6

 

 

Heel dichtbij

 

 

Sinds mijn bijzondere ontmoeting met die grote roomkleurige wolf in de dierentuin bij Thetford had ik altijd meer willen zien en weten van de dieren waar ik als kind zo bang voor was. Ik begon biologieboeken te lezen en veel van wat ik over vossen te weten was gekomen in de jaren dat ik ze geobserveerd had, bleek overeen te komen met wat ik over wolven las. Op vossen werd wreed en systematisch gejaagd vanwege hun reputatie, die, zo wist ik, onterecht was. Met wolven was de mens nog verder gegaan: die waren in de meeste delen van de wereld uitgeroeid. Ik begon me af te vragen of alle negatieve verhalen die ik over wolven had gehoord toen ik opgroeide, betrouwbaarder waren dan de leugens die mij waren verteld over hun rode neefjes.

   Wolven waren vroeger overal. Ooit waren ze na de mens het meest verspreide dier op aarde – en toen de mens nog jager-verzamelaar was, joeg hij op dezelfde prooi als wolven en leefden mensen en wolven met succes en tot wederzijds voordeel naast elkaar. Wolven werden gerespecteerd als sterke collega-jagers en men dacht dat ze mysterieuze en magische eigenschappen hadden. Noord-Amerikaanse indianen geloven nog steeds dat de ziel van hun voorvaderen vermomd als wolf voortleeft. Ze ondertekenen alleen een contract als er een wolf (of tegenwoordig een hond) bij aanwezig is. Door de eeuwen heen zijn er talloze legendes geweest over wolven die mensenkinderen grootbrengen. Romulus en Remus, de tweeling die Rome stichtte, zijn naar verluidt gered en gezoogd door een wolvin die ze uit een mand haalde die de rivier de Tiber af dreef. 

   Maar toen de mens evolueerde van jager-verzamelaar naar landbouwer en wolven op zijn vee begonnen te azen, veranderde de wolf snel van held in boosdoener. Ze werden gedemoniseerd, er werd op ze gejaagd en op sommige plaatsen werden ze uitgeroeid. Hoewel ze vandaag de dag met uitsterven bedreigd worden, wordt er in sommige delen van de wereld nog steeds jacht op ze gemaakt en worden ze nog steeds gevreesd als wrede dieren die bij maanlicht jagen, baby’s uit hun wieg grissen en Russische boeren van hun slee trekken.

   Ik had zo’n grote en bijzondere empathie voor die wolf in de dierentuin gevoeld dat ik, op basis van niet meer dan intuïtie en de gewoonte me met de underdog te identificeren, de onweerstaanbare behoefte voelde om achter de waarheid over wolven te komen, alles te doen wat ik kon om deze dieren te helpen en voor ze op te komen. 

   Het werd al snel een obsessie. Ik kwam erachter dat het Dartmoor Wildlife Park in het dorp Sparkwell, niet ver van Plymouth, een roedel wolven had en bij de eerste de beste gelegenheid ging ik erheen en raakte in gesprek met de opzichters. Elke dag waarop ik vrijaf kreeg van het leger bezocht ik het park en ik bood aan om er een handje te helpen wanneer ze te weinig personeel hadden. Ik maakte kennis met de eigenaar, Ellis Daw, die in een imposant huis midden in het park woonde, en ging er weldra als vrijwilliger aan de slag, vooral met Kerstmis en tijdens andere vakantieperioden waarin de vaste opzichters vrij wilden. In een vleugel van het huis was een appartement waar de opzichters in woonden en waar ook ik mocht overnachten. Wanneer we verlof hadden en mijn vrienden en collega’s naar hun gezinnen thuis vertrokken, ging ik naar Sparkwell. Meer dan tien jaar ben ik niet naar Norfolk teruggekeerd. Ik beschouwde de wolven als mijn familie.

   Het park lag op een helling, grensde aan het Dartmoor National Park en was ongeveer twaalf hectare groot. Het wolventerrein bevond zich boven op de helling en werd van het National Park afgescheiden door een hek. Het was een klein terrein, niet meer dan veertig are voor zes wolven, en het twee meter hoge hek van dik gaasdraad met een dubbele ingang moest voorkomen dat een wolf per ongeluk ontsnapte wanneer de opzichters aankwamen of weggingen. Hoewel het een klein gebied was, was het tamelijk bosrijk, en achterin lag in de schaduw van de dicht op elkaar staande bomen een aardwal waar de wolven een ondergronds hol hadden gegraven. Verder stond er een kleine rechthoekige hut bij de ingang die eruitzag als een schuilkelder en nog een kleiner gebouwtje met een plat dak, waar de wolven overdag graag op lagen. De opzichters brachten de wolven om de paar dagen karkassen. Verder hadden de dieren alleen contact met mensen als ze door een dierenarts onderzocht moesten worden. De opzichters maakten er zeker geen gewoonte van om langdurig aan de verkeerde kant van het hek te blijven en niemand ging ooit ’s avonds of ’s nachts het terrein op. Het park sloot voor de duisternis inviel en dan kregen alle opzichters vrijaf. 

   Hoewel iedereen die het terrein betrad zich voor alle zekerheid altijd bewapende met een houten stok, zoals dat ook de gewoonte was als je je op het territorium van andere grote roofdieren begaf, ging er van de wolven nooit dreiging uit. Integendeel, ze leken zich juist door óns bedreigd te voelen. Ze raakten in paniek als er iemand in hun buurt kwam; dan renden ze naar de andere kant van het terrein of verdwenen onder de grond, om hun voedsel pas weer op te halen als we allemaal weg waren. De wolven leken me geen boosaardige dieren die je al aanvielen zodra je ook maar naar ze keek.

   Mijn nieuwsgierigheid werd steeds groter. Ik wilde dichter bij deze dieren komen en meer over ze te weten komen, en dus bleef ik steeds vaker stil op het terrein zitten. Een paar weken lang zat ik er een aantal uren per dag, in de hoop dat de wolven, net als de vossen, interesse in me zouden krijgen en me kwamen onderzoeken. Dat gebeurde niet. Toen realiseerde ik me wat ik fout deed. Ik betrad hun territorium overdag, als ik me op mijn gemak voelde. Wat zou er gebeuren, vroeg ik me af, als ik ze, net als de vossen, ’s nachts zou benaderen, als zij de overhand hadden? Zou ik dan een beter begrip van deze dieren krijgen? Ik paste de psychologie toe die ik in het leger had geleerd, maar dan in omgekeerde richting. Ik wilde dat de wolven het idee hadden dat zij in het voordeel waren, en niet ik. Mijn collega’s waren stomverbaasd over mijn wens om overdag op het terrein te zitten, maar toen ik hun vertelde dat ik het wolventerritorium ook ’s nachts wilde betreden, vonden ze me rijp voor het gekkenhuis. Toch liet Ellis Daw, de eigenaar, die ik toen inmiddels al redelijk goed kende, mij het experiment uitvoeren, en dat siert hem. 

   Zelfs nu weet ik nog steeds niet wat ik van de wolven wilde of waarom ik ze per se op deze manier wilde leren kennen. Misschien wilde ik mezelf erdoor ontdekken of de spoken uit mijn jeugd verjagen. Misschien was het omdat de wolven me deden denken aan de honden waarmee ik was opgegroeid en hoopte ik bij de wolven iets van de troost en de veiligheid terug te vinden die ik bij de honden had gevoeld – en sinds de dood van mijn grootvader niet meer had ervaren. Of misschien was ik gewoon knettergek. Wat ik wel weet, is dat het me verontrustte dat deze mooie dieren zo gestrest raakten van contact met mensen, en dat ik hoopte dat als ze me beter leerden kennen, ik op de een of andere manier in staat zou zijn om hun leven in gevangenschap wat aangenamer te maken.

   Op een nacht, toen het nieuwemaan was, trok ik een oud trainingspak aan en nadat ik al mijn moed bijeen had geraapt liep ik het terrein op en deed de toegangsdeur achter me op slot. Ik was doodsbang; voor zover ik wist had niemand dit ooit eerder gedaan – en er waren heel wat incidenten geweest met wolven in gevangenschap. Ik had geen flauw idee hoe deze wolven zouden reageren, of ze zich schuil zouden houden of me aan stukken zouden scheuren. Maar ik moest en zou het doen. Omgeven door duisternis en struikelend over gevallen takken en uitstekende boomwortels wist ik de aardwal achterin te bereiken; ik ging zitten en wachtte op wat ging komen. Ik kon nauwelijks iets zien en hoorde allerlei vreemde geluiden van de nachtdieren in het park. Maar ik begon me al snel te ontspannen. De wolven hielden zich schuil en gaven me geen reden tot bezorgdheid. Ik begon me op mijn gemak te voelen in het donker. Als kind had ik de duisternis en de geluiden van het bos prachtig gevonden; ik voelde me er veilig door als ik in Norfolk in mijn bed onder de ruwe, zwarte deken lag, en ook hier gaven ze me een gevoel van zekerheid en vertrouwdheid.

   Anderhalve week lang betrad ik elke nacht het wolventerrein. Ik droeg dezelfde kleren, omdat ik van mijn ervaringen in de natuur het belang van geur kende, al wist ik toen nog niet dat voedsel ook belangrijk was. Ik at normaal mensenvoedsel, maar ik kwam er na een tijdje achter dat daar verandering in moest komen. De eerste drie nachten zat ik steeds op dezelfde plek, en hoewel de wolven op afstand bleven, merkte ik dat ze toch een beetje nieuwsgierig begonnen te worden. De volgende nacht ging ik er weer zitten, maar na een poosje stond ik op en begaf me naar een ander deel van het terrein. De wolven verspreidden zich meteen, alsof ze bang waren, maar ik zag ook dat een paar wolven naar de plek liepen waar ik had gezeten om mijn geur te onderzoeken en eroverheen te urineren. Toen gingen ze weer op veilige afstand van mij vandaan zitten, maar ik merkte dat ze me in de gaten bleven houden. Dit ging zo een paar nachten door. Ze waren in me geïnteresseerd, maar ze hadden niet de moed om me tegemoet te treden.

   De volgende nacht vatte een van de wolven, Reuben, waarvan ik nu weet dat hij het bèta-dier was, moed, kwam naar me toe gelopen en begon me van top tot teen te besnuffelen. Hij raakte me niet aan, hij rook alleen maar aan mij en mijn geur; dit deed hij een aantal nachten. De volgende nacht ging ik op de bank op het hoogste punt van het terrein zitten, met mijn benen uitgestrekt voor me. Dezelfde wolf naderde weer en deed precies hetzelfde als wat hij de vorige twee nachten had gedaan: hij besnuffelde mijn lichaam en rook aan mijn geur en aan mijn benen. Toen schoot hij plotseling en zonder waarschuwing naar voren en in een fractie van een seconde beet hij pijnlijk in mijn knie.

   Ik bleef als versteend zitten. Ik wist niet wat ik moest doen. Als ik zou opstaan en weg zou rennen, zou hij dan met de hele roedel achter me aan komen en me ten val brengen? Als ik naar hem zou uithalen, zou hij dan alleen maar nog agressiever worden? Uit pure onwetendheid bleef ik dus zitten en dacht: jezus, dit was het dan; het is afgelopen met me.

   Maar hij week achteruit en bleef vragend naar me staan kijken, alsof hij mijn reactie peilde. Toen draaide hij zich om en verdween in de duisternis. Ik zag hem de volgende nacht pas weer, toen hij opnieuw naar me toe kwam en precies hetzelfde deed. Ongeveer twee weken lang herhaalde hij dit gedrag, na afloop waarvan mijn knieën bont en blauw waren. Soms beet hij in mijn andere knie of mijn scheenbeen, maar het was altijd dezelfde procedure: hij kwam dicht bij me, snuffelde, beet plotseling en verdween in de nacht. Soms deed hij het twee of drie keer op een nacht.

   Ik had geen flauw idee wat hij aan het doen was, maar ik wist dat het niet zijn bedoeling was om me echt kwaad te doen, omdat hij verder geen tekenen van agressie vertoonde en geen andere wolven erbij haalde, en met kaken waarmee een druk van honderd kilo per vierkante centimeter kan worden uitgeoefend, had hij in een paar tellen mijn knieschijf los kunnen trekken. Maar dat deed hij niet, en daarom besloot ik terug te blijven gaan. Het enige gevolg van de aanvallen van de wolf waren blauwe plekken en bloeduitstortingen op mijn knieën en benen, alsof hij er zuigzoentjes op had gegeven. Ik reageerde geen enkele keer, en later kwam ik erachter dat dat mijn leven heeft gered.

   Het eerste wat een wolf doet, zo realiseerde ik me na een aantal ontmoetingen, is erachter komen of een nieuwkomer te vertrouwen is, en dat doet hij door te kijken hoe de vreemdeling reageert op een beet. De nieuwe wolf biedt onmiddellijk zijn kwetsbare keel aan om duidelijk te maken dat hij vredelievend is en de gevestigde wolf zal hem net zo lang blijven domineren tot hij ervan overtuigd is dat de nieuweling geen gevaar vormt. Als ik me had teruggetrokken of had geschreeuwd, had het heel snel met me gedaan kunnen zijn.

   Na twee weken bijten begon Reuben zijn geur over me te verspreiden. Hij begon met mijn voeten: hij wreef erover met de zijkant van zijn gezicht, zijn tanden, de achterkant van zijn oren, zijn nekharen en zijn staart. Vervolgens deed hij hetzelfde met mijn benen; hij beet nooit, maar ging alleen maar met zijn lichaam erlangs. Wanneer ik tijdens dit proces opstond en bewoog, beet hij me, week achteruit, en als ik niet reageerde – en meestal deed ik dat niet – kwam hij weer terug en wreef zich weer tegen me aan. Ik besefte dat hij me aan het testen was. Dat is de rol van de bèta in de roedel: de anderen beschermen en de rol van portier spelen, om ervoor te zorgen dat er geen onwenselijke of gevaarlijke individuen binnenkomen. Blijkbaar accepteerde hij me, want na een week of vijf begon hij andere leden van de roedel mee te nemen.

   Deze procedure vindt plaats in de natuur als een individuele wolf aansluiting probeert te vinden bij een gevestigde roedel – zo ontdekte ik later. De wolven die me tegemoet traden stonden allemaal hoog in de hiërarchie. Aanvankelijk raakten ze me niet aan; ze bleven gewoon achter Reuben staan kijken en snuffelen terwijl hij langzaam en bijtend mijn lichaam verkende. Hij beet in mijn achterhoofd, niet zo ruw als in andere lichaamsdelen, maar voldoende om bloedplekken te veroorzaken waar korstjes op kwamen. Een of twee keer probeerde ik me naar achter te bewegen om me tegen hem aan te wrijven, maar elke langzame of plotse beweging mijnerzijds leverde me een nieuwe beet op. Hij beet me om me op mijn plaats te houden – en om vast te stellen of ik me in hun wereld kon redden, waarin bijten een wezenlijk onderdeel van hun communicatie vormt. 

   Ik wist dat geur belangrijk was, maar dat bleek pas goed wanneer ik andere kleren aantrok, me waste of ander voedsel at: het bèta-mannetje begon me dan weer te bijten tot hij zeker wist dat de nieuwe geur niet betekende dat ik anders op hem zou reageren of dat mijn stemming was veranderd. De andere hoog gerangschikte wolven deden hetzelfde, maar hij betrok niet alle wolven van de roedel erbij. De lager gerangschikte leden, leerde ik later, trekken de beslissingen van de hogere wolven niet in twijfel; zij zijn voetsoldaten – ze hebben belangrijke taken uit te voeren, maar voor zichzelf denken behoort daar niet toe.