5

 

 

Voor koningin en vaderland

 

 

Achteraf gezien lijkt het alsof alles wat ik in het begin van mijn leven heb meegemaakt een voorbereiding was op mijn toekomst met wolven, hoewel er soms ook geen enkel verband leek te zijn. Niet lang na mijn avontuur met Barney was ik met drie vrienden in King’s Lynn. Een van hen had snel wat geld nodig, dus gingen we in een achterafstraatje autoradio’s stelen – niet iets waar ik erg trots op ben. Plotseling zagen we een paar politieagenten onze kant op lopen. We renden de hoofdstraat van het dorp in met twee politieagenten op onze hielen en zochten wanhopig naar een drukke winkel waarin we konden verdwijnen. Waarschijnlijk was het die dag de verplichte winkelsluitingsdag, want er was niets open, behalve het rekruteringskantoor van het leger, waar de lichten uitnodigend brandden. Hijgend en puffend stormden we naar binnen en we zeiden dat we ons kwamen aanmelden. Ik denk dat ze de hele week nog niet zo veel mensen hadden gezien; ze ontvingen ons met open armen en brachten ons snel naar een kamer achter in het kantoor, waar we een video over het leven in het leger te zien kregen. Perfect.

   We waren allemaal onder de indruk van wat ze zagen, en de volgende zeven jaar van mijn leven zou ik in het leger doorbrengen. We meldden ons die middag nog aan, maar ik was de enige van ons die het uiteindelijk ook echt deed. Ik had nooit overwogen om bij het leger te gaan – en als ik niet voor de politie was gevlucht, was het waarschijnlijk ook nooit gebeurd – maar hoe meer ik erover te weten kwam, hoe meer het de ideale stap voor me leek.

   Mijn relatie met Sue was voorbij. Ik was te onstuimig, te boos, te veel op mezelf gericht. Ik was tweeëntwintig en wilde weg uit Norfolk; ik had het gevoel dat ik er niets meer te zoeken had. Ik leefde graag in de buitenlucht, ik genoot van lichamelijke inspanning, ik wist al op jonge leeftijd wat discipline was en ik was goed in het kritiekloos uitvoeren van bevelen. Al deze kwaliteiten had ik geleerd van mijn grootvader en het waren noodzakelijke eigenschappen om een goed soldaat te zijn. In een van de sollicitatiegesprekken werd me gevraagd waarom ik bij het leger wilde, en toen somde ik die eigenschappen op. Waarschijnlijk dachten ze dat ik een grapje maakte.

   Ik werd voor de basisopleiding van ongeveer acht weken naar de legerbasis in Woolwich gestuurd, waar twee van de drie instructeurs afkomstig waren uit het 29 Commando Regiment of the Royal Artillery. De commandant was een man die John Morgan heette; hij had de selectie voor de commando’s met succes doorlopen, maar was in de laatste selectieronde gewond geraakt. Hij was sterk, eerlijk en evenwichtig, wond zich nooit op en kon goed omgaan met alles wat hem in het leven overkwam, maar hij was ook iemand met wie je geen spelletjes moest spelen. Als ik de rolmodellen in mijn leven zou moeten noemen en de mensen tegen wie ik opkeek – helden zoals mijn grootvader – dan zou hij er zeker een van zijn.

 

Zijn collega’s waren ‘Zeilboot’ Williams – die zo werd genoemd vanwege zijn grote oren – en een heel kleine man die Corbet heette, maar ‘Ronnie’ genoemd werd, naar de bekende Schotse acteur en komiek. Hij was net een dynamo; hij stopte nooit. Ik vermoed dat hij zelfs in zijn slaap nog radslagen en opdrukoefeningen deed. Ze namen ons om beurten mee naar buiten voor de zogenoemde ‘Bergen-loop’: zes, zeven of acht kilometer rennen met je laarzen aan en met allerlei andere spullen in je rugzak, die soms wel vijfentwintig kilo woog. Dit kwam boven op de normale training en diende voor het verbeteren van onze conditie. Het was doodvermoeiend en ik kon nooit wachten tot John Morgan aan de beurt was, omdat hij even langzaam en regelmatig liep als ik. De anderen putten ons net zo lang uit tot we niet meer op onze benen konden staan. 

   Nadat ik de schriftelijke tests redelijk goed had afgelegd, moest ik kiezen tot welk onderdeel van het leger ik wilde toetreden, en nadat ik foto’s had gezien van mensen die uit helikopters abseilden en door sneeuw liepen en skieden, en met John Morgan en Zeilboot Williams had gesproken, koos ik voor het 29 Commando Regiment of the Royal Artillery. Het was destijds gevestigd in de HMS Drake, de marinebasis aan de zuidkust van Engeland, ongeveer vier kilometer ten zuiden van Plymouth. De thuisbasis van het regiment was de Royal Citadel, een mooi zeventiende-eeuws gebouw in het centrum van Plymouth, met muren van twintig meter hoog, bedoeld om de Hollandse invasie af te weren. In de volgende honderd jaar was het het belangrijkste verdedigingsbouwwerk van Engeland, maar toen ik er in 1986 aankwam, werd het gebouw gerenoveerd en werd al het personeel van het 29e commando verplaatst naar de moderne basis iets verderop (gebouwd in de jaren tachtig van de negentiende eeuw). 

   Het 29e commando was een Close Support Artillery Regiment – onderdeel van de zwaar-geschutdivisie – dat 3 Commando Brigade Royal Marines ondersteunde. In gewone taal: als de mariniers een strand probeerden in te nemen, moesten wij ze rugdekking geven. Toch hadden we het gevoel dat we ons in niemandsland bevonden, tussen twee werelden in; we behoorden niet echt tot de marine en ook niet echt tot het leger, en zij leken allebei niet echt veel van ons te moeten hebben. We volgden de mariniers overal en altijd, en omdat 3 Commando gespecialiseerd was in operaties in extreme temperaturen en omstandigheden, trainden we op bevroren land, in de jungle en in woestijnen. 

   Toen ik eenmaal in HMS Drake zat, werd de training steeds serieuzer. Het was het zwaarste wat ik ooit had meegemaakt – en dat voor iemand die als dakdekker jarenlang met stapels tegels ladders op en af had gelopen. We trainden aan één stuk door; we liepen hard of deden opdruk-, opzit- of optrekoefeningen en kracht- en conditietraining, de hele dag. Daarmee vergeleken was de Bergen-loop met Zeilboot en Ronnie kinderspel. 

   Het was meedogenloos, dag na dag na dag werden onze lichamen tot het uiterste op de proef gesteld. We werden afgemat en aan het eind van de dag waren we zowel lichamelijk als geestelijk totaal uitgeput. Wanneer ik ’s avonds ging douchen had ik het gevoel dat ik nooit meer zou kunnen lopen, en de volgende dag kon niet langzaam genoeg komen. Maar alles werd gedaan met een doel: als commando moest je niet alleen een goede fysieke conditie hebben om je door vijandig terrein te bewegen, je moest geestelijk ook sterk genoeg zijn om te kunnen vechten en jezelf te verdedigen als je eenmaal in vijandelijk gebied was. Als je die eigenschappen niet had, had de eenheid ook niets aan je. 

   En als we onze lichamen niet aan het afmatten waren, dan bekeken we landkaarten, deden we survivaltraining in extreme weersomstandigheden en volgden we cursussen waarin we militaire strategieën bestudeerden, leerden hoe we voor onze uitrusting moesten zorgen, hoe we onze positie moesten bepalen en hoe we ons moesten voorbereiden als we ’s nachts ‘over land, over zee of door de lucht’ gedropt werden in vijandelijk gebied – het motto van het leger.

   Tijdens de training stonden we bekend als de ‘petten’, wat bij de commando’s zo veel als ‘mislukkelingen’ betekende, omdat we eenvoudige rode baretten droegen. De laatste test om de felbegeerde Groene Baret te krijgen was een trektocht van vijftig kilometer door Dartmoor die binnen acht uur voltooid moest worden. Het was een combinatie van hardlopen en lopen met je volledige uitrusting. Het percentage uitvallers was op dat moment tussen de veertig en vijfenveertig procent. Het was het zwaarste wat we ooit hadden gedaan, maar ons team kwam op tijd binnen. Er was geen fanfare om ons binnen te halen, geen ceremonie. De instructeurs stonden bij de finish op ons te wachten en toen we strompelend en op de rand van een instorting aankwamen, gooiden ze onze Groene Baretten naar ons. Ik herinner me de stof van de baret nog, en de opwinding toen ik hem stevig in mijn handen hield tijdens de terugreis naar onze basis achter in een open vrachtwagen, moe en verstijfd van de kou, maar ook ongelofelijk trots. Ik had het gevoel dat ik iets unieks had gepresteerd.

   Maar we konden niet op onze lauweren rusten. Dit was nog maar het begin. We waren negen maanden per jaar niet op de basis en kregen in die tijd loodzware trainingen op schitterende plekken. Ik had gedacht dat ik alles al wist over het buitenleven, maar de natuur in Norfolk was iets totaal anders dan de bevroren woestenij van Noorwegen hartje winter. Daar ga je dood als je niet weet hoe je je moet redden; het was twintig graden onder nul. Ik leerde alles over overleven. Ik leerde hoe je jezelf warm kunt houden, hoe je gezond kunt blijven en welk voedsel je moet eten waar je lichaam iets aan heeft, in plaats van voedsel dat alleen maar de honger stilt of je een opkikker geeft. Ik leerde hoe en waar ik bevroren meren kon oversteken en hoe ik de omgeving en de omstandigheden in mijn voordeel kon gebruiken. Zo kun je je lichaamstemperatuur verhogen door zoiets eenvoudigs als een gat in de sneeuw graven en erin gaan liggen. Ik leerde waar en hoe ik zo’n gat moest maken, en hoe ik dat zo snel mogelijk kon doen met een minimum aan energieverspilling.

   Als we in die temperaturen en op dat terrein te voet lange afstanden aflegden, bleef degene aan de leiding nooit lang vooraan lopen. Hij leidde ongeveer vijfhonderd meter, ging vervolgens langzamer lopen en sloot achteraan aan, waarna de volgende persoon vijfhonderd meter vooraan liep, zich liet afzakken, enzovoorts, enzovoorts. De logische gedachte hierachter was dat het vermoeiender is om jezelf een weg te banen door dikke sneeuw dan om in iemands voetsporen te lopen, en ervan uitgaande dat we zouden moeten vechten als we onze bestemming hadden bereikt, moesten alle soldaten even fit zijn.

   Vroeger vroeg ik me altijd af hoe de mens hierachter was gekomen, en pas toen ik jaren later in de bergen van centraal-Idaho bij de wolven was, zag ik dat zij in de sneeuw precies dezelfde techniek gebruikten. Na een tijdje vertraagde de aanvoerder en sloot achteraan bij de roedel aan om ervoor te zorgen dat elk dier voldoende energie had wanneer een prooi moest worden aangevallen. Ik vermoed dat de Inuit, de inheemse bevolking van Idaho, de technieken van de wolven hebben geleerd en die hebben doorgegeven aan onze speciale troepen toen die in hun streek kwamen trainen.

   Alles wat ik in mijn tijd in het leger geleerd heb was van onschatbare waarde voor mijn werk met wolven, en dan vooral de overlevingstechnieken. Ik leerde om tijdens gevechten verrassingselementen te gebruiken, om je vijand te bestrijden in een omgeving die jij kent, waar jij in het voordeel bent en de situatie onder controle hebt. Eén persoon maakt tegen twaalf anderen geen kans in vijandelijk gebied, maar als je het tegen die twaalf opneemt op vertrouwd terrein, stijgen je kansen op overleving aanzienlijk. 

   Ik ontdekte dat wolven precies hetzelfde doen. Voordat ze een vijand aanvallen zorgen ze er altijd voor dat de omstandigheden dusdanig zijn dat zij in het voordeel zijn. Ik heb gezien hoe drie wolven het met succes tegen een beer van driehonderdvijftig tot vierhonderd kilo opnamen door voor de definitieve aanval gewoon te wachten tot het pikdonker was. Omdat wolven nachtdieren zijn, konden ze alles dan nog goed zien, terwijl de beer, een dagdier, duidelijk in het nadeel was.

   Mijn eenheid ging niet naar Afghanistan of Irak; de enige actieve missies die we deden waren in Noord-Ierland, maar we deden wel een aantal missies voor de VN om de sympathie van de bevolking te winnen. Ik herinner me vooral Cyprus nog goed, waar de VN een bufferzone bewaakte tussen het Griekse en het Turkse deel van het eiland. Op een dag ging ik naar het Turkse deel om voedsel af te leveren. Ik was de chauffeur en had een andere soldaat bij me, maar toen we op de plaats van bestemming kwamen, waren we overbodig. Lokale helpers gingen zich ermee bemoeien en begonnen het voedsel uit te delen, met gebruik van geweld als er problemen ontstonden. Ik werd cynisch over onze taak; ik had de indruk dat we eraan bijdroegen dat de rijken rijker werden en de armen armer.

   Terwijl ik stond te wachten zag ik een oude vrouw met veel moeite een houten kar over een kasseienweggetje in de richting van de vrachtwagen duwen. Ze had een rimpelig en verweerd gezicht, zoals veel vrouwen daar. De helpers leken geen aandacht voor haar te hebben, dus laadde ik haar kar onopvallend met voedsel en duwde hem, terwijl ze mompelend achter me aan liep, weer de heuvel naar haar huisje op, dat een meter of zevenhonderd verderop stond. Ik sprak geen woord Turks en zij geen woord Engels, maar toen we bij haar voordeur waren gekomen, bedankte ze me door mijn hand in de hare te houden. Toen deed ze iets ongelofelijks: ze pakte een grote appel van de kar en gebaarde me hem aan te nemen. Ik probeerde haar uit te leggen dat ik hem niet nodig had omdat ik genoeg te eten kreeg, maar ze wilde er niets van weten. Het ontroerde me; deze vrouw had niets, terwijl ik drie stevige maaltijden per dag kreeg. Haar ruimhartigheid was oprecht. Hoezeer ik de miljardairs ook bewonder die miljoenen aan goede doelen schenken, dat is toch iets heel anders dan het gebaar van een vrouw die een stuk fruit weggeeft dat voor haar het verschil tussen leven en dood kan betekenen.

   Er waren vele redenen waarom ik graag in het leger zat – en zo’n moment was er zeker een van. Omdat ik als kind erg op mezelf was, beleefde ik ook veel plezier aan het gevoel van kameraadschap. Ik hield van het stoere buitenleven en ik geloofde in alles waar de krijgsmacht voor stond. Het paste perfect bij me. Ik voelde me goed bij het dagelijkse leven en de discipline. De soldaten met dezelfde rang beschouwde ik zowat als mijn familie. Ik dacht dat ik er lang zou blijven. Ik heb zelfs geprobeerd om bij de als loodzwaar bekendstaande Special Air Services en Special Boat Services te komen. 

   Normaliter kon je je alleen voor de SAS aanmelden als je in het leger zat en voor de SBS als je bij de marine was, maar de regering deed een proefproject waarbij mariniers bij de SAS konden proberen te komen en soldaten bij de SBS. Ik deed vrijwillig mee aan het project. De SBS-training was in en rond Poole Harbour en vormde geen enkel probleem. Toen ging ik naar Wales voor de SAS-training en dat werd een ware uitputtingsslag. Ik wist me door het eerste deel van de training te worstelen, maar ik werd toch niet tot Hereford toegelaten, waar de eenheid is gelegerd. Dat was een teleurstelling, maar ik putte troost uit het feit dat ik de eerste dag had overleefd. Van de honderdvijftig mensen die waren begonnen, waren er voor het vallen van de avond al veertig uitgeput langs de kant van de weg neergevallen. Hun afgematte lichamen lagen als schapenmest verspreid over de bergen van de Brecon Beacons.

   Blijkbaar was ik niet voorbeschikt voor een carrière bij de commando’s, maar uiteindelijk zou ik het bij het leger ook niet lang volhouden. In plaats daarvan bleek het een waardevolle leertijd voor het werk dat ik later in mijn leven zou doen.