VIJFDE SESSIE

waarin verwoed gepoogd wordt om Rachels rokje heel te maken 

en de rechters er steeds minder van begrijpen



Kwam u ongezien bij de garage aan?

Ja, tenzij Lisa Hagedoorn ons weer geschaduwd heeft. We staken door via een tegelpaadje met kreupelhout aan de kanten, typisch zo'n paadje waarlangs alleen mensen lopen die hun hond uitlaten en daarvoor was het langzamerhand te laat. Ik wist niet wat ik zag. Vanbuiten was het een gewone nieuwbouwgarage, zo'n blok witgeschilderd baksteen dat met soortgenoten in een rijtje staat en zich alleen onderscheidt door het autonummer op de deur — het is maar dat u het weet maar hier woon ik- maar als je dan binnenkwam... ach had ik maar een foto kunnen nemen. Hij ging open en dicht met een tuimeldeur. Dat is erg hermetisch een tuimeldeur, eenmaal dicht lijkt het net een muur, er dringt niets meer van buiten door. Ik voelde me dan ook meer binnen dan ik me ooit had gevoeld.

Opgesloten?

Nee, afgesloten.

Waarvan?

Van de hele wereld, de tijd, de vooruitgang, de opvattingen, mezelf, alles.

Is dat niet lichtelijk overdreven?

Kan wel zijn maar zo heb ik het ervaren. Om te beginnen was er geen raam. Ik had pas éénmaal in mijn leven in een raamloze kamer gestaan en dat was als meisje.

Een garage is geen kamer.

Deze wel. Omdat Douglas thuis niet genoeg ruimte had had hij er zijn studeerkamer van gemaakt.

Kunt u hem beschrijven?

Ik zal mijn best doen. De drie vaste wanden waren van onder tot boven met boeken bekleed. Voor de kortste boekenwand, tegenover de tuimeldeur, stond een houten tafel met een computer erop, merk Brother, een opgevouwen zakdoek, een groot pak Zwaluw-lucifers en een tinnen vaasje met ballpoints erin.

Groene?

Daar heb ik niet speciaal op gelet maar hem kennende...

Gaat u door.

Achter, eigenlijk voor het tafeltje, een ouderwetse bureaustoel op een draaivoet. Onder het tafeltje een boordevolle prullenmand met rieten hengsels, en een paar versleten pantoffels van suède. Links naast de bureaustoel een alladin die hij onmiddellijk aanstak, wat hard nodig was want er heerste daar een dusdanig lage keldertemperatuur dat zelfs wijnflessen er niet tegen zouden hebben gekund en ondanks mijn dikke panterjas moest ik klappertanden van de kou. Verder een koperen muziekstandaard met oude kranten, en een rotan stoeltje met een rood-wit gestreept kussen waarop een pluchen speelgoedbeest zat; ik kon niet zien of het een beertje of een hondje was maar het had een hele lange snuit. Als lamp twee rijen neonbuizen, waardoor hij spookachtig wit werd en ik waarschijnlijk ook. En dan in het midden ten slotte, op een gehavend Perzisch kleed vol gaten: de Bugatti.

Kunt u daar ook een beschrijving van geven?

Onmogelijk, ik was meteen verliefd, dan lukt dat niet.

Dan lukt het maar al te goed, zouden we denken.

Dan bent u nooit verliefd geweest.

Nog wat of was dit alles?

Alles wat ik ervan onthouden heb. Nee, nog iets: naast de Bugatti op de grond lag een hoeveelheid uitgelezen gereedschap te fonkelen. En niet zomaar neergekwakt zoals de hulsttakjes en de kreeftenboren uit die droom van mij, maar zorgvuldig neergevlijd op een lap fluweel en wel in de vorm van een zespuntige ster.

Vroeg u naar de zin van die rangschikking?

Nee, ik ben geen kind. Ieder ordent zijn boel maar op zijn manier. Bij een rechttoe-rechtaan-opstelling worden toch ook nooit vragen gesteld?

Sleutelde Douglas D. graag?

En of! Het was een aartssleutelaar. Hij deed het voorkomen of hij voornamelijk aan teksten sleutelde, maar Teddy heeft me verteld dat hij twee keer per jaar, in de lente en in de herfst, zijn hele auto uit elkaar nam. Met zijn Leica en zijn Raleigh hetzelfde. En om de zes maanden verving hij het slot van hun deur. Sleutelen was echt zijn lust en zijn leven. Een van zijn schuilnamen luidde dan ook Pierre le Serrurier.

Had hij dan nog meer schuilnamen?

Wel tien, maar de meeste heeft hij altijd goed geheimgehouden. Logisch, daar zijn het schuilnamen voor, daar moet je op terug kunnen vallen als op een diepe grot, dus mondje dicht. Ik heb dat ook nooit opgevat als blijk van wantrouwen. Maar de naam van zijn Bugatti heeft hij wel verklapt: Isidoor D. Dat was een hommage aan Isadora Duncan die door een Bugatti bij haar sjaal was gegrepen, een pracht van een vrouw volgens hem en een pracht van een dood, al was ze pas negenenveertig-

Als het bedoeld was als hommage aan een vrouw, waarom maakte hij er dan een jongensnaam van?

Laat ik zeggen dat hij iets meer met mannen ophad dan met vrouwen. Toen ik hem ernaar vroeg werd hij ziedend en zei: 'Jij rijdt toch ook liever op een hengst dan op een merrie, Kareltje?' En zo is het, hij had groot gelijk, alleen het verschil in power al.

Kareltje? We dachten dat hij u Maus noemde.

Ook ja. Soms Maus soms Kareltje, dat hing ervan af. Ik voor mij vond Kareltje liever klinken, niet zo kortaf, en bij Maus moest ik altijd denken aan Lisa Hagedoorn. Dat wou ik eerst niet vertellen maar die heeft me eens een briefje gestuurd met maus raus erop. Goed, het was een ingemene kattenkop, maar wat had ik nou gedaan. Tsjonge, wat kun je heimwee hebben naar een naam. 'Hé die Kareltje!', ik hoor het hem nóg uitroepen, die avond dat ik het Maison Montaigne binnenkwam. Ik zie nóg al die verbaasde blikken in mijn richting gaan, die vastgeroeste monden zomaar openvallen. Omdat ze dat niet combineren konden mijn kledij en die naam. Niet velen waarschijnlijk ook, want ik had een vrolijk rokje aan, donkerblauw met witte balletjes. Wisten zij veel wat er te gebeuren stond. En wisten wij veel. Nog geen etmaal later.

U heeft alweer moeite met tijd, plaats en handeling nietwaar, zou u terug naar de garage willen gaan?

Daar waren we anders gauw genoeg weg.

Hoezo?

Omdat we direct vertrokken zijn. Douglas pakte een fles ricinusolie en een blik benzine uit de bagageruimte, gooide die een voor een in de Bugatti leeg en zei toen: 'Kom op Kareltje, de natnek heeft gedronken, we kunnen gaan.' Maar voor ik instapte moest ik eerst mijn jas uitdoen, 'Veel te propperig,' zei hij, 'als je het koud krijgt, heb ik wel een plaid.' En zowaar, die lag op de voorbank. Ik dacht waar heb ik die eerder gezien en begon opnieuw te klappertanden, ondanks de alladin. Toen heeft hij me er helemaal ingerold. Zo zat ik daar als rood-wit- zwart-geblokte mummie op de voorbank te wachten tot hij mijn jas had opgeborgen en de kachel en het licht had uitgedaan. Toen heeft hij de motor gestart en de lampen aangeschakeld, zodat we elkaar gelukkig weer een beetje konden zien maar niet aanraken want ik had geen armen en geen benen meer, en daarna zijn we dan, terwijl de Bugatti hoera-a-a- a begon te gieren en Douglas schreeuwde: 'Nous allons a la gloire!' plankgas de nacht ingestormd. Dwars door de deur heen en op banden zo plat als een dubbeltje. De Scintilla-stralenbundels achterna, de wegversperringen tegemoet.

Waar voerde de tocht naar toe?

Naar de Dame Blanche in Brussel. Dat was op mijn voorstel. Later heb ik me nog weleens afgevraagd of die keus wel goed is geweest, het is tenslotte een toetje en om nu een nagerecht als reisdoel te nemen terwijl je van het voorgerecht nog nauwelijks notie hebt, om van de hoofdschotel maar te zwijgen, dat is even dwaas als in een boek verheugd vooruitlopen op zaken die je nooit te beurt zullen vallen in de werkelijkheid. Heulen met het noodlot noem ik dat en daar moet je voor boeten, altijd, want het is de duivel verzoeken, dat meen ik uit de grond van mijn hart. Maar als dat hart wild en onstuimig doordraaft kun je zoveel willen, en als je dan ook nog in de gaten krijgt dat de persoon in kwestie mesjokke is van zoetigheid, een moord zou begaan bij wijze van spreken voor een lekker potje jam of een heuse charlotte-russe, en als daar dan weer bij komt dat jij je als kokkin nooit echt op je gemak hebt gevoeld bij het bereiden van hoofdschotels - op is op! - al had je nog zulke mooie schortjes met broderie anglaise aan, ik bedoel, ik wou maar zeggen: dan zou ik u wel eens willen zien, u die op het geslachtelijke vlak waarschijnlijk uw mannetje staat. Al blijft het natuurlijk stom, oerstom, hoofdschotels die gepasseerd worden gaan wrokkend je neus voorbij. Om langs een achterdeurtje weer terug te keren als Vendetta. Smakelijk eten,

Kareltje! Want wie ligt daar op die feestschaal opgebaard als delicatesse in zijn eigen bloed? Vraag het de tafelschuimers. Dat bedoel ik. Zo gaat dat. Tenzij er toevallig wordt opgediend door een lieve kreeft die de spijskaart andersom leest. Maar normaal gesproken... volkomen normaal... normaler dan normaal. .. zo normaal als normaal maar zijn kan... normaliter... normalissimo...

Bent u de kluts kwijt?

Ikke? Nee. Ik begin alleen moe te worden wilt u dat geloven.. . Maar misschien kunt u me vertellen wat er normaal gesproken volgt op het nagerecht, bij een behoorlijk diner dan.

Geen hoofdschotel in elk geval.

Bravo! daar bent u vlug achter. Zoals u uw hersens steeds weer weet af te beulen, ongelooflijk. Geen hoofdschotel dus, maar wat dan wel?

Koffie.

En waarvan gaat die koffie vergezeld?

Geen flauw idee.

Dat komt ervan als men uitsluitend in wegrestaurants uit eten gaat. Maar een beetje diner, heren, eindigt met een nachtmutsje. En wie blindelings op het nagerecht afstruint zonder op de andere gangen acht te slaan, trekt dat mutsje al bij voorbaat over zijn kop... o, wat is het donker Vader, licht mij in godsnaam eventjes bij, maar er was geen vader, in geen velden of wegen, en al die velden en wegen waren wit, wat wil je als je de zomer links hebt laten liggen om de winter te omhelzen, Vivaldi deed dat ook niet, en als je dan nog een koele witte dame was met zo'n smakelijk bruin hoedje op, maar een muts is geen hoedje en jij bent die dame niet, verorberd worden zit er echt niet in, zelfs wegsmelten niet met hoedje en al, jaja met hoedje en al, een toetje met een hoedje, likje vingers maar vast af als het tenminste geen lange vingers zijn, een-twee-drie-vier, hoedje van... hoedje van... een-twee-drie-vier, hoedje van chocola...

U bent dus midden in de nacht naar Brussel vertrokken. Maar wie was die Dame Blanche nu eigenlijk? De familie Hagedoorn die ons ongevraagd inlichtingen over u verschaft kwam aanzetten met de naam Blanche de Craeyencour. Dat zou een Belgische vriendin van u zijn. Ze hebben haar twee keer bij u thuis ontmoet. Beide keren had ze laarzen aan en beide keren schijnt ze zich positief te hebben uitgelaten over het Vlaams Blok. Klopt dat?

Ha, de familie Hagedoorn staat weer op de barricades, krijgen ze er hopelijk nog een lintje bij! Ja, ik heb een Belgische vriendin, ja, die heet Blanche de Craeyencour. Ze is dichteres en als ze laarzen draagt is dat wellicht qualitate qua zoals u uw lange toga's. En als ze ze niet qualitate qua draagt gaat dat geen Hagedoorn wat aan. Hebben Blanche of ik ooit afgegeven op de slangenleren pumps van Lisa? Daarmee is alles gezegd, want primo: Blanche doet niet aan politiek en secundo: ze heeft nog nooit de Vlaamse Leeuw laten wapperen, zelfs niet als vlaggetje op haar fiets, terwijl ze ontzettend veel van leeuwen houdt. Zeg nou zelf, wat moet een vrouw met Rubensvormen ook in een Vlaams Blok.

Dus de Dame Blanche was iemand anders.

Héél iemand anders. Hoewel, iemand is te veel gezegd.

Was het dan geen mens?

Gedeeltelijk mens en gedeeltelijk ding, tenzij u tunnels ook menselijk vindt.

Geen raadseltjes alstublieft.

Goed, ik zal het verklappen, ik ga er toch niet meer naar toe. Als je in Brussel de métro Midi/Heysel pakt dan rij je op een gegeven moment dwars onder de Cote d'Or-fabrieken door, die met dat compacte witte olifantje weet u wel, ziedaar de chocola. Om die fabrieken zo min mogelijk last te bezorgen en om het graafwerk te bespoedigen hebben de ingenieurs destijds de hele bodem ter plaatse laten bevriezen, ziedaar het ijs. Een eenvoudig optelsommetje, daar was u toch zo goed in in optellen, zal u duidelijk maken waarom die tunnel Dame Blanche wordt genoemd. Onbegrijpelijk dat ze niet in het Guinness Book of Records voorkomt, want behalve de grootste is ze ook nog de duurste dame blanche van de hele wereld. En de absurdste! Ze hadden precies even goed langs de fabriek heen kunnen graven in plaats van eronderdoor. Dat had miljoenen en miljoenen gescheeld, ziedaar de vooruitgang.

Waarom was u er zo op gebrand om daar met Douglas D. heen te gaan?

Ik wou weleens weten hoe hij dat vond een dame binnenrijden die inwendig naar chocola rook. Hij had een ongeneeslijke afkeer van vrouwenluchtjes, dat had hij me in een zwak moment bekend. 'Gif en vis,' zei hij grijnzend, 'liggen even dicht naast elkaar als poison en poisson, daar moet je eens over nadenken.'

En wat dacht u?

Niet iedereen hoeft een Poesje Mauw te zijn, zo is het toch? En tegelijkertijd had hij een ongeneeslijke voorkeur voor absurditeit en zoetigheid, dat wist ik ook, daar hou je je dan aan vast. Ik hoopte dat de Dame Blanche hem in de juiste stemming zou brengen. Voor Rachel was het erop of eronder, ziet u. Na de Dame Blanche zouden ze doorrijden naar het Zoniënwoud en in dat woud, waar de voetstappen van Ruusbroec popelden om zich met die van Rokriem te meten want ze hadden dezelfde schoenmaat volgens hem, zou zij hem haar diepste liesplooi met de tatoeage laten zien. Dat bracht de nodige risico's met zich mee, dat zult u zich in kunnen denken. Het was de vraag nog maar of deze tatoeage die door de jaren heen danig was verbleekt overtuigend genoeg zou zijn als Uiteindelijke Verklaring. Bovendien zou Rokriem, als hij tenminste niet meteen was afgeschrikt, zich helemaal over haar heen moeten buigen om hem goed te kunnen bekijken, wat niet alleen hun heupen aan iets bloot zou stellen maar tevens... ach weet u, als hij nou een Captain Beefheart was geweest maar dat was het nu juist: het vrouwelijkste aan Rachel was haar rokje, het manlijkste aan hem zijn leren riem. Maar dat sluit de hartstocht nog niet uit, hartstocht kent geen blokkades, heren, integendeel, alhoewel. Maar waar was ik gebleven.

Bij de heupen.

O ja, hun heupen. Houden heupen wel van kou, dat was ook de vraag nog maar. En heeft u ooit gehoord van Walpurgisnachten in de sneeuw, ik niet. Maar ze reden door! Een en al wegversperring om ze heen en geen enkele weg, nergens dampende dreven of geurende heggetjes, maar ze reden door! Wat hadden ze ook voor keus: mei zou het nooit meer worden en van madeliefjes kon geen sprake zijn.

Hoe wist Rachel zo zeker dat het nooit meer mei zou worden?

Dat had haar rokje haar voorspeld.

Dus u geeft de verbeelding de schuld.

De verbéélding? Dan moet u toch eens in mijn klerenkast gaan kijken, waar het hangt. Zijn die plooien van vlees en bloed, ja of nee? En die reep die eruit is gezaagd, is dat ook door de verbeelding gedaan? Proficiat verbeelding, dan heeft u erge scherpe tanden. Nee heren, waarachtige kou, kou die werkelijk wat wil, wacht niet tot hij wordt opgeroepen. Die komt gewoon, en sommige mensen voelen dat vooraf.

Toch hadden ze misschien beter een forse zigeunerin binnen kunnen rijden dan een uit haar krachten gegroeide dame blanche. Als de kou uit zichzelf komt waarom zou men haar dan tegemoet gaan lopen.

Het zal wel weer heel dom zijn maar ik begrijp uw gedachtensprong niet. Zelf heb ik weleens thee gedronken in de betonnen bek van een leeuw. Het theetuintje stond vrolijk te bloeien op het scherp van de snede. Dacht u dat ik me toen heb afgevraagd of ik niet veel beter in de bek van een lam had kunnen plaatsnemen, lamstheetuintjes bestaan niet eens! Zo is het met die zigeunerin ook. Trouwens, wat had Rokriem aan moeten vangen met Tolstojaanse toestanden, wat stelt u zich daar eigenlijk bij voor? Maar ik kan u een plezier doen: ze zijn nooit bij de Dame Blanche aangekomen.

Wat nu? Heeft de motor het begeven?

Nee, de lucht en er viel een dik pak sneeuw uit. Of de Dame Blanche nu ongeduldig was geworden of dat ze hun geluk in de weg zou staan — ik denk het laatste want zij was familie van de Sneeuwkoningin — om de een of andere reden heeft ze plots haar ellenlange armen uitgestrekt en met één haal de hemel opengescheurd. Zo belandden ze midden in Amsterdam in een dikke sneeuwstorm. De Bugatti begon als een gek te slingeren, als u wilt kunt u de deuken nog zien, en als ze niet stomtoevallig op een vluchtheuvel waren vastgelopen dan was de hele onderneming voor niets geweest.

Wil dat zeggen dat Rachel op die vluchtheuvel

Ja daar, zonder boom, zonder mos, zonder sterren. En de andere auto's cirkelden als aasgieren om ze heen, geen wonder zo'n Bugatti staat daar niet elke dag. Maar naar binnen kijken konden ze niet: alle raampjes waren vol ijsbloemen gegroeid, net lente.

En als ze wel naar binnen hadden kunnen kijken, wat hadden ze dan gezien?

Een geruite cocon met franjes en een bosje rood haar erbovenuit en een man met een dikke blauwe das om zijn hals, wit haar en zwarte wenkbrauwen. Doodstil zitten die twee naast elkaar. Het enige wat aan hun monden ontsnapt zijn kleine witte wolkjes. Zoals die cocon naar hem opkijkt, je zou zweren een hond met zijn baas. Een hond evenwel kan niet praten. Geeft niet, alle woorden zijn tot dusver de mist ingegaan. En kan een hond zich niet uitstekend neervlijen? In naam van Oranje! Haar hoofd rolt tegen zijn borst en de plaid valt open als een deur. Hij helpt haar een handje. Een rokje verschijnt. Bij een rokje horen benen. De benen verschijnen. Aan de benen zitten dijen vast. De hare.

Zoals ze dertig jaar geleden bij Tattoo-Robbie kwam. Ze liep op spillebenen, ze was nog maar een meisje. Hij zei: 'Maak je dijbeen maar vast bloot en je borst nat want dit gaat pijn doen.' 'Waarom pijn,' zei ze, 'de matrozen zeggen dat het pijnloos kan.' 'Darling, je bent geen matroos,' zei hij, 'en laat jij een anker tatoeëren?' 'Nee,' zei ze, 'een distelvink.' 'Daarom,' zei hij, 'de distelvink draagt alle kleuren van de Belgische vlag en dan ook nog alle kleuren van de Duitse en daar moet dat takje met naalden dan nog bij, zoiets doet nu eenmaal pijn. Laat toch gewoon een adelaar neerprikken met zijn vleugels wijd.' En dat ze zich toen een ongeluk lachte bij het idee: zo'n geschubde adelaar zeker, uit een voorbeeldboek, haar hele dijbeen naar de vaantjes! Maar hoe ze het even later uitgilde. Elke kleur bijt zich vast in je vlees, elke kleur op zijn eigen manier en groen het felst. Als ze dat van tevoren geweten had. Onzin, dan was ze er evengoed aan begonnen. En dat al die kleuren in zwarte doodshoofd-potjes zaten, waarom dat nou weer nodig was. Maar het werd volbracht. De afgebeelde zelf had geen flauw benul al die jaren niet. Al die jaren dat zij dat takje met zich meedroeg, geen flauw benul. Maar het werd volbracht. Ze had het ervoor over, voor Hem. Tattoo-Robbie: 'Ik moet je waarschuwen, dit gaat er van zijn leven niet meer af.' Alsof er voor de hersens wél vlakgom zou bestaan. En waarom zegt hij dat pas naderhand. Ze strijkt haar rokje glad en wil naar buiten rennen. 'Wacht even, darling, de gebruiksaanwijzing. Je wilt toch goed voor je beestje zorgen hè, je wilt toch dat het het beste van het beste krijgt? Dan zal ik je eens vertellen hoe je een sijsje laten stralen kan, van binnenuit.' Verdwijnt achter een deur waarop Tattoo-museum staat. Keert met een staande schemerlamp terug en knipt hem aan: 'Zó doe je dat!' Op de kap lichten dikke borsten op, de rest is zeemeermin. In rode letters golft i love you onder de staart. Maar de staart zelf vormt een vraagteken en wie hield nu van wie. Uit de letter U steekt een haartje omhoog. 'Dat komt niet van het varken, darling, dat komt uit de mannenborst waaraan die zeemeermin hopelijk gekoesterd werd. Maar een damesliesje, darling, my God! Dat is pas perkament, daar kan geen enkele mannenborst tegenop, die transparantheid, die souplesse, het neusje van de zalm voor een schemerlamp! Zachter kan een lampenkap niet schijnen, mooier komt een tatoeage niet tot zijn recht, wat zeg ik: tot léven!' 'Maar dan moet ik wel eerst dood.' 'Hij of jij, darling, hij of jij...'



Het dijbeen.

De lies.

De plooi ertussen.

En dat het almaar sneeuwde.



Eerst trekt Rokriem de laarsjes uit. Daarna de kousen van Cardin. Hij wrijft je voeten warm een voor een, de enkels, de knieholtes, de knieën, de kuiten. Het weerlicht buiten, een klap. Zijn we in een disco of is er plotseling onweer losgebarsten? O nee, onweer in de sneeuw komt niet voor, het zijn de schijnsels van de auto's maar. En die klap dan of was het geen klap? Aan en uit floept het door de bebloemde raampjes, uit en dan weer aan. Een plas melk licht op op je dij. Hij likt het als een dorstig katje op: het takje, het vogeltje, zichzelf, jou. Twee vingers zijn al binnen en draaien razend in het rond. Verbijsterd staart hij het sidderende vogeltje aan. 'Het lééft, Kareltje!' schreeuwt hij uit, 'het lééft!'Je hoofd slaat achterover. Je tolt weg een diepe afgrond in. Wie zei ook weer: 'Ik zal het niet zijn die je opraapt.' Maar je stijgt alweer, op eigen krachten. De spasmen van de allereerste keer, maar nu niet als kalf. Vervolgens duisternis, onpeilbare, volslagen duisternis en geen applaus.



Toen ik bijkwam en mijn ogen opensloeg lag hij met zijn handen om mijn keel en zijn mond wagenwijd geopend op de mijne. Dit was geen zoen, meer een soort blazen. Verbijsterd keek hij me aan: 'Je lééft, Kareltje, je lééft!' Ik lag op de harde grond van de garage met de plaid over me heen. Naast mijn hoofd brandde de alladin. Het waaide, de tuimeldeur stond helemaal open. De Bugatti had een ingedrukte neus. De Scintilla-lampen waren verbrijzeld. En wie had me mijn kousen en mijn laarsjes weer aangedaan? Douglas trok me overeind en kwam doodsbleek naast me zitten. Zijn bovenlip bloedde. Ik veegde het bloed eraf met een puntje plaid. Hij legde een arm om mijn schouders. 'Maus,' zei hij, 'die romantiek van jou, we waren er bijna geweest. Ik heb je maar net kunnen redden van een koolmonoxidevergiftiging.' Het drong niet tot me door, ik was te duizelig om te begrijpen waarover hij het had. Mij interesseerde maar één ding: wat hij van het vogeltje had gevonden op zijn tak. 'Welk vogeltje,' zei hij, 'welke tak?' en toen: 'Kom op Maus, ik breng je naar je auto, het is al laat.' Voor de tweede keer hielp hij me in mijn jas. Zorgvuldig maakte hij alle knopen vast. Hij moest me ondersteunen naar buiten toe. Daar kwam ik weer een beetje bij. Maar er lag geen sneeuw, nog geen vlokje. De hele lucht was met sterren bezaaid. Mijn auto blonk ons in het maanlicht tegemoet.

Als de maan zo helder scheen, dan lijkt het ons zo onwaarschijnlijk niet dat flatbewoners uit de buurt u samen op de parkeerplaats hebben gezien. Waarom beweerde u eerst dat het daarvoor te donker was?

Omdat er maar twee lichtmasten op die hele parkeerplaats staan en het is een vlakte. Maar u heeft gelijk, ik was de maan vergeten.

Mogen we nu dan misschien weten waarom u toen zo heeft gehuild?

Toen we bij mijn auto aankwamen pakte hij me van achteren bij mijn middel vast en drukte zich stijf tegen me aan. 'Kareltje,' fluisterde hij in mijn linkeroor, 'wat heb ik eigenlijk op een ander voor? Ik had je op de Karbouwstraat aan moeten lijnen, maar ik voerde je aardbeien op sap. Ik had een ceintuur om je rokje moeten zijn en ik ben nog geen halsband om je nek geweest. Ik heb verlepte bloemen voor je verjaardag meegebracht terwijl jij aan kwam zetten met verse jam. En nu wasje bijna dood. Ik weet niet door wiens schuld, maar je was bijna dood. Het vinkje mag er wezen, het takje ook maar ik geef niets om beeldende kunst zoals je weet, je zult me in jezelf om moeten brengen, het kan niet tussen ons, distelvinken houden meer van distels weet je, dennentakken steken niet genoeg.' 'Was ik maar een wesp,' verzuchtte ik. 'Aan je taille zal het niet liggen,' zei hij en sloot zijn handen om mijn hals alsof dat de taille was. Toen ben ik vreselijk gaan huilen, op dat moment, en liet hij me los.

Waarom?

Omdat ik het benauwd kreeg.

Nee, niet waarom hij u losliet, waarom u moest huilen.

Omdat hij alles had gezien, alles, terwijl ik gedacht had van niet. Omdat ik zelf de schuldige was. En vanwege onze vaders die wij altijd maar met ons mee moesten zeulen als open wond. Omdat hij verliefd op Gustav Leonardt was. Omdat ik geen klavecimbel had leren spelen. Omdat de Bugatti was vernield. Om het bronzen danseresje van Degas. Om mijn groene rug. Om de zwarte tegeltjes. Om de leukodendron. Om de briefkaart uit Neurenberg. Om Teddy. Om het woord kledij. Om kapitein Haak. Om Captain Beefheart. Om de aardbol waarin ooit een monter lichtje had gebrand. Om de kaarsen van het merk Stella. Om Kerstmis dat voorgoed gekelderd was. Om de twee vogeltjes van glas. Om hun afgebroken pootjes. Om alles wat er niet was gebeurd, om alles wat er wel was gebeurd. Omdat ik hem om moest brengen. Omdat ik niet wist hoe dat moest zonder diamanten gordel met een dolk erin. Omdat we er bijna waren geweest. Omdat hij twee keer mijn leven had gered, eerst met die bus en nu weer. Omdat ik de vooruitgang niet stoppen kon. Omdat een dier zich niet kan handhaven als mens en een mens niet als dier. En nog veel meer.

Liet hij u gaan?

Waarom zou hij me hebben tegengehouden. Hij hield het portier voor me open. Met mijn rechterbeen stapte ik de auto in. Het linker met de tatoeage hing er half uit. Hij sloeg er geen acht op. Ik trok het naar binnen. Hij zorgde dat mijn jas nergens tussenkwam en sloeg het portier weer dicht. Ik draaide het raampje neer. Hij stak zijn hoofd erdoor: of er iets was. Er zat een korst op zijn lip. Ik ging er met een vinger overheen. Hij liet zijn tanden zien. Ik gaf een ruk aan zijn das. 'Kijk uit, ik stik.' Hij haalde een hand door mijn haar. 'Kijkuit, mijn kapsel.' We lachten. Ik startte en deed de lampen aan. Hij stond naar me te zwaaien in het licht. Ik zwaaide door het open raampje terug. 'Dag!' riep hij achteruitlopend, 'goedenacht!' Daarna maakte hij een buiging, keerde zich om en liep hollend op huis aan. Ik moest de andere kant op.

Of er iets was, zou Teddy hetzelfde hebben gevraagd?