PLOOI EENENTWINTIG

waarin manhaftig tegen de Lethe wordt opgeroeid



Spoedig kwam Rachel erachter dat het hoogdravende woord waarmee deze zin begint niet altijd in vleugelschoenen geschoeid gaat. Je kon het zo vaak in het woordenboek opzoeken als je wou: met voortvarendheid, binnen korte tijd plaatsvindend, maar je schoot er geen centimeter mee op.

Toen Distelvink, of eigenlijk moet ik zeggen Rokriem, zich voor de eerste keer bij haar vervoegen kwam was het 21 maart, lagen haar winterkleren al lang weer hoog en droog in hun motvrije hutkoffer, begon buiten het groen voorzichtig uit te botten en liep zij zelf, een tikje voorbarig want zo warm was het nog niet, rond in een rokje van batist.

Vreemd dat je meer dan dertig jaar kunt slapen als een roos en dat honderd nachten dan ineens onhoudbaar zijn, een eeuwigheid. Zij die niet slapen, Rachel kon er nu van meepraten. De zwaarste stormen razen in bed, de hoogste golven zijn die van je bloed en het allernietigste, allerschuchterste, allerhunkerendste scheepje ben je zelf. Het is alleen een raadsel waarom sommige van die scheepjes levenslang tegen zichzelf optornen terwijl andere het opgeven bij het geringste trammelant. Maar waarom zou het een kwaal zijn. Toegegeven, het was sterker dan haarzelf, maar waarom een kwaal. Eigenlijk niet eens een raadsel. Nogal wiedes dat bepaalde scheepjes het vertikken om te vergaan. Die hebben zich heilig voorgenomen dat ze dat maar op één manier willen: te pletter slaand op de stralen van een vuurtoren.

Spoedig kwam Rokriem dus niet, het was al 21 maart toen hij zich bij haar vervoegen kwam. Hij belde twee keer en zonder uit het raam te hoeven hangen wist Rachel dadelijk dat hij het was, huiverde, knipperde met haar ogen, schudde met haar haar, haalde diep adem en trok met een ferme ruk de deur open. En toen zijn majestueuze hoofd eindelijk - dit duurde uren zodat ze zichzelf begon af te vragen of hij daar beneden soms bezig was aan de processie van Echternach - om de laatste hoek van de bochtige trap verscheen, viel haar, aangezien ze deze uitzonderlijk lange figuur voor het eerst van haar leven van bovenaf zag, vanaf haar eigen woeste hoogte, onmiddellijk op dat zijn witte, eertijds pikzwarte glanzende haar, enigszins aan het kalen was, een onverwachte tijdspiegel die haar sterk ontroerde, aan welke ontroering ze evenwel geen enkel gevolg kon geven, ten eerste omdat de situatie dat niet toeliet, ten tweede omdat zijn neus op dat eigenste moment in botsing dreigde te komen met de twee harde neuzen van haar laarsjes, zodat deze vlug een pasje achteruit moesten doen, wat hem de gelegenheid verschafte om haar vanuit de diepte vliegensvlug een donkerbruin boeketje toe te steken met de woorden: 'Eigenlijk had ik een bosje takken uit Salzburg voor je mee moeten brengen', waarvan de betekenis haar volledig ontging doordat ze aan zoete Mozart-kogels moest denken in plaats van aan iets zouts, en terwijl ze haar neus vergeefs in het papier stak om de geur van bloemen op te snuiven, tevergeefs omdat die bloemen eigenlijk geen bloemen waren maar meer weg hadden van piepkleine dennenappeltjes, volgens de Flowershop moest het leukodendron zijn, zei hij, nog nahijgend van zijn stommelende klimpartij: 'Wat frappant, Rachel, wist je dat ik vroeger net zo'n soort trap had en dat ik de mensen opentrok, niet dat er veel mensen bij mij langskwamen maar als ze kwamen, met exact hetzelfde in elkaar gedraaide touw? Vandaag de dag kom je dat niet meer tegen', en toen ze daar met stomheid geslagen op antwoordde: 'Of ik dat wist? Maar indertijd ben ik zélf bij je op de Karbouwstraat geweest!' waarop hij alsof het een onbetekenend voorval betrof de onbewogen zinnen 'Is dat zo? Dat was ik glad vergeten' uitsprak, zinnen die haar op brutale wijze van iets leken te beroven waarvan ze zich heilig voorgenomen had dat ze het hem koste wat kost vóór haar dood vertellen zou, kon zij die onbedoelde aanval, die toch zo gewelddadig was, niet beter pareren dan met de opmerking 'Je bent me ook een mooie!'



Glad vergeten 

Dat 

Glad 

Vergeten