PLOOI ZES

waarin een taalles het dolkmes naar de kroon steekt



Hoe laat is het? Geen idee. De hele nacht heeft de noodklok geluid en als Rachel eindelijk wakker wordt is het eerste wat ze ziet: Distelvink. Hij staat op het houten podium voor de klas. Zijn haar reikt bijna tot aan het plafond. Ze kijkt omhoog. Hij is het kostbaarste dat ze bezit en ze bezit hem niet eens. Dat kan ze niet verwerken. Ooit zal hij haar echter bezitten, zeker is zeker. Ze hoort zijn stem en ondanks negentien leerlingen die meeluisteren weet ze dat die alleen tot haar is gericht. Net als zijn blikken, ook voor haar. En alle fijne zwarte haartjes in zijn nek. En zijn grote handen.

Zover is het alleen nog niet. Vooralsnog vliegt er tussen die handen een groene Bic heen en weer - hij verfoeit het om met rood te corrigeren - en zogenaamd verdiept in de doelloosheid van zijn eigen jongleerkunst grinnikt hij ineens: 'Tja, tja, taal- en literatuurlessen zou ik jullie moeten geven. Zo hebben rector en curatoren het tenslotte beslist. Maar kijk eens naar buiten: de wereld is gescheurd en kapot. Die kun je met grammatica of ortografie heus niet heel maken. Gedichten dan? Maar gedichten gaan voornamelijk over bloemetjes en ik heb nooit één naam van een bloempje kunnen onthouden. Op de lagere school zei de meester al: Distelvink, wat is dit? en dan hield hij een piepklein wit bloempje omhoog met van die kleine paarsrode streepjes om het gele hart. Ik zei dat ik het niet wist. Een madeliefje, stomkop! brulde hij dan, maar de volgende dag was ik het alweer vergeten. Vroeger ja, als mijn ouders aan de vooravond van mijn verjaardag de hele kamer vol bloemen hadden gezet en ik kon dat dan al ruiken vanuit mijn bed, toen hield ik wel van bloemen. Maar sinds de zomerjurken van mijn moeder zijn verteerd kan ik geen bloemen meer zien.

Verhalen dan? Willen jullie verhalen? Maar een beetje verhaal gaat over de liefde en in de oorlog hebben ze mijn vader vermoord. Ik herhaal: vermoord. Opgeruimd staat netjes, dachten ze, en toen hebben ze hem vermoord. Er is geen enkele koestering. Het kindje van de hoop moet nog geboren worden. Maar je bloed drinkt het intussen wel. Ooit, ooit horen jullie, ooit had ik een vader. Daarna nam mijn leven een wending. Niemand heeft het gemerkt want na de bevrijding zat iedereen vlaggetjes te naaien, maar mijn leven, ik herhaal, nam een wending. Als een dressuurpaard dat door een horzel is gestoken ging het zomaar over van de ene in de andere volte. Voltes blijven voltes, maar het ene rondje is wel iets heel anders dan het andere. Kwestie van geklater van de hoeven of gebonk. Zij zaten te naaien en ik stond dagenlang met mijn speelgoedbeesten te wachten aan het raam. Braaf, braaf zoals ik daar stond maar hij kwam niet meer opdagen.

Toen verloor dat raam zijn betekenis en alles wat ik erdoorheen zag ook. En de kamer waarin dat raam zat. En het huis waarin die kamer zich bevond, ik heb me nooit meer ergens thuis gevoeld. En de straat waarin dat huis stond, nee dat was geen straat, het was de Kostverlorenkade. En de stad waarin die straat lag. Het verloor allemaal zijn betekenis. Voorgoed. En er was niet eens een begrafenisplechtigheid geweest. Voor zo eentje, zeiden ze, heb dat niet nodig, heb dat geen enkel nut. Aarzelend zei ik dat het eerste heb, is moest zijn - toen was ik ook al een schoolmeester - en het tweede heb, heeft.

Wat heb dat er nou mee van doen, zeiden ze, wat heb dat er nou mee van doen. En ze hadden gelijk: niks.

Toen ben ik op de grond gevallen. De hele kamer vol mensen. Mijn moeder was nergens te bekennen. Vrienden in geen velden of wegen. Ben jij een kind van je vader? blafte een man met een hoge pet. Ja, zei ik, zijn zoon. Mooi zo, zei hij, dan kan nu de deur open. Hij liep naar de deur en gooide die open. Een compleet zangkoor kwam naar binnen getuimeld. Ze hadden een heel klein repertoire, want ze zongen maar één zin: Tel père, tel fils. Tel père, tel fils... Dat ging eindeloos zo door. Het was verschrikkelijk en ten slotte zei ik: Waarom zingt u eigenlijk in het Frans? Vanwege, zeiden ze, dat zwarte haar van jou en sommige dingen zingt men nu eenmaal in het Frans. Maar als je het liever hoort in je moerstaal, wel, je ken het krijgen zoals je het hebben wil.

Meteen begonnen ze zestien Nederlandse spreuken op te dreunen, ja zo rijk is onze taal als het over kinderen en ouders gaat, om me klein te krijgen. Dat is ze bijna gelukt. Daarom ben ik taalleraar geworden. Om ze jullie ook te leren. Om de dolk voor jullie af te weren als je straks zelf op je rug ligt.'

De groene ballpoint valt nu op de grond. Niemand durft hem op te rapen. Alsof hij steken zal. Het is doodstil. Met een sonore stem, de lange armen gekruist voor zijn borst en de donkere ogen dwalend langs veertig opgetrokken schoudertjes, galmt Distelvink zijn vreemde litanie:



  • Het muist wat van katten komt
  • Van een krom hout kwam nooit een rechte staak
  • Zo de tronk, zo het jonk
  • Bescheten koe, bescheten kalf
  • Men leest geen druiven van dorens of vijgen van distels
  • Het kind van de Moor ziet ook zwart
  • Zulke bomen, zulke peren
  • Een raaf broedt geen sijsjes
  • Wat van eksters komt huppelt graag
  • Kwaad ei, kwaad kuiken
  • De wijn smaakt altijd naar de stok
  • De vijg valt niet ver van het paard
  • Bakkerszoon is niet verwonderd dat zijn vader wit is
  • Kinderen van koeien zijn altijd maar kalveren
  • Steelt de vos, zo steelt het vosken ook
  • Wat van apen komt wil luizen



' Voila,' zo besluit hij, 'nu weten jullie zo'n beetje hoe er in 't gemeen over ouders en kinderen wordt gedacht.'

Hoe is het mogelijk, denkt Rachel, dat is óns wijsje, het wijsje van Vader en mij.

Maar om haar heen wordt daar heel anders over gedacht: dit is geen les, meneer Distelvink, hier zijn we niet voor gekomen of wou u soms beweren dat wij bakkerszoontjes of negers zijn of zoiets. Meteen barst een lawine van krijtjes los. Werkelijk overal komen ze vandaan en Distelvink moet zich in de gekste bochten wringen om ze te ontwijken. Kets! tegen zijn hoofd, Kets! tegen het bord. Ze zitten te schudden van het lachen en komen niet meer bij. Als alle krijtjes op zijn, recht Distelvink zijn rug, pakt zijn tas en verlaat het lokaal met de woorden: 'Vlieg op, apenkoppen, ik herhaal: vlieg op.' Daarop wordt de hele boel afgebroken. Nu vliegen er geen krijtjes meer door de lucht maar boeken, schriften, tassen en planten. Ook wat de kreten betreft lijkt het net een oerwoud. Wat of zij voor vaders hebben... of moeders...