben aangebracht tegen graffiti, maar waarvoor zou je daaraan meebetalen als je op de veertiende etage woont.' 'In dat geval,' zei ze, 'moet de champagne maar wachten tot de volgende keer.' Nijdig sloeg hij zijn hand tegen zijn voorhoofd en schreeuwde: 'Er is geen volgende keer. Ik heb het je van tevoren gezegd: twee keer is scheepsrecht.' 'Drie keer,' wou ze nog opmerken, maar ze kreeg de kans niet.

Toen ging ze op haar tenen staan en streek met een wijsvinger zijn borstelige wenkbrauwen in model. Dat vond hij leuk. 'Doe het nog eens,' zei hij, waarop ze hoog opsprong, haar benen om zijn taille sloeg en hetzelfde deed maar nu met haar tong. Zijn wenkbrauwen glommen haar als twee zwarte vachtjes tegemoet, jammer dat hij het zelf niet kon zien. 'Kijk uit dat ik niet val,' zei hij, 'je overdrijft weer. Je vergeet voortdurend dat je te maken hebt met een oude man.' 'Wie laat hier nu eigenlijk wie vallen?' snikte ze. 'Waar hangt mijn jas,' zei hij. Ze bracht zijn jas. Hij trok hem aan en veegde met een van de mouwen haar tranen af. 'Aju,' zei hij, 'we bellen nog' en stak zijn linkerbeen in het trapgat. 'Douglas,' zei ze en pakte hem bij zijn natte mouw. Hij schrok zo van zijn eigen naam dat hij bijna naar beneden tuimelde en uitriep: 'Zeg dat wel, wie laat hier nu eigenlijk wie vallen.' Ze liet zich niet van haar stuk brengen, want was toch al van haar stuk en zei: 'Eén ding moet je goed onthouden: die jongen met het muizentrapje was ik.' 'Jij?' zei hij, 'wat klets je nou.' 'Ja, ik,' zei ze, 'je hebt het trouwens zelf gezegd.' 'Ik?' 'Jij, ja. Dat ik Wim was met een rokje aan. Ik klets niet, ik spreek tot je van man tot man.' 'Hoe kan dat nou,' zei hij, 'daarnet was je nog een hondje met een vacht.'